2
oardering. Nou hie ik wol forwachte, dat by de stikken,
dy't wy ynsjen kinne, in forklearring west hie. Yn elk
gefal, de saek is sa net düdlik en ik soe dêr graech in
neijere taljochting op hawwe wolle.
De heer Tiekstra (weth): Ik zal proberen in enkele
woorden te zeggen, wat aan de orde was, hoewel ik
onmiddellijk de heer Tjerkstra toegeef, dat de taljoch
ting yn de portefeuille omtrint dit stik wol ünfoldwaen-
de wie. Sjoen de diskusje fan de foarige kear yn dizze
Rie en binammen ek yn oanmerking nimmende it pe-
tear dat wy oer dizze kwestje hawn hawwe yn de Kom-
misje Iepenbiere Wurken, docht it frjemd oan, dat nei
de nochal kategoaryske ütinoarsettingen fan de kant
fan B. en W. nou ynienen it biswier net oanwêzich
skynt to wezen. Dêr komt it n.l. op del. B. en W. haw
we har doe mei klam biroppen op de wegeringsgroun
sa't de hear Tjerkstra al formeld hat, en dy't forban
hie mei bipaelde ófstannen. Men hat de öfstannen op-
mjitten en oan de han fan de biskikbere tekeningen
blykte wol, dat it dêr net yn siet, mar doe't men it
nochris opmetten hat, kaem der hwat oars üt en doe
die bliken, dat de wegeringsgroun net to hanthavenjen
wie. Koait sein, de foreaske öfstan wie wol oanwêzich,
mar blykte noch üt de tekeningen dy't hjir nou diz-
kear by wiene, noch üt tekeningen dy't by de eardere
bou-oanfraech wiene. Dêrtroch üntfoel dus de groun
oan de wegering fan B. en W. Dêrtroch koe adressant
folledich yn syn rjochten trede yn forbün mei de bou-
foroardering en dêrtroch moasten B. en W. de boufor-
gunning sa't dy oanfrege wie, wol öfjaen. Ik jow ta,
dat it better west hie as hwat ik nou siz, by de stik
ken lein hie; dan hiene de riedsleden eventueel dat
mooglik noch op it plak seis neimjitte kinnen en ik
jow ek ta, dat de wize fan bihanneljen ünbifredigjend
is. Ik leau ek, dat it goed is, dat, as der wer soksoart
saken komme, de bitrutsen amtners neimjitting for-
rjochtsje, sadat de gegevens dy't hjir yn de stikken
foarkomme, kloppe op de wurklikheit.
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub G.
Deze brief wordt om preadvies in handen gesteld van
B. en W.
Sub H.
De heer Vellenga: Daar de jeugdgemeenteraad nogal
veel tijd meent nodig te hebben voor de voorbereidin
gen en de opzet van deze expositie, zou ik op een zo
mogelijk snelle afdoening van dit stuk willen aandrin
gen.
De heer Rqpma: Ik sluit mij bij de woorden van mijn
voorganger aan.
De heer Ten Brug (weth.): Wij zullen graag ons
best doen om aan het verzoek van de heren Vellenga
en Rijpma te voldoen.
Besloten wordt het stuk om preadvies in handen van
B. en W. te stellen.
Sub I.
Besloten wordt dit beroepschrift om preadvies in han
den van B. en W. te stellen.
Punt 4 (bijlage no. 112).
Voordracht:
J. Ykema, alhier.
Met algemene stemmen wordt de heer Ykema be
noemd.
Het stembureau werd gevormd door de heren Ir.
Van Balen Walter en Heidinga.
Punten 5 en 6 (bijlagen nos. 116 en 131).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 7 (bijlage no. 114).
De heer Rijpstra: Het is mij opgevallen, dat op de
bij de stukken ter inzage gelegde tekeningen niet is
aangegeven welke percelen grond reeds eigendom van
de gemeente zijn. Bij aankopen in te saneren stadswij
ken vinden we meestal een handig en overzichtelijk
kaartje bij de stukken, waarop de percelen, die reeds
eigendom zijn, staan gemarkeerd. Gaarne zag ik, dat
bij toekomstige voorstellen terzake aankopen in het re
creatiegebied Groote Wielen een soortgelijk overzicht
werd verstrekt.
De heer Tiekstra (weth.): Dit zal in overweging wor
den genomen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 8 (bijlage no. 128).
De heer Heidinga: Wij hebben tegen de in het voor
stel bedoelde tijdelijke overplaatsing van de gemeente
lijke kwekerij geen bezwaar, mits dit inderdaad een tij
delijke oplossing wordt. We hebben als Gemeente na de
oorlog eigenlijk te weinig gedaan aan de uitbreiding
van de dorpen. Mijn fractie zou er groot bezwaar tegen
hebben, wanneer de realisering van het uitbreidings
plan Lekkum zou worden getraineerd als gevolg van
een blijvende vestiging van de kwekerij aldaar.
