Punt 20 (bijlage no. 65).
De heer Van der "Veen: Ik hoop met, dat dit een
vast punt op het programma wordt. (De Voorzitter:
Dat is aan de Kaad, mijnheer Van der Veen.) Wij
hebben tot mijn spijt de termijn van art. 31 van de
Wegenverkeerswet laten verlopen, waardoor de bewijs
positie wat moeilijker geworden is. En uit de stukken
blijkt wei, dat die toch ai met zo gemakkelijk is. Daar
om verbaas ik mij er zo over, dat het College voorstelt
twee assuradeuren aan te spreken. U kent het stand
punt van de assuradeuren. Zij moeten eventueel hun
standpunt waar manen. En ais men de assuradeuren
aanspreekt, dan beschikken ze beiden over getuigen,
die ze onmiddellijk voor kunnen brengen; dat zijn hun
verzekerden. De logica zou er m.i. toe leiden die ver
zekerden aan te spreken, waarmee dezen meteen als
getuigen tegen de Gemeente zijn uitgeschakeld. Het
heert dus geen enkele zin ik zie tenminste het voor
deel met om assuradeuren aan te spreken. Het is
alleen in het voordeel van de assuradeuren. Verder
vraag ik mij af, of het zin heeft de twee verzekerden
aan te spreken, want, als men de meneer aanspreekt,
dan zou men de mevrouw zelfs nog als getuige achter
de hand hebben. Ik zou dit beslist anders doen dan het
College het nu voorstelt. Maar ik ben nieuwsgierig
misschien heeft het College er goede redenen voor.
De heer Lyzen: Ik ben er aanvankelijk van uitge
gaan, dat beide partijen strafrechtelijk waren veroor
deeld. Ik heb dit bij nader inzien noch uit de raadsbrief
kunnen lezen noch uit de stukken kunnen opmaken,
maar één strafrechtelijke veroordeling is er wei. En
hiervan uitgaande, zou het allicht beter en voordeliger
zijn in de eerste plaats nog een brief te richten aan
de beide verzekeringsmaatschappijen, met de medede
ling, dat, als zij blijven volharden de betaling der scha
de te weigeren, de Gemeente zich met een klacht zal
richten tot de Raad van Toezicht op het Schadeverze
keringsbedrijf aan de Johan Willem Frisolaan in Den
Haag. Daarbij kan een uiterste datum worden gesteld.
Het is dan niet onwaarschijnlijk, dat de maatschappijen
vlot reageren, aangezien zij het niet prettig schijnen te
vinden door genoemde Raad op de vingers te worden
getikt. Zij mogen de uitbetalingen n.l. niet zonder dui
delijke reden vertragen. Wellicht komt er dan spoedig
een minnelijke schikking tot stand. Levert dit echter
geen resultaat op, dan kan de klacht bij genoemde
Raad worden ingediend. En ik zou pas overgaan tot
de beoogde rechtsvordering, als er ook dan geen min
nelijke schikking tot stand komt.
Wat de rechtsvordering betreft, sluit ik mij graag
aan bij hetgeen de heer Van der Veen naar voren heeft
gebracht.
De Voorzitter: Het woord is nu opnieuw, in dit
geval in zijn kwaliteit van Wethouder van de Bedrij
ven, aan de heer De Jong. (Stem: Financiën.) De
financiën zijn geen betwiste zaken.
De heer De Jong (weth.)Ik dacht, dat het een
kwestie was die onder de portefeuille van de burge
meester ressorteerde, maar ik ben wel bereid hier wat
van te zeggen. (Gelach.)
Het College heeft zich even afgevraagd, hoe men dit
moest doen. De man, die de schade veroorzaakt heeft,
is de chauffeur Westra. Wij hebben evenwel gedacht:
Is Westra wel voldoende solvabel en is het wel ver
standig deze man aan te spreken? Als daar twijfel
over zou kunnen bestaan, zou men kunnen zeggen
Laten we dan zijn werkgever aanspreken, want daar
toe geeft artikel 1403 van het B.W. ook de mogelijk
heid. Mevr. Feninga is veroordeeld, omdat zij uitein-
dëlijk, al heeft ze dan de schade niet toegebracht, wel
oorzaak is geweest, dat de schade is toegebracht. Zij
heeft de verkeersovertreding begaan, dus het is een
beetje een complexer geval dan het zo oppervlakkig
lijkt. We spreken mevr. Feninga niet aan, omdat zij
de paal niet omvergereden heeft; die is omvergereden
door de heer Westra. Het College heeft zich afge
vraagd: Wie moet nu aangesproken worden? Er is wel
jurisprudentie waaruit blijkt, dat schade verdeeld wordt
naarmate er schuld is. Men zou hier ook kunnen zeg
gen: Er is bij beiden schuld.
