2
zoveel schelen, dat het Sportclub Cambuur was. Bij
dit bedrag is met potlood in het rapport geschreven:
,,Dit is verrekend." Er is hier al eens eerder gezegd
en daar heb ik persoonlijk ook bezwaar tegen
dat er met potlood in de voor de Raad bestemde stuk
ken iets wordt geschreven, zonder dat wij weten, wie
dat schrijft. Ik zou b.v. kunnen zeggen: De heer Vel-
lenga kan het erbij schrijven, maar hij zal het niet
doen. (De heer Van der Veen: Weet je niets van.)
(Gelach.) (De Voorzitter: De heer Heidinga neemt
aan, dat de heer Vellenga dat niet zou doen, mijnheer
Van der Veen.) Ik zeg bijvoorbeeld". (De heer Vel
lenga: Het is het beste voorbeeld, dat U kunt beden
ken.) (Gelach.) U begrijpt me wel. Ik acht die rappor
ten van een bepaalde waarde voor de Raad. Daar bou-
we wij op en als iemand daar dan bijschrijft, dat dit of
dat is gewijzigd, dan stel ik het persoonlijk ten zeerste
op prijs, te weten wie dat er bij schrijft. Doet het hoofd
van de afdeling Financiën, of de Wethouder dat? Zijn
dezen uit hoofde van hun functie op de hoogte? Ak
koord. Maar laat men dat dan even paraferen. Dan
weten we dat. (Dé heer C. de Vries: Kent U alle pa
rafen?) Vele wel.
De Voorzitter: De opmerking van de heer Heidinga,
dat de identiteit van degene, die de aantekening maakt
op de ter visie te leggen stukken, moet blijken, kan
ik volledig onderschrijven. Ik geloof, dat we deze hint
van de heer Heidinga ter harte hebben te nemen.
Besloten wordt de rapporten sub C voor kennisge
ving aan te nemen.
Sub D.
Voorgesteld wordt deze mededeling voor kennisge
ving aan te nemen.
Sub E en F.
Deze verzoeken worden in handen van B. en W. ge
steld om preadvies.
Sub G.
Deze brieven worden in handen van B. en W. gesteld
om preadvies.
Punt 3a.
Aanbeveling:
1. Mr. L. Janssen, alhier;
2. Jhr. Mr. J. M. van Rijckevorsel van Rijsenberg, al
hier.
Punt 3b (bijlage no. 25).
Voordracht:
W. D. van Ligtenberg te Arnhem.
Punt 3c (bijlage no. 37).
Aanbeveling
1. G. Bruys te Amsterdam;
2. R. Tolsma te Emmeloord.
De heer Van der Veen: Onder b hebben we in
plaats van een voordracht met drie kandidaten, zoals
die behoort te zijn, een voordracht met één kandidaat.
En de voordracht sub c vermeldt er twee, van wie de
eerste zich inmiddels heeft teruggetrokken, zodat er in
feite ook daarop slechts één voorkomt. Ik heb de in
druk, dat het hoe langer hoe meer gebruikelijk is, dat
de keus, die wij als Raad behoren te hebben, ons prak
tisch onmogelijk gemaakt wordt. Wij zijn langzamer
hand gewend alleen nog maar voordrachten van één
persoon te krijgen. Ik heb daar bezwaar tegen. Ik zou
U willen verzoeken U voortaan te houden aan het voor
schrift ons een drietal voor te dragen.
De heer Heidinga: Wat punt b betreft, in het al
gemeen denken wij er ook wel zo over als de heer Van
der Veen. Maar wij geloven niet, dat zijn opmerking
nu terecht is. Deze benoeming was al voordat de voor
malige stedelijke muziekschool in feite overging naai
de gemeente, in kannen en kruiken. (Stemmen: Nou,
nou!) In ieder geval is de gehele status veranderd. Wij
geloven niet, dat we er verstandig aan doen, nu het
bestuur van de school in dit opzicht plat uitgedrukt
in zijn hemd te laten staan.
De heer Van der Veen roerde ook punt c aan. Daar
zitten enige aspecten aan en mijn fractie stelt er
eigenlijk wel prijs op, dat we dat even(De Voor
zitter: Ik wilde straks punt c nog apart aan de orde
stellen.
De heer Vellenga: Ik zou inzake b precies hetzelf
de willen zeggen als de heer Heidinga in het algemeen
stelde t.a.v. het begrip hebben voor datgene wat de
heer Van der Veen opmerkte.
