subjectief criterium. Dit vind ik een vrij griezelig ge
heel; wie bepaalt dat tenslotte? Ik vind daarom de
formulering van art. 7 veel te ruim. Ik weet niet waar
ik daarmee aan toe ben. Als ik daarbij neem de voor
beelden van de toelichting van gevallen, waarin de vei
ligheid zowel als de vrijheid van het verkeer in gevaar
kunnen worden gebracht, dan is mij ook niet helemaal
duidelijk of a.: „in de nabijheid van een reeds aan
wezige niet tot hetzelfde bedrijf behorende, benzine
pomp op of aan dezelfde openbare weg" nu een voor
beeld moet zijn van het in gevaar brengen van de vei
ligheid en vrijheid van het verkeer. In art. 9 gaat het
om termijnen. Het beroep moet ingesteld worden bin
nen een maand en de Raad moet beslissen binnen drie
maanden. B. en W. hadden zichzelf bij art. 4 een ter
mijn toegekend van vier maanden. Ik zou in art. 9,
lid 2, die beroepstermijn dan ook graag wat ruimer
zien. Ik zou er de voorkeur aan geven voor het instel
len van beroep ook twee maanden te geven. Het lijkt
mij ook billijker, want aan de andere kant gebeurt dat
ook.
In lid 3 wordt degene die het aangaat, gehoord door
een lid van het College van B. en W. en het daarvan
te maken proces-verbaal wordt aan de Raad ter be
schikking gesteld. Dit is niet een geheel bevredigende
procedure, want de man die opkomt tegen een be
slissing van het College, komt toch wel bij de duivel
te biecht, dacht ik. (De Voorzitter: Ik dank U recht
hartelijk voor de vergelijking.) Het is ook alleen maar
een vergelijking. Ik geloof, dat wij hier toch wel de
behoefte hebben aan de een commissie voor bezwaar
schriften of iets dergelijks. Verder is er art. 12, dat de
bestaande toestand legaliseert. De benzinepompen die
aanwezig zijn op het moment, dat de verordening in
werking treedt, worden geacht te zijn geplaatst krach
tens vergunning. Dat is op zichzelf wel aardig, maar
dan is er dus ook art. 5 van toepassing, waarin staat,
dat zij tot wederopzegging verleend zijn. Dat betekent
dus, dat met 30 dagen die vergunning opgezegd kan
worden. Ik geloof, dat wij goed zouden doen om nog
even geduld te hebben met deze verordening. Het is
jammer, dat wij geen commissies meer hebben zoals
vroeger om te zien of dit toch niet op een andere
manier geregeld kan worden. Zullen de omstandig
heden, waaraan art. 7 weigering van de vergunning
verbindt, ook de opzegging van art. 5 veroorzaken?
Ik vind dat ook niet helemaal plezierig.
Ik mag nog opmerken, mijnheer de Voorzitter, dat
in de portefeuille niets anders lag dan deze raadsbrief.
Van de wijze waarop dit elders geregeld is en de me
ningen die er elders over geuit zijn, hebben wij geen
kennis kunnen nemen. Ik vind dat een beetje jammer.
De heer Schönfeld: In art. 1 wordt o.a. gesproken
over dieselolie- en gasolinepompen. Tussen deze beide
zie ik geen enkel verschil. We kunnen dan ook vol
staan met een van beide te noemen. Wat betreft art. 2:
ik zie geen noodzakelijkheid van een gemeentelijk be
leid t.a.v. benzinepompen. De oprichting van benzine
verkooppunten kan zeer eenvoudig worden opgelost als
dit in overleg met de Bovag-leden uit onze gemeente
gebeurt. Hierbij moet de Gemeente dan niet meer on
derhandelen met de benzinemaatschappijen. We kun
nen dit rustig aan de Bovagleden overlaten, waarmee
tevens door de Gemeente een service aan haar inge
zetenen wordt verleend. Een voorstel dienaangaande
zou ik straks hierbij willen indienen. In art. 5 wordt
gesproken over de opzegging van de vergunning. Op
welke grond een bestaande met vergunning geplaatste
installatie zal moeten verdwijnen, wordt niet omschre
ven. Verder zou ik graag willen vernemen op welke
manier de gedupeerden worden geholpen, aangezien
zij natuurlijk hoge investeringskosten gehad hebben.
Art. 6 behandelt het toekennen van een bevoegdheid
aan Uw College tot het verlenen van een vergunning
benevens tot het daaraan verbinden van voorwaarden,
mits deze strekken ter bescherming van belangen, wel
ker behartiging met deze verordening wordt beoogd.