Ik moge een artikel i.z. de bevoegdheid van de rech
ter citeren: „De rechter kan het bedrag der schade
vergoeding beperken, wanneer aannemelijk is, dat het
ongeval mede te wijten is aan de schuld van iemand,
voor wien de eigenaar of ouder niet aansprakelijk is.".
De Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtui
gen bepaalt in art. 6: ,,De verzekering geeft aan de
benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar."
M.a.w. we hebben op grond van deze wet nu recht
streeks recht tegen de verzekeringsmaatschappijen en
zodoende heeft de stadsadvocaat op grond van nadere
overweging toch dit advies gegeven: Spreek dan de
beide verzekeringsmaatschappijen maar aan; dan is in
ieder geval de solvabiliteit niet meer in het geding. En,
voorzover de schade kan verdeeld worden, hebben we
twee adressen.
Met de heer Lijzen ben ik het eens, dat, vóór aan een
eventuele procedure begonnen wordt, de verzekerings
maatschappijen nog eens kunnen worden aangeschre
ven; dat zouden we altijd kunnen proberen. Dat werkt
iets vertragend, maar dat zou misschien de gehele pro
cedure kunnen voorkomen. Ik geloof ook wel, dat ik
namens het College spreek, als ik zeg, dat we deze
gedachte in overweging zullen nemen, maar ik zou wel
graag zien, dat de Raad dit voorstel wel in deze vorm
aanvaardt, we kunnen dan toch hiermee verder gaan
voor het geval zou blijken, dat de suggestie van de
heer Lijzen niet het effect zou hebben, dat deze ervan
verwacht.
Ik meen met deze nadere uiteenzetting te hebben
aangegeven, hoe het College ertoe gekomen is beide
partijen aan te spreken, in dit geval de verzekerings
maatschappijen; en onze overwegingen kwamen, dacht
ik, overeen met informaties en adviezen, die wij hier
gekregen hadden.
De heer Van der Veen: Het is ongelukkig, dat we
over deze minimale zaken moeten praten, maar de ar
gumenten, die ik gehoord heb, deugen, dacht ik, niet.
fk heb het gehad over de moeilijkheid, die de Gemeente
krijgt, wanneer zij in deze situatie bewijs zal moeten
leveren dat is het College duidelijk geworden -van
datgene, wat ze zal stellen, n.l., dat het de schuld van
de een of van de ander is, ongeacht of de Gemeente de
chauffeur aanspreekt óf de dame óf de assuradeur van
de chauffeur óf de assuradeur van de dame óf de werk
gever van de chauffeur. U kunt niet op grond van de Wet.
Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen stellen,
dat U schade heeft en dat die dus betaald moet wor
den. Daar zit nog altijd die schuld tussen. Het causaal
verband moet nu eenmaal bewezen worden. Dus zodra
U een assuradeur aanspreekt, heeft hij nu eenmaal de
man, die verzekerd is, als getuige. Dat is dus ook de
reden, waarom men niet de werkgever aanspreekt, maai
de man zelf, want als U de werkgever aanspreekt,
heeft U weer met precies hetzelfde te maken. De sol
vabiliteit behoeft U niet te interesseren. Als U ooit
met grond een klacht zou kunnen doen tegen een as
suradeur, dan is het, als zijn verzekerde veroordeelt1
zou zijn en de verzekeraar niet zou betalen. En zou U
geen klacht kunnen doen, dan zou U daarna altijd nog
de werkgever of de assuradeur kunnen aanspreken: dt
werkgever op grond van art. 1403 van het B.W. of dc
assuradeur op grond van de Wet Aansprakelijkheids
verzekering Motorrijtuigen, omdat hij nu eenmaal al
tijd voor de schade moet opkomen. Het heeft dus geer
enkele zin de solvabiliteit als argument te gebruiken.