Over c had ik willen vragen, hoe U zich de orde
voorstelt, maar ik heb begrepen, dat U toch al van
zins was over c iets te zeggen; dus dat wacht ik
even af.
De heer Ten lïrug (weth.)Het antwoord op de
opmerking van de heer Van der Veen is al gegeven,
resp. door de heren Heidinga en Vellenga. Deze be
noeming verschilt niet zoveel met die welke wij de
vorige keer gehad hebben, toen het de directeur van
de stedelijke muziekschool betrof. Deze was in dienst
en wij hebben, hem toen overnemende met de school,
maar één kandidaat op de voordracht geplaatst. In
feite gaat het nu om precies hetzelfde; alleen de datum
van indiensttreding loopt net over de le januari, de
datum van overgang van de stichting naar de Gemeen
te, heen. Nu echter de gehele benoemingsprocedure
was geregeld, lijkt het mij onjuist daarop terug te ko
men. Ik geloof niet, dat in dit geval kan worden ge
sproken van een afwijking van de normale procedure.
De Voorzitter: Ik heb opgemerkt, dat de heer Hei
dinga, sprekende namens zijn fractie, t.a.v. punt c nog
behoefte had aan een nadere informatie.
De heer Vellenga vroeg zich af, wat de procedure zou
zijn. Zoals U weet, heeft no. 1 zich, nadat de voordracht
publiek was geworden en aan de raadsleden is toege
zonden, teruggetrokken.
Het College is bij zijn voordrachts- en aanbevelings-
beleid altijd uitgegaan van de opvatting, dat op de
voordracht of de aanbeveling slechts die kandidaten
worden geplaatst, die het benoembaar acht.
Door het voorleggen van de vooi'dracht aan de Raad,
is, zo menen B. en W., de beslissing bij de Raad. Deze
kan zeggen: Die ene overgebleven kandidaat is ons niet
voldoende, maar ook (en dat zal misschien kunnen
na het beraad, dat de heer Heidinga bedoelt),,Dit is
ons voldoende en wij kunnen tot benoeming overgaan."
Dit is een zaak die o.i. dus volledig ter beoordeling van
de Raad staat. Ik wil er wél op wijzen, dat eerstge
noemde beslissing zou leiden tot een herhaalde oproep;
die zou uiteraard minstens een vertraging van drie
maanden in de voorziening van deze vacature opleve
ren. En dat is, gegeven de betekenis, die aan de onder-
werpelijke dienst wordt gehecht, wel zeer moeilijk te
aanvaarden. Als de heer Vellenga dit verstaat onder
„procedure", dan hoop ik, dat ik aan zijn vraag heb
voldaan.
Als de heer Heidinga behoefte heeft nog nader over
de kandidaten te worden ingelicht, dan is het m.i. juis
ter in besloten zitting te gaan.
De heer Vellenga: Ik spreek nu nog steeds over de
orde en dan zou ik willen beginnen met mij aan te
sluiten bij Uw laatste woorden, mijnheer de Voorzitter.
Ik dacht n.l., dat de verst verwijderde mogelijkheid is,
dat wij vragen wat U in theorie even suggereert: B. en
W., neemt U de voordracht terug en plaatst U een
nieuwe oproep, zodat, als er zich kandidaten melden,
tot indiening van een nieuwe voordracht kan worden
overgegaan. Mijn fractie voelt daar niet zoveel voor,
ook uit de praktische overwegingen, die U zopas al,
uit de verantwoordelijkheid van het College, op Uw
manier hebt geformuleerd.
Een tweede mogelijkheid is, dacht ik, dat B. en W.
het voorstel terugnemen en bij wijze van spreken over
drie weken terugkomen met een andere voordracht.
Als U niet een nieuwe oproep plaatst, betekent dat,
dat op die voordracht b.v. weer zou paraderen no. 2
van dit moment, aangevuld met een of twee van hen,
die U, naar ik aanneem, om objectief zakelijke rede
nen, nu niet hebt laten meedingen.
3
Als we er van uitgaan, dat we vanavond zaken zou
den kunnen doen en dat zou mijn fractie wel willen
dan zouden we, naast degene die nu op no. 2 van
de voordracht staat, één of twee sollicitanten van de
groep die U bij wijze van spreken aan de kant gelegd
hebt, in onze overwegingen kunnen betrekken. Ik heb
zo de indruk, dat daar te meer reden toe is, omdat één
van de sollicitanten, die niet op Uw voordracht te
rechtgekomen is, heeft gemeend een bezoek te moeten
brengen aan de althans een aantal fractievoor
zitters; hij heeft mij tenminste met een bezoek ver
eerd. Ik weet niet hoe collegae-fractievoorzitters erover
denken, maar men zou zich kunnen voorstellen, dat
men in zijn overwegingen in ieder geval tevens zo'n
man betrekt, over wie men niet alleen informaties en
een toelichting heeft, maar waarbij men zich ook een
gezicht kan denken.
