4
net de bidoeling hjir in definitive foarsjenning foar
to meitsjen. Men moat de üntjowing fan dit soart
funksjes fan de gemeentlike hüshalding folgje en ek
foar dit ünderdiel sil men, sjoen syn aparte funksje,
wol nei in definityf sté ta moatte. Dat definitive sté
sil der nei in jier noch wol net wêze, tocht my. Ik
wol graech yn B. en W. nochris in petear hawwe oer
de fraech, oft wy dochs mar net, al bliuwt de fakature
fan de steddeboukundige noch bistean, komme moatte
ta in bihanneling yn de Rie fan de foarnaemste kan
ten fan de fraech: Moat it stedhüs hjir bliuwe, ja of
né? En as it hjir al bliuwt, hwat moat der dan barre
en as it hjir net bliuwt, hwat soe der dan komme
kinne
Neffens my is it yn dizze situaesje in wiis bi-
lied ik leau, dat de hear Miedema dêr folslein ge-
lyk oan hat om, as men de kans krijt, dochs mar to
sjen dit spul yn hannen to krijen. Hwant as wy it
strak hawwe wolle, dan steane wy foar in nrje eigener
oer en dan wurdt it nammensto slimmer om it to
krijen.
Ik hoop, dat ik de zaken voor iedereen verstaanbaar
heb verteld.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 6 t.e.m. 10 (bijlagen nos. 29, 26, 383 van 1966,
31 en 23).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 11 (bijlage no. 2).
De heer Schönfeld: Het preadvies betreffende het
verzoek van dokter Donkerlo doet mij wat koel aan;
ik heb dat ook al in mijn vorige betoog naar voren ge
bracht. Nadat ik de diverse stukken, waarbij ook de
brieven, welke hij van het College heeft ontvangen,
nogmaals heb doorgenomen, zou ik mijn argument heel
kort nader willen toelichten. Uit de brief van 4-2-1965
van dokter Donkerlo blijkt, dat deze een gegadigde
voor de grond heeft. In punt 7 van de erfpachtsover
eenkomst staat: „dat de bebouwing van het erfpachts
terrein door een derde niet mag plaatsvinden, voordat
het erfpachtsrecht met toestemming van B. en W. aan
deze derde is overgedragen." Er had dus toestemming
kunnen worden verleend, temeer, omdat uit de brieven
duidelijk blijkt, dat hier geen sprake is van een voor
opgezet winstbejag. Ik zou) hier van een samenloop van
omstandigheden willen spreken, waarvoor ik volledig
begrip heb. Aangezien dokter Donkerlo in zijn laatste
brief niet meer over een belanghebbende spreekt zodat
deze misschien elders iets gevonden heeft, zou ik U
willen voorstellen de erfpachtsovereenkomst met hem
te ontbinden en hieraan geen verdere voorwaarden te
verbinden, zulks met inachtneming van eventuele kos
ten, welke voor zijn rekening komen.
Dit voorstel zou ik hierbij dan bij U willen indienen.
De heer Van der Veen: De map was nu volledig, zo
dat wij een beter inzicht in de gang van zaken hebben
kunnen krijgen dan de vorige keer mogelijk was. Het
begint met een brief van de heer Donkerlo van 29 de
cember 1964 en dan komt een antwoord van B. en W.
van 22 januari 1965. Ik geloof, dat de moeilijkheden
die hier zijn ontstaan, te wijten zijn aan dit antwoord
van 22 januari; die brief lag er de vorige keer niet en
nu wel. Wij hadden dus alle moeilijkheden kunnen
voorkomen, als laatstgenoemde brief had ingehouden,
dat het verzoek behandeld zou kunnen worden, als hij
met de naam van de derde zou komen; B. en W. had
den kunnen zeggen: Wij zijn akkoord, mits U komt
met een voor ons acceptabele derde. Dan had de man
begrepen, wat er aan de hand was. Op 4 februari schrijft
hij een brief aan het College, waaruit blijkt, dat hij de
brief van het College van 22 januari niet begrepen
heeft; dat kan ik hem ook niet helemaal kwalijk ne
men; hij is tenslotte ook maar arts. Er is een hele cor
respondentie op die brieven gevolgd. Er zijn voorstellen
van het College gekomen: „Wij behoeven de erfpacht
niet over te dragen; U kunt ook wel ontbinding vra
gen." Ik vraag mij af, of het de heer Donkerlo daarvan
veel duidelijker geworden is, maar hij heeft toen ont
binding gevraagd. Alweer min of meer logisch volgt
het antwoord: Ja, akkoord, maar niet zo, dat de strop
dan voor de Gemeente is. En ik vraag mij mèt mijn
buurman af, of de Gemeente toch niet een beetje schul
dig is aan de strop die dan nu en m.i. terecht
voor rekening van de heer Donkerlo komt, die nu een
maal dit contract heeft aangegaan; had zij n.l. de man
niet direct moeten vertellen, hoe de zaak ervoor stond?