Er is gesproken over de strafzaak, maar laten we
ons daar nu niet blind op staren, want die staat vol
komen los van deze procedure. In het vonnis staat n.l.
niet, dat de overtreding, die de dame begaan heeft
iets met dit ongeluk te maken heeft. Als U de dag
vaarding erbij heeft genomen - ze ligt waarschijnlijk
wel bij de stukken dan heeft de kantonrechter, voor
zover er in de dagvaarding verband tussen de overtre
ding en de schade is gelegd, dat verband wel doorge
sneden. Er is dus aan het strafvonnis geen enkel be
wijs te ontlenen. Als U twee mensen aanspreekt
dat kunt U doen dan kunt U ze desnoods misschien
zelfs nog in eikaars zaak als getuige tegenover elkaar
horen. Maar U hebt er nooit belang bij, dat die trekker
chauffeur als getuige wordt gehoord; U kunt hem de
finitief uitschakelen, als U hemzelf aanspreekt.
Meestal is het nog het gemakkelijkst twee partijen
aan te spreken. Gedeelde schuld komt nog regelmatig
7
voor, als degene, die schade heeft bij een aanrijding,
zelf ook schuldig is aan het ongeval. Maar dat is hier
dus beslist niet zo, want hier heeft degene, die schade
heeft, part noch deel aan de schuld. Dus nu moet men
zeggen: Rechter, veroordeel. Maar wie wilt U nu de
schuld geven? Wilt U hem de keus laten of wilt U die
maken? U zult toch zelf de keus moeten doen. Men
kan niet zeggen: Rechter, ik dien een blanco eis in en
maakt U er maar wat van. U kan niet beide partijen
50% schuld geven. Als U de chauffeur direct aange
sproken had, in het jaar, dat daarvoor staat ach
teraf bezien hadden we dat misschien het jubeljaar
moeten noemen, maar dat is nu voorbij dan had de
chauffeur kunnen komen met bewijzen en de dame
moeten meebrengen als getuige. Dan was het mis
schien goed geweest. Lukt het nu niet, dan kan hij
of zijn assuradeur, die in ieder geval de procedure zal
overnemen, iemand in vrijwaring roepen. En dat kunt
U zelf desnoods altijd nog doen bij repliek.
De heer Lijzen: Het lijkt mij ook wel juist hier
toch één partij aan te spreken. Een bedrag van ruim
f 500,zal men op het ogenblik van iedereen wel los
krijgen, als het vonnis is gewezen.
De heer Heiclinga: Deze zaak is nu zo van alle
kanten besproken, dat ze ons allen zeer duidelijk is
geworden. (Gelach.) Maar zou ik U mogen verzoeken,
als er straks een uitspraak van de rechter komt, die
niet in het rode mapje te leggen, maar officieel op de
mededelingenlijst te zetten, zodat we daar ook in het
openbaar kennis van kunnen nemen? (Gelach.)
De Voorzitter: Ik bewonder Uw inventiviteit, mijn
heer Heidinga.
Misschien kunnen we deze zaak eenvoudig oplos
sen, door ons bereid te verklaren ons voorstel nog aan
te vullen op de wijze, als de heer Van der Veen sugge
reert, n.l. door ook de trekkerchauffeur aan te spre
ken. Daar komt Uw redenering toch op neer. (De heer
Van der Veen: Neen, alstublieft alleen de trek
kerchauffeur aanspreken.)
De heer De Jong (weth.): Ik had eigenlijk de hoop
gehad, dat de heer Van der Veen een beetje milder
gestemd zou zijn. De vorige keer had hij het bezwaar,
dat er vijf partijen werden aangesproken; nu hebben
we die, met het oog op de solvabiliteit, teruggebracht
tot twee. Ik ben het wel met de heer Van der Veen
eens, dat men daar wel onderuit kan komen, maar
dat betekent, dat men, als inderdaad de solvabiliteit
blijkt niet aanwezig te zijn, nog eens weer begint bij
de mensen, die ervoor in de plaats treden. (De heer
Van der Veen: De procedure is niet zo eenvoudig in
deze situatie. De beste weg, die U kunt kiezen, met
de meeste kans om te slagen, heb ik aangegeven. Als
ik U die niet duidelijk gemaakt heb in tweede instan
tie, dan kan het nu toch ook niet meer, dusDat
zou ik ook tegenover U kunnen stellen. Dan zijn we
weer quitte. We hebben ons nu dus beperkt tot twee
op grond van de solvabiliteit. Wij hebben gezegd: We
hebben een eigen recht op grond van de Wet Aan
sprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen; wat zou er
dan nog tegen zijn om direct deze maatschappijen aan
te spreken, juist omdat dat ons nu mogelijk gemaakt
is? Bovendien is de termijn intussen ook verstreken;
het had nog wel zin gehad, wanneer we het vóór 7
februari hadden gedaan, maar dat is dus ook moei
lijker geworden. Daarbij komt, dat ons ook adviezen
zijn gegeven om het in deze zin te doen. Het punt
van die f 500,hebben we overgenomen. Met het
terugbrengen van het bedrag, dat aanvankelijk op
f 530,gesteld was, tot f 500,is reeds voldaan aan
de bezwaren van de heer Van der Veen. Wat mij be
treft, ik zou wel bereid zijn nog eens te bekijken, of
het in eerste instantie toe zou kunnen met één partij
aansprakelijk te stellen, maar wc hebben nu de moge
lijkheid ons direct tot twee te wenden. (De heer Vel-
lenga: Een eventueel resultaat in het ene geval sluit
het eventuele resultaat in het andere geval niet uit.)