Moet dit zo opgevat worden, dat de gemeente niet als
koopman mag optreden
Art. 8, sub b, luidt als volgt: „Een vergunning kan
worden geweigerd uit een oogpunt van instandhouding
van de weg." Wat wordt er precies verstaan onder
instandhouding van een weg als reden om een ge
vraagde vergunning te weigeren? Verder wordt er in
de raadsbrief nog gesproken over 10 aanvragen, welke
in 1966 zijn binnengekomen. Bij doorneming van de
ter inzage gelegde stukken kon ik niets omtrent deze
aanvragen vinden. Gaarne zou ik nog vernemen wie
een vergunning verkregen en aan wie deze werd ge
weigerd.
De Voorzitter: Ik stel U voor, dat wij de vragen
die uit de Raad worden gesteld, verzamelen en dat wij
dan de behandeüng van dit voorstel maar aanhouden
tot een volgende keer.
De hear BoomgaardtIt komt my dochs ek wol foar,
dat dizze bipalingen to fier ütspoun en to stnngint
binne en ek wol in bytsje to folie rnacht jowe oan
B. en W. Der sit hjir nast in elemint yn fan in soart
fêstigingsforgunning en de taljocliting op art. 7 giet
folie fierder as de ynhald fan dat artikel. Ik kin my
dus wol foarstelle, dat it Kolleezje forlet hat fan in
bytsje steun yn de rêch, mar dan giet dit nei myn
sin fiersten to fier. Ik bin der ek bang foar, dat wy
yn üs gemeente dy't nochal amtlik regeard wurdt, üe
amtlikheit noch hwer hwat sterker meitsje yn pleats
fan dat wy in hwat praktysker basis sykje. Ik haw
frees foar amtlike willekeur, ek fan de kant fan it
Kolleezje.
De Foarsitter: De wurden „amtlike willekeur"
bliuwe uteraerd foar rekken fan de hear Boomgaardt.
De heer Engels: Nu U een voorstel van orde gedaan
hebt. mijnheer de Voorzitter, wil ik U wel zeggen,
dat ik helemaal sta achter de vragen en opmerkingen
die gedaan zijn door de heer Van der Veen. In feite
moet de betrokkene binnen een maand in beroep gaan,
maar hij kan niet alleen vier maanden op de tocht
staan bij B. en W., maar daarna óók nog drie maan
den bij de Raad; dat is zeven maanden in totaal. De
kwestie van de artt. 7 en 8, het ene moet en het an
dere kan, brengt de Raad weer in de positie waarin
hij zo straks gebracht is, n.l. gij kunt wel anders me
nen, maar gij zult niet anders kunnen.
Overeenkomstig het voorstel van de Voorzitter
wordt punt 18 aangehouden tot een volgende vergade
ring.
Punt 19 (bijlage no. 87).
De heer Schönfeld: Het memorandum betreffende de
Financiële verhoudingswet 1960 van de Friese Natio
nale Partij spreekt mij wel aan. In Uw voorstel wordt
echter o.m. gesteld, dat met het in werking treden van
genoemde wet een grote stap in de goede richting zou
zijn gedaan. Met verbetering van de regelingen hou
den zich gespecialiseerde deskundigen bezig. Tegen
over dit inzicht zou ik willen stellen, dat men b.v. van
een dorpsdokter wel eens betere praktijkresultaten ziet
dan van een professor. Dat men zich met het ver
beteren van de regelingen bezighoudt, betekent, dat
hieraan wel het één en ander mankeert. Het is m.i.
goed hierbij met constructieve voorstellen te komen,
zoals de F.N.P. dit in haar memorandum aan de Mi
nisters van Financiën en Binnenlandse Zaken heeft
gedaan. Ik zou dan ook willen voorstellen de door de
F.N.P. gedane suggestie te onderschrijven en dit ter
kennis van de betrokken Ministers te brengen.
De hear B.oomgaardt: Ik haw ek it idé, dat wy dit
memorandum wol in bytsje positiver tomjitte komme
mochten as yn it stik, dat it Kolleezje üs stjürd hat.