Dit was een kleine moeite geweest. In het algemeen
zie ik het zo: Waarom zou de Gemeente zich in haar
brieven en ook in de raadsstukken niet zo duidelijk uit
drukken, dat ook een outsider het begrijpt? De voor
waarde, verbonden aan de overdracht, is niet opgeno
men om de mensen het leven lastig te maken. U weet
evengoed als ik, dat wij geen speculatie op dit gebied
wensen. Wij willen niet, dat iemand, die in staat is
om alles op te kopen, dit als een monopolist weer uit
verkoopt, of dat iemand alleen maar een terrein koopt
om te voorkomen, dat er gebouwd wordt. Maar het
lijkt er op het ogenblik op, alsof die voorwaarde ge
bruikt is om iemand dwars te zitten.
Ik heb geen reden op dit moment niet met Uw stand
punt mee te gaan. Ik ben inderdaad van mening, dat
het risico ligt bij degene, die de brief niet goed gelezen
heeft, maar ik zou toch wel willen, dat U de volgende
keer de mensen iets meer ter wille was en ze duidelijk
maakte, waar de schoen wringt, zodat ze niet behoe
ven te voelen en te tasten.
Mevr. Visser-van den Hos: Ik zou mij eigenlijk wil
len aansluiten bij het voorstel-Schönfeld. Bij het lezen
van de stukken dacht ik: Deze erfpachter is tenslotte
arts en had met zijn opleiding eigenlijk wel kunnen
begrijpen, dat de brief niet zo duidelijk was en hij
had inlichtingen kunnen vragen. Maar nu het ons dui
delijk is, dat hij toch misleid is door deze brief, zou
ik het buitengewoon prettig vinden, als wij hier dan
genade voor recht zouden kunnen doen gelden en
akkoord gingen met het ontbinden van de erfpachts
overeenkomst.
De Voorzitter: Het lijkt mij goed, dat ik U het
voorstel van de heer Schönfeld nog even voorlees.
„De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering
bijeen op 30 januari 1967; stelt het College voor om
de erfpachtsovereenkomst met de heer Donkerlo te ont
binden en hieraan geen verdere voorwaarden te ver
binden, zulks met inachtneming van eventuele kosten,
welke voor de heer Donkerlo blijven."
Dit voorstel kan dus mede onderwerp van de be
raadslagingen uitmaken.
Aan de toelichting, die ik U de vorige keer heb ge
geven, behoef ik niet zo bar veel toe te voegen. Dit is
een erfpachtsovereenkomst, die aangegaan is voor een
bepaalde duur. Nu kan ik mij best voorstellen, dat de
heer Donkerlo dat niet helemaal heeft begrepen, maar
ik geloof, dat dat in deze omstandigheden toch moei
lijk tegen het College kan worden aangevoerd, nog af
gezien van het feit, dat de heer Donkerlo een- en ander
maal mondeling contact heeft gehad met de Secretarie
afdeling, waarin ook naar mijn overtuiging, de betref
fende informatie is doorgekomen. Laten wij ons in dat
opzicht bij de betreffende stukken houden. Ik geloof,
dat het vrij normaal is, dat men zich in een bepaalde
situatie, die enige financiële consequenties heeft als ge
volg van een overeenkomst, die men toch bewust is
aangegaan, terzake in verbinding stelt met het College
en vraagt: Hoe moet het nu? Ik kan mij wel voor
stellen, dat men dit schriftelijk wil doen, en als men
dan niet een volledig en begrijpelijk antwoord heeft
gekregen, dan is het niet zo moeilijk, dacht ik, om de
leden van het College die in het bijzonder met deze
werkzaamheden belast zijn, te benaderen en daarover
een gesprek te hebben om eens te horen, hoe men van
zo'n verbintenis af kan komen. En ik wil er wel aan
toevoegen, dat de behandeling van dit adres ten spijt,
de tegenwoordige Wethouder van de heer Donkerlo
terzake nog geen enkel verzoek heeft ontvangen. Ik
ben best bereid met de directeur van het Grondbedrijf
na te gaan, of dit erfpachtsperceel na de ontbinding
van de erfpachtsovereenkomst met de heer Donkerlo
aan een andere gegadigde kan worden overgedragen.