Neen.
De Voorzitter: Deze aangelegenheid is nu in twee
instanties besproken. Het College handhaaft zijn voor
stel.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 21 (bijlage no. 67).
De heer Visser: Ik heb al meermalen een kritisch
geluid laten horen, waar het de scholenbouw betreft.
Ik ben er dan ook blij mee, dat nu eindelijk deze nood
voorzieningen van de grond zullen komen. Ik heb in
het verleden al meermalen gepleit voor een noodvoor
ziening, omdat hier m.i. behoefte aan bestaat. Ik ver
gelijk dit met de gang van zaken in de stad Groningen;
daar heeft men er inderdaad zijn winst wel mee ge
daan. Ik kan dit voorstel dan ook van harte onder
steunen.
De heer De Jong (weth.): Ik zou namens het
College de heer Visser dank willen zeggen voor de
steun die hij gegeven heeft aan dit voorstel.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 21a (bijlage no. 71).
De heer Heidinga: Het begint mij een beetje te
duizelen. Ik kan er niet meer uitkomen. In het vo
rige voorstel ging het om een noodschool en twee
scholen in het Lekkumerend en om een noodschool in
't Nijlan. En als ik me goed herinner, hebben we in
de vorige raadsvergadering een voorstel voor de bouw
van een school gehad in het Bilgaard. Bij de begroting
komen nog aan de orde: bouw van een school aan de
Antillenweg en één in de Plataanstraat. Dit nageko
men voorstel betreft nog een school in het Bilgaard.
De Voorzitter: De aanvragen berusten op door de
Raad genomen besluiten tot het verstrekken van kre
dieten voor deze scholen en daarop is ook de ver
strekking van de gelden door de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten gebaseerd.
De heer Heidinga: Ik kom er toch niet uit; er kan
later
De Voorzitter: Ik bedoel, dat de Raad deze be
sluiten heeft genomen en ik kan me voorstellen, dat
het U niet allemaal duidelijk is, maar
De heer Heidinga: U kunt me toch wel even laten
uitspreken, verdikkeme nog an toe.
De Voorzitter: Op deze wijze kunnen we bij elk
voorstel andermaal het woord voeren over zaken die
allang de Raad zijn gepasseerd. En ik dacht, dat ik
van een raadslid mag aannemen, dat hij zich zulke
raadsbesluiten weet te herinneren.
De hear Boomgaardt: Miskien is hjir in misforstan
yn it spul. De hear Heidinga is mis mei syn réaksje,
dat nim ik wol oan en dat praet ik net goed. Mar dan
hoege Jo him noch net op in minoftomear „geprikkel
de" toan it wurd to üntnimmen. (De Voorzitter: Dat
doe ik niet.) (De heer Vellenga: Dat doet hij toch ook
niet.) Jo kinne de hear Heidinga dochs wol ütsprekke
litte en der dan gewoan op réagearje.
De Voorzitter: Ik heb de heer Heidinga het woord
niet ontnomen, ik heb de Raad alleen verteld, dat
deze aanbieding van geldleningen berust op door de
Raad genomen besluiten. Laten we er niet over blijven
discussiëren.
De hear Boomgaardt: Jo bigripe dochs wol, dat de
hear Heidinga dat ek wol oannimme wol, as Jo dat
sizze, mar dan kinne Jo ommers wol efkes meidiele,
hoe't dat gien is; dér hoege wy gjin spul oer to meit-
sjen en dan hoecht de hear Heidinga ek net lilk to
wurden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 22 en 23 (bijlagen nos. 70 en 68).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.