Ik laat het graag aan het oordeel van de Raad en
het inzicht van de Voorzitter over, of wij in het open
baar of in besloten zitting zullen discussiëren. Ik kan
mij voorstellen, dat er op een bepaald moment persoon
lijke aspecten naar voren komen, die ons er toe doen
besluiten het in een besloten zitting te doen. Maar wèl
vanavond benoemen.
De Voorzitter: Ik geloof, dat het na het betoog van
de heer Vellenga juist is, dat wij de deuren sluiten en
dat B. en W. dan de nodige informatie geven. Alleen
al uit het oogpunt van tijdsbesteding zou het ver
standig zijn. Kan de Raad daarmee akkoord gaan?
De Raad gaat hiermee akkoord.
De Voorzitter: Dan gelast ik de deuren te sluiten.
Nadat de Voorzitter de vergadering heeft heropend,
worden benoemd
sub a
de heer Mr. L. Janssen, alhier, met alg. stemmen;
sub b
de heer W. D. Ligtenberg te Arnhem, met alg. stem
men;
sub c
de heer Tolsma, met 31 stemmen (de heer Boersma
3 stemmen).
De heren Rijpstra en Schönfeld vormden het stem
bureau.
Punten 4, 5 en 5a (bijlagen nos. 30, 28 en 46).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 5b (bijlage no. 47).
De hear Miedema: De oankeap fan dizze perselen
is op groun fan de tekeningen en de plannen dy't wy
oanaommen hawwe, in folslein bigryplike saek. En
tsjin de priis dy't to heech leit, wolle wy ek gjin bi-
swier meitsje; deskundigen hawwe ien en oar tak-
searre. En dan moatte wy as s.n. leken dêrmei akkoart
gean. Dochs hawwe wy der bihoefte oan in inkele op
merking to meitsjen. Ut it oanbiedingsbrief blykt n.l.,
dat ek dit pan oan de St. Jacobsstrjitte brükt wurde
sil foar it ünderbringen fan in gemeentlike tsjinst. Wy
hawwe dat earder meimakke en yn it fierdere fan de
aginda moetsje wy dat nochris; in diel fan üs ge
meentlike tsjinsten wurdt dus ünderbrocht yn „belen
dende" perselen. En dat bart neffens üs op in hiel
knappe wize. Mar as wy strak forskate tsjinsten
yn perselen tichte by it gemeentehüs ünderbrocht haw
we en dêr is hiel hwat jild yn gongen en wy geane
hjirmei troch, dan moatte wy foar nijbou fan it sted-
hüs, as wy dêr alteast fan ütgeane, likegoed noch
wer in slompe jild biskikber stelle. Ik meitsje my
sterk, dat op ien fan de folgjende aginda's wol in punt
stean kin: „Verbouw van het pand St. Jacobsstraat",
mar dan wolle wy nou al sizze, dat wy neffens üs
sünder in düdlike lyn, oanjown troch it Kolleezje (even
tueel moat dat bipraet wurde yn de Rie) oer de ta-
komst fan de hüsfêsting fan üs gemeentlike tsjinsten
en de takomst fan üs nijbouplannen foar it gemeente
hüs dizze wei eigentlik net fierder op moatte. Wy
witte net, hoe't it mei de bou fan it gemeentehüs
komt. Wy hawwe it pan Gouverneursplein net for-
boud, mar nij makke, nou helje wy dyselde stunt üt
mei de St. Jacobsstrjitte. As wy op in bipaeld momint
ta it idé komme: Nou't it sa knap is, sille wy mar
fan de bou fan in stêdhüs öfsjen, dan soe ik dat in hiel
reéle gedachte fine. En ik mien, dat wy dat better
ris iepen en bleat mei elkoar trochprate kinne en de
fraech stelle: Hoe dogge wy dat fierder? Ik fiel it sa
oan, dat wy op it momint as Rie mei in plan foar de
bou fan it stedhüs sitte en tagelyk maetregels nimme,
dy't yn striid binne dêrmei. En dat dus de fêste lyn
foar de hüsfêsting fan üs gemeentlike tsjinsten, it doel
hwer't wy hinne wolle, in lyts bytsje üntbrekt. En it
is dochs eigentlik in kwealike saek, dat wy safolle
jild ütjowe foar tydlike ünderkommens, hwant omdat
it stêdhüsplan der noch altyd leit, freegje ik it Kol
leezje: Hwat binne Jimme fan doel mei dit pan, dat
Jimme oankeapje wolle? As nou of yn in folgjend
petear blykt, dat de bou fan it stedhüs trochgiet, dan
kin ik my foarstelle, dat men ta de konklüzje komt:
Nou hiene wy St. Jacobsstrjitte 25 net hoecht, hwant
dan kin it pleintsje, dat dêr neffens it struktuerplan
komme soe, forfalle. En dan soe ik it spitich fine,
dat wy dit pan oankocht hawwe soene. Lykwols, dêr
kinne wy op dit momint gjin rekken mei halde, nou
moatte wy hannelje neffens de plannen dy't der lizze.