Maar ik moet wel ernstig waarschuwen tegen het voor
stel, dat de heer Schönfeld doet. Twee of drie soort
gelijke gevallen zijn op het ogenblik bij het College in
i-sa*
5
behandeling. Het gronduitgiftebeleid, m.n. de uitgifte
van erfpachtsgronden en de mogelijkheid van de ver
koop van de erfpachtsgronden zou verbazend moeilijk
worden gemaakt, als het zo gemakkelijk is dit soort
overeenkomsten te ontbinden op het moment, dat bijv.
door allerlei omstandigheden het bouwen misschien niet
meer aantrekkelijk is. Dan zie ik er van komen, dat
men zeer lichtvaardig erfpachtsovereenkomsten sluit
met de Gemeente, omdat men er immers ook zo ge
makkelijk weer af kan. Dat is m.i. een onjuiste gang
van zaken, want daarmee zou dus een groot stuk van
het risico, dat toch al op de Gemeente rust voor het
gronduitgiftebeleid, nogmaals bij haar komen.
Het is de Raad nu stellig duidelijk geworden, dat
het College het voorstel-Schönfeld volstrekt afwijst, om
dat het toch wel zeer ongewenste precedenten zou
scheppen en wij bepaald reëel het gevaar zien, dat U
zeer binnenkort opnieuw dit soort verzoeken zou krij
gen.
Ik geef de heer Van der Veen toe, dat wij er wel
naar moeten streven in het schriftelijk verkeer met be
langhebbenden de zaken wat duidelijker te stellen. Wij
hebben misschien de neiging te denken: „Dat weet men
toch wel" en dan blijkt soms, dat men het niet weet.
Maar dan zijn er toch de spreekuren van de leden van
het College en het is bepaald niet zo moeilijk hen te
bereiken.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik wil alleen opmer
ken, dat ik volledig bevredigd ben door Uw uitleg. Ik
stel Uw toezegging, dat U met de directeur van het
Grondbedrijf speciale aandacht wilt schenken aan dit
perceel om de heer Donkerlo misschien dan toch te
helpen op een prettige manier van de grond af te
komen, op hoge prijs.
De heer Heidinga: Wij hebben de vorige keer ons
standpunt al uiteengezet. Wij vinden, dat het College
hier volkomen juist handelt, maar wij zijn wel enigs
zins gevoelig voor omstandigheden als de onderhavige
en het zou bij ons geen bezwaar ontmoeten, dat, als
een erfpachter van een perceel grond de wens te ken
nen zou hebben gegeven, dat hij het erfpachtsrecht wel
zou willen overdragen, het Grondbedrijf bij de uitgifte
aan andere kandidaten zou zeggen: „Eventueel zou U
dat perceel ook nog kunnen krijgen."
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met aantekening, dat de heer Schönfeld
geacht wil worden te hebben tegengestemd.
Punt Ha (bijlage no. 45).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De Voorzitter schorst de vergadering voor de koffie
pauze.
De Voorzitter heropent de vergadering.
Punt 12 (bijlage no. 34).
De heer Bakker: Het zal U niet verbazen, dat ik
namens de fractie van de P.v.d.A. zeg, dat wij heel blij
zijn met het voorstel om als eerste in een reeks in 't
Nijlan een sporthal te gaan bouwen. We hebben deze
wens bij herhaling geuit. Het stond ook in ons pro
gram bij de raadsverkiezingen. Onze fractie-voorzitter,
de heer Vellenga, heeft bij de Cambuurvoorstellen ook
altijd gewezen op het belang van een sporthal in Leeu
warden en dat was dus nogal eens een keer. Leeuwar
den is allerminst haantje de voorste geweest met de
bouw van een sporthal. Volgens de laatste gegevens
van de Nederlandse Sportfederatie zijn er op het ogen
blik in Nederland zo'n 50 specifieke sporthallen en nog
een stuk of 15 in aanbouw. De provincie Groningen
heeft er 5 en ook 3 in aanbouw. Drente heeft er 4 en
nog 1 in aanbouw. Friesland heeft alleen nog maar de
beschikking over de sporthal in Wolvega, met die van
Drachten en Sneek in aanbouw. Daar mocht Leeuwar
den dus best bij komen. Nu is er misschien een „maar"
bij de prijs. Een sporthal van 7% ton wordt duurder
dan de meeste, die ik hier heb genoemd. Maar ik ge
loof, dat we voor die prijs dan ook meteen heel wat
ellende voorkomen, waar goedkope sporthallen momen
teel mee kampen. Zo luistert men in Zeeland bij slecht
weer arg-wanend naar berichten over afgelaste wed
strijden, omdat het al is voorgekomen, dat de wedstrij
den in de sporthal van Middelburg moesten worden af
gelast wegens de hevige regenval. En ik heb nog een
Knipsel uit een Groninger krant bij mij, die er nog geen
drie maanden geleden melding van maakte, dat het
dak van de nieuwe sporthal „De Wijert" in Groningen
de oveivloedige regen niet voldoende bleek te kunnen
verwerken. Resultaat: een kletsnatte zaalvloer, een
speler in het ziekenhuis en een verschuiving van een
deel van het voileybalprogramma naai* een dag zonder
regen. Op de lange duur haalt men de hogere prijs
voor een betere sporthal er zelfs uit door geringere
reparatiekosten. Bij de goedkopere hallen lekt niet al
leen het dak, maar plegen ook gaten te vallen in de
dunne zijwanden en dan hebben we uiteraard ook nog
rekening te houden met het feit, dat in Leeuwarden al
een ton in de grond moet worden gestopt, voor men kan
beginnen te bouwen. Ik ben ook erg blij met de vorm
van de hal, niet een gebogen, maar een rechthoekige,
die in de verste uithoeken eenzelfde speeihoogte
geeft. Ik dacht, dat de toeschouwersaccommodatie
ook goed is. Per slot moeten we rekening houden
met het feit, dat de centrale sporthal, die meer accom
modaties heeft voor toeschouwers, er ook nog eens
moet komen. Het lijkt mij echter juist, wanneer eerst
geprobeerd wordt de drie wijksporthallen te bouwen.