Ik kin lykwols sünder mear ek net sizze: dy adhesy
moat yn sé, al fyn ik wol, dat hjir tige wichtige pun
ten oan de oarder steld binne, dy't ek wol neitinken
freegje. Ik herinnerje my yn dit forban de hiele gong
fan saken yn de Nederlanske polityk oangeande de
klassifikaesje fan de gemeenten. It hat jierrenlang
striid koste om it Westen derfan to oertsjügjen, dat
it forkeard lei foar de lytsere gemeenten, foar it plat-
telan, mar foar üs gemeente likegoed. Ik kin dizze
saek net bioardielje, mar hjir koe bislist wolris hwat
yn sitte. Ik soe eigentlik wol in wei fine wolle om
hwat posityfs to dwaen, byg. in ütspraek, dat wy mei
bilangstelling kennis nommen hawwe fan dit memo
randum en dat wy sünder fierdere bining üs fortsjint-
13
wurdiger yn de Kommisje foar de Finansjes fan de
Foriemng fan Nederlanske Gemeenten forsochten de
ynhald ran dit memorandum sadanich yn him op to
nimmen, dat ny yn har gearkomsten hjir hwat sin-
men oer prate kin.
uer binne ynüikaesjes, dat hjir in ünrjochtfeardige
situaesje üntstien is.
De lorgoeding fan eksploitaesjekosten foar gemeen
ten ünder de 5U.U00 ynwenners wie yn 1966 f 7 ±5,en
yn gemeenten fan 50.000 ta 250.000 f 900,mar yn
gemeenten boppe de 250.000 f 1715,per leslokael. Ik
leau, dat wy njir in 160 leslokalen hawwe. Dan is dat
foar de lytse gemeenten f 1.000,minder en krap-
oan f 8U0,foar us. Dér kin ik bislist net by en dan
lyn ik dat wy, as Rie de bilangen fan de gemeente
Ljouwert foraigenjende, eigentlik to negatyf réagear-
je nou t dit stik op tafel leit. Ik woe it positiver dwaen.
De heer C. de Vries: ln dit memorandum krijgt een
aantal onderdelen van de financiële verhouding tussen
Rijk en gemeenten de aandacht. Als wij de situatie met
betrekking tot die financiële verhouding Rijkgemeen
ten bekijken, dan is het, dacht ik, nuttig ook andere
factoren daarbij in het geding te brengen, bijv. wat
in dit memorandum niet wordt uitgewerkt de ver
goeding voor leslokalen. Ik vind het bepaald een ge-
wek, uat men dat punt niet nader heeft uitgewerkt,
omdat dat ook één van de factoren is in deze wet. Wil
men de financiële verhouding bekijken, dan moet men
alle factoren in ogenschouw nemen, zo ook het wegen
fonds. Ik mag er nog op wijzen, dat bij de behandeling
van het wegenfonds in de Kamer met name voor het
noorden nog bijzondere maatregelen zijn getroffen. Men
moet voorts denken aan het voedingspercentage van
het gemeentefonds en aan het punt van het eigen be
lastinggebied, waarover toch bepaalde gedachten be
staan. In het totale complex van de financiële verhou
ding Rijkgemeenten lijkt het mij niet verstandig over
één onderdeel daarvan zo uitvoerig te spreken. Het is
om die reden, dat ik het met het College eens ben dat
wij het inzicht missen in de consequenties. Als t.a.v.
de financiële verhouding in een ruimere zin in de Raad
van gedachten moet worden gewisseld, dan hebben wij
daarvoor een uitstekende gelegenheid, n.l. de begro
tingszitting. Van de kant van mijn fractie bestaat er
dus geen oezwaar om dit memorandum voor kennis
geving aan te nemen.
De hear Santema: It soe neffens my net hinder je as
wy oan dit ünderdiel fan it gehiel adhesy bitsjügje.
Ik tink foaral oan de posysje fan de gemeente Ljou
wert as sintrum fan de provinsje Fryslan, dy tsjin de
plattelansgemeenten en de lytsere stêdsmienskippen
oer dochs ek in bipaelde forantwurdlikheit draecht.
De heer Engels: De gebleken eenzijdigheid op dit
punt hindert me bijzonder en ik zou me dus helemaal
willen aansluiten bij de opmerkingen die de heer De
Vries heeft gemaakt.