De heer Tiekstra (weth.): Deze wijze van gebruik
van de grond roept bij realisering van het uitbreidings
plan Lekkum minder problemen op, dan de uitgifte aan
derden zou doen. Daarom is deze oplossing het meest
verkieslijk en de tijdelijkheid wordt er door onder
streept.
Z.h.st. wordt overeenkomstig het voorstel van B.
en W. besloten.
Punten 9, 10 en 11 (bijlagen nos. 117, 133 en 118).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 12 (bijlage no. 126).
De heer Schönfeld: De jaarlijkse canon wordt hier
berekend naar een grondwaarde van f 1.260,en een
rentevoet van 7 y2% per jaar. Een rentevoet van 7/2%0
vind ik bijzonder hoog. Gezien de dalende tendens, die
zich in het huidige financiële klimaat openbaart
de nieuwe Staatslening van 6%, zij het dan volgens
het tender-systeem, is hier een goed voorbeeld van,
vraag ik me af, of het geen aanbeveling verdient om de
gestelde 7 y2% alsnog te verlagen tot 6V6%, aangezien
we bij de uit te schrijven Staatslening weliswaar met een
rentevoet van 6% te maken hebben, doch het tender
systeem, waarbij o.a. de inschrijver zélf een uitgiftekoers
bepaalt, op de gestelde rentevoet voor zover dit het
rendement betreft, wel terdege invloed kan hebben. Mijn
persoonlijke verwachting is, dat dit dan zal neerkomen
op 6%%.
Gaarne zou ik Uw visie omtrent deze renteverlaging
van 7%>% tot 61/2% willen vernemen. Ik merk hierbij
nog op, dat in het raadsvoorstel van 31 december 1965
de rente op 6% was gesteld, evenals dit het geval was
bij raadsbesluit d.d. 10 augustus 1966 voor punt 13.
Deze vraag zou ik tevens willen laten gelden voor de
punten 13 en 14, waar eveneens een rentevoet van 7lA%
is gesteld, terwijl bij dit laatste punt de huurders m.i. te
recht opmerken dat zij de prijs zo hoog vinden.
De heer Tiekstra (weth.)Er moet rekening worden
gehouden met xk voor administratiekosten, zodat de
eigenlijke rentevoet 7% bedraagt.
Daar de Gemeente ruim een jaar de lasten van de
hoge rentevoet heeft moeten dragen vind ik het billijk,
dat deze, in gevallen als het onderhavige, worden door
berekend. Zodra zich duidelijk een dalende tendens ma
nifesteert zal de rentevoet t.a.v. de erfpachtscanons op
nieuw worden bezien.
De heer Schönfeld: Er is momenteel toch een dui
delijke tendens, die wijst op een verlaging van de ren
tevoet.
De heer Heidinga: Ik geloof wel, dat de Gemeente
op een bepaald moment de gestegen rentevoet zal
moeten volgen.
3
Of het nu werkelijk voor de Gemeente, gezien ook
de uitkomsten van het Grondbedrijf, noodzakelijk is
deze ineens met 25% te verhogen, waag ik te betwij
felen.
De heer Tiekstra (weth.)De rentefactor in de erf
pachtscanons is werkelijx niet ineens verhoogd. Dit is
zeer geleidelijk gegaan en geruime tijd nadat de effec
tieve rentevoet 7% was, omhoog gebracht.
Ik hoop, met de heer Schönfeld, dat spoedig een dui
delijke daling van de rentevoet een verlaging van de
erfpachtscanon weer mogelijk zal maken.
Van een raadslid wordt overigens wel verwacht, dat
hij handelt en besluit in het belang van de Gemeente.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 13, 14, 15 en 16 (bijlagen nos. 125, 134, 113 en
115).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 129).
De heer Tiekstra (weth.)Eerst een aanvullende
mededeling. In dit terrein bevinden zich nog kabels en
leidingen van de Energiebedrijven. Het is dus gewenst
aan het ontwerp-besluit no. 5837b nog een voorwaarde
toe te voegen, n.l. dat de N.V. moet gedogen, dat be
doelde kabels en leidingen in dit perceelsgedeelte blij
ven liggen en de Gemeente het recht behoudt, te allen
tijde werkzaamheden aan deze leidingen en kabels te
verrichten. De N.V. Steensma heeft zich hiermee ver
enigd. Ik zou de Raad willen verzoeken dit besluit
vast te stellen overeenkomstig het ontwerp-besluit, aan
gevuld met een voorwaarde als door mij genoemd.
Z.h.st. wordt, met inachtneming van het vorenstaan
de, overeenkomstig het voorstel van B. en W. besloten.