Ik leau, dat it heech en noch ris heech tiid wurdt, dat
wy der meielkoar ris echt oer prate en freegje: „Waar
gaan we heen?" (Stemmen: Jelle zal wel zien.) (Ge
lach.)
De hear Santema: By it lézen fan dit riedsbrief
bikrüpt üs it gefoel, dat der bipaeld net in goede
strjittewand üntstean sil, hwant der komt in foarm
fan it wurd „amovearjen" yn foar. Foar safier wy it
noch net wisten, haldt dat yn, dat wy op 'e nij yn de
St. Jacobsstrjitte fan dy forskriklik rare gatten krije,
dy't it oansjen fan de strjitte folslein bidjerre. Ik wiis
yn dit forban ek op dit pleintsje, dat oan 'e ütein leit;
it docht optheden wol tige nut as parkearterrein, mar
op himsels bidjert dat it oansicht fan 'e strjitte finael.
Wy meije yn dit forban miskien B. en W. wolris
freegje, oft se yn alle gefallen de raerste hoeken ris
in bytsje better forsiere mei in muorke, sadat it oan
sicht dochs hwat better wurdt.
Fierders kin ik my hiel goed foarstelle. dat de
hear Miedema bigjint oer it stêdhüsplan, dat noch
nea fêststiet; en salang- dat noch net it gefal is, kinne
wy op dizze wei eigentlik net trochgean. Wy hawwe
der uteraerd ek biswier tsjin, dat der in f 175.000,
yn in projekt stutsen wurdt, dêr't wy net fan witte,
oft it op'en dür syn rinte wol opsmite sil. (De hear
Miedema: Dat docht it ek fêst net.) Dizze dingen
steane üs nochal hwat tsjin en wy binne tige bilang-
stellend nei hwat aensen fan de tafel fan B. en W.
oer dizze saek sein wurde sil.
De Foarsitter: Ik leau, dat de hear Miedema it
krekt goed formulearre hat: it is logysk, dat dit üt-
stel komt, nou't it spul to keap is; it is ek logysk yn
de fuortsetting fan hwat yn de Rie west hat as plan
yn haedsaken foar de binnenstêd en üteinliks is it lo
gysk yn it ramt fan de foarlopige idéen oangeande it
stedhüs. Mar fan de oare kant en dêrmei komt de
hiele diskusje dy't wy joun dochs net halde moatte,
wol boppe wetter hawwe wy bigryp foar it feit,
dat de Rie him öffreget: „Hoe komt it nou krekt?"
Wurdt it tiid dat wy der meielkoar ris goed oer
prate? En as it oan it Kolleezje lein hie, dan hiene
wy der allang oer praet; de nota lei ré. Allinnich troch
de omstannichheden, dy't de Rie bikend wêze kinne,
binne wy der net oan ta kommen, omdat wy ek
de foarkar deroan jowe, dat de Rie yn in sa frij moog-
like situaesje diskussiearje kin oer de fraech: Hwat
dogge wy hjirre mei it stedhüs? Dat is in tige wich
tige bislissing, dy't uteraerd syn stimpel drukt op alles
hwat hjir rounom it stedhüs barre moat. Fan de oare
kant, as men dit soart pannen keapje kin en men
hat tige forlet fan geskikte pannen om bipaelde ün-
derdielen fan de gemeentlike hüshalding tydlik yn op
to fangen dan moat men dat dwaen. It is uteraerd