Na 't Nijlan zou onze voorkeur dan uitgaan naar de
bouw van een tweede wijkhal in het oosten. Want in
Oost heeft men nog bijzonder weinig sportvoorzienin-
gen. Als derde hal dan die aan De Magere Weide in
West en als laatste de centrale sporthal.
Tenslotte dit. Als de eerste sporthal in 't Nijlan
klaar is, wilt U dan eens overwegen daar geen tradi
tionele opening van te maken, maar die b.v. te laten
openen door twee volleybalteams, gevormd door raads
leden? (Gelach.) (De Voorzitter: Dat wordt gemengd
volleybal!) (Gelach.)
De hear Klomp: Dat der yn üs gemeente ek goede
foarsjenningen komme foar de sealsport, hat ek de
ynstimming fan üs fraksje. Mar dit wol net sizze, dat
der gjin opmerkingen binne oer it ütstel, dat nou foar
üs leit en de plannen fan B. en W. op langere ter-
myn. Dat ien lytse hal 8 ton kostje moat, is üs tsjin-
fallen. Yn oare plakken binne gans goedkeapere boud.
En sil dy 8 ton genöch wêze It fait ommers measten-
tiids tsjin. Punt 25 fan de aginda is dêr wol in
sprekkend bi wiis fan. (De heer Vellenga: Ambtena-
rensport.) Mar hwer sil nou op bisunige wurde kinne?
Op de flier byg? Is it abslüt nedich, dat dy fan hout
wurdt? Ek hout hat syn neidielen: naden en it bol
stean gean. Kin it beton ek öfdutsen wurde mei in
laechje, dat in bytsje elastysk is?
As de fierdere plannen fan B. en W. réalisearre
wurde, dan wurdt it Westen goed bidield, hwat de
romte foar de binnensport oanbilanget. Dan krije wy
alderearst 't Nijlan, noch gjin 1000 m fierder de Frys-
lanhal mei syn twa flakke flieren en dêr fuort tsjin-
oer de greate sporthal. In 1500 m fierder sil dan noch
de 4e foarsjenning komme: de hal op it sportkompleks
De Magere Weide. Dizze léste hal komt alhiel op it
fuottenein to lizzen. Is it net folie better dy hal rich
ter by de minsken to bringen en dêr in plakje foar
to finen yn it Bilgaerd, byg. by de Tylkedaem? Faeks
wie it noch better to'n earsten de hal op De Magere
Weide forfalle to litten en foarrang to jaen oan in
hal yn it easten fan de stêd.
Ta bislüt noch dit: As de lytse hallen al binei in
miljoen kostje moatte, dan komt de greate hal wol
op in pear miljoen. Komt de Tsjinst Sport en Rékré-
aesje net to swier to drukken op de gemeentebigrea-
ting? Hoe stelle B. en W. har de finansiering fan dit
alles foar? En dat net allinnich mei it each op it
bouwen fan de hallen, mar ek op it ünderhald en de
eksploitaesje.
De heer Weide: Ik zou graag op de uitdaging van
ons socialistisch mederaadslid de heer Bakker willen
ingaan, want wij als liberalen hebben een volleybal
team met een zeer goede opslag en een felle smash.
(Gelach.) Wij zijn bijzonder gelukkig met dit voorstel.
Ik zal dit verhaal kort houden, omdat voorgaande spre
kers al hebben gezegd wat ik wilde zeggen. De voor-