Punt 18 (bijlage no. 130).
De heer Weide: Wij hebben geen enkel bezwaar te
gen het voorstel alszodanig, maar wel tegen de voor
bereiding ervan. Op 13 april werd mij door een amb
tenaar ten Stadhuize, tevens lid van de Commissie voor
het slachthuis en de veemarkt, telefonisch gevraagd
of ik akkoord kon gaan met een raadsvoorstel, dat mij
op dat moment werd voorgelezen. Ik heb toen om na
dere gegevens en meer cijfermateriaal gevraagd, maar
ik kwam er niet uit. Toen ik mij later ter plaatse oriën
teerde bleek mij, dat de spoorlijn er al lag en bij in
zage der stukken viel mij op, dat het contract met de
N.S. al dateert van 4 oktober j.l.
De Raad verkeert dus thans wel in een dwangpositie.
Ik twijfel er tevens aan of de Commissie voor het
slachthuis en de veemarkt wel goed functioneert. Van
meergenoemde ambtenaar vernam ik tevens, dat er ge
gronde redenen waren om aan te nemen, dat uit het
Europees Oriëntatie- en Garantiefonds een bijdrage van
ca. f 800.000,zou worden ontvangen in de kosten van
modernisering van het slachthuis.
Is dit reëel en wat voor consequenties heeft dit t.a.v.
de slachthuistarieven
De heer De Jong (weth.)Omdat dit voorstel iets te
laat kwam om nog in de commissievergadering behan
deld te kunnen worden, is naderhand telefonisch con
tact opgenomen met de betreffende commissieleden. Ik
meen, dat die mogelijkheid altijd aanwezig moet zijn
in gevallen, waarbij het van belang is, dat het voorstel
nog in de eerstvolgende raadszitting wordt behandeld.
Ik zou dus aan de heer Weide willen vragen in uitzon
deringssituaties een dergelijke handelwijze te willen ac
cepteren. Het contract is inderdaad gedateerd op 4
oktober j.l. Het is echter zolang blijven liggen, omdat
naderhand nog enkele zaken met betrekking tot de
aansluiting moesten worden geregeld met de N.S., met
name terzake de juiste ligging van de rails, maar de
feitelijke inhoud van het contract is niet gewijzigd.
Wat de f800.000,— subsidie betreft kan ik U mee
delen, dat wij de beslissing eind van dit jaar verwach
ten. Ons verzoek is voorzover ons bekend, met gunstig
advies van de Nederlandse regering doorgestuurd naar
Brussel. Het eventueel verkrijgen van deze bijdrage kan
alleen maar een gezondere exploitatie van het slacht
huis bevorderen en heeft als zodanig geen invloed op de
tarieven.
De heer Weide: Ik ben niet tegen dit voorstel en ac
cepteer gaarne een snelle werkwijze in gevallen, waar
in dit nodig is. Mijn bezwaar in dit geval is echter, dat
de Raad nu eerst moet beslissen, terwijl de zaak mis
schien reeds een jaar loopt en de spoorlijn er al ligt.
De Voorzitter: Mijnheer Weide, het College is er er
kentelijk voor, dat U het er volledig mee eens bent,
dat we snel moeten werken. Ik geloof dat we in dit
geval misschien iets te snel hebben gewerkt en dat het
College zich moet realiseren, dat in het vervolg ook
het overleg met de betreffende commissie in een iets
sneller tempo plaats vindt. Ik neem aan, dat dat de
strekking van Uw opmerking was. Wij zullen daar echt
naar streven, dat kan ik U namens het College ver
klaren.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 19 (bijlage no. 127).
De Voorzitter: Alvorens dit punt ter discussie te stel
len, zou ik U namens het gehele College het volgende
willen meedelen.
De principiële opzet van de plannen, zoals deze door
de Raad in vroegere vergaderingen reeds werden vast
gesteld, is niet gewijzigd. Deze worden met deze nota
dan ook niet opnieuw door het College ter discussie
gesteld. De noodzakelijke wijzigingen en aanvullingen
vereisen echter een aanzienlijke verhoging van de in
1963 verleende kredieten, zoals U op blz. 4 van het stuk
kunt zien. De door Uw Raad te nemen besluiten op dit
punt zijn van zo grote importantie, dat wij gemeend
hebben de achtergronden en de grote lijnen die aan de
plannen ten grondslag liggen nog eens te moeten sa
menvatten. U vindt deze in hoofdzaak weergegeven op
de eerste 3 bladzijden van de nota. Met name mag ik
wijzen op de algemene perspectieven die wij in dit ge
deelte van het stuk onder Uw aandacht hebben ge
bracht. Vooral voor de raadsleden, die de voorgeschiede