De heer K. J. de Jong (weth.)De heer Schönfeld
heeft voor het memorandum wel veel waardering en
hij wil dit eigenlijk maar onderschrijven. Ik vraag me
af, of de heer Schönfeld zich wel heeft laten leiden
door de gedachte, wat nu het belang voor de ge
meente Leeuwarden is, daar zitten we hiervoor. Dienen
wij met het adhesie betuigen aan dit adres de belan
gen van de gemeente Leeuwarden? Ik meen zeer po
sitief van niet, omdat hier zeer categorisch gestelde
suggesties worden gedaan die, wanneer deze opgevolgd
zouden worden, wel eens zeer nadelig voor de gemeen
te Leeuwarden zouden kunnen werken. Het is natuur
lijk bijzonder gemakkelijk te zeggen: dit kon wel iets
zijn en dat ligt wel in mijn lijn, maar is dit iets posi
tiefs en net iets voor de gemeente Leeuwarden? Ik
zou die vraag aan de heren Schönfeld en Santema
willen stellen, want uiteindelijk stelt dit adres, dat
art. 5, 2e lid, onder b, geen onderscheid meer mag
maken tussen gemeenten met veel en met weinig in
woners. Maar dat is toch eigenlijk een beetje al te
gek, wanneer bij de uitkering in de Financiële verhou
dingswet dat onderscheid volledig zou worden weg
gecijferd. Wij hebben het Frysk Urkest, betaald voet
bal, een Leeuwarder muziekschool en een parkeerge-
legenüeid, terwijl tal van kleinere gemeenten deze niet
in die mate hebben. Wat betreft de schoolgebouwen
en de gymnastieklokalen, stelt het adres, dat de ver
schillen in uitkering niet meer gehandhaafd mogen
worden. Kan men dat nu werkelijk accepteren en
maakt het geen verschil of een gebouw nu in Lutke-
wierum staat dan wel in Amsterdam? De verschillen
in bouwkosten, in bezetting van de klaslokalen e.d.
brengen toch met zich mee, dat de bedragen
die hiervoor nodig zgn in de verschillende ge
meenten, ook verschillend beoordeeld kunnen worden.
Dat die zaak niet geheel bevredigend is, wil ik direct
wel erkennen, m.n. voor de kleinere gemeenten is het
niet erg voordelig. Dat het voorzieningsniveau van
de kleinere gemeenten opgevoerd moet worden, zal
voornamelijk een zaak van deze kleinere gemeenten
zelf moeten zijn. Wanneer daar niet voldoende ruimte
voor is, dan kan inderdaad de vinger daarbij gelegd
worden. Ik wijs er op, dat art. 5 van de wet duidelijk
voorschrijft, dat men niets mag doen zonder overleg
met de Raad voor de gemeentefinanciën. Hier is regel
matig overleg over de hier gedane suggesties; deze
zaak is in beweging en men trapt een open deur in.
Met de heren Engels en De Vries ben ik het eens,
dat wij bij de behandeling van de gemeentebegroting
één keer in het jaar gelegenheid hebben eens over de
gehele financiële positie te spreken. Maar laten we
alstublieft niet bij het eerste het beste adres dat hier
komt, zo maar zeggen: daar gaan we nu con amore
maar achter staan, niet voldoende overziende wat de
consequenties hiervan voor de eigen gemeente zijn.
Dan herinner ik de heren ook aan de eed die ze af
gelegd hebben om de gemeentebelangen te dienen.
Wanneer men liet laatste punt accepteert: de finan
ciële verhouding van Rijk en gemeenten zou verleg
gen naar de financiële verhouding Provinciegemeen
ten, zouden wij als gemeente Leeuwarden daar meer
mee gediend zijn, dan wanneer wij ons ook eens kun
nen meten met gemeenten als Dordrecht, Leiden, Hil
versum, Nijmegen en Arnhem. Zouden we ons daar
niet gemakkelijker aan kunnen optrekken dan wan
neer we misschien gelijk geschakeld zouden worden
met tal van plattelandsgemeenten, waar we nog wel
eens moeite mee hebben, in het provinciale verband?
Ik meen, dat hierin bijzonder grote gevaren voor
de gemeente Leeuwarden schuilen, maar dat het aller
eerst een kwestie van de kleinere gemeenten betreft,
waar dit adres juist een spreekbuis voor wil zijn. Ik
gevoel er niets voor met een bepaalde opdracht van
de Raad naar de Commissie voor de Gemeentefinan
ciën te gaan die tot inhoud heeft een adhesiebetuiging
t.a.v. een adres van de F.N.P. Ik zal daar het belang
van de gemeente Leeuwarden goed in het oog moeten
houden en me dus los maken van dit adres.
De hear Boomgaardt: Ik wol de hear De Jong sizze,
dat men altyd foarsichtich wêze moat mei in oar syn
eed yn it sin to bringen. Dat kin men likegoed pa-
rearje en oan it adres fan de hear De Jong sizze: Tinke
Jo der wol om, dat Jo Jou eed ek yn it bilang fan
Ljouwert óflein hawwe. It is in kwestje fan fisy, hwer't
men dat bilang sjocht. En dat bilang is ek greater as
Ljouwert allinnich; dat jildt likegoed foar de omkri-
ten fan Ljouwert.
De Foarsitter: Dan wol ik folstean mei de opmer
king, dat men ek foarsichtich wêze moat mei adhesy
to bitsjügjen oan oerflakkige adressen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 20 (bijlage no. 85).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter om 24.00 uur de verga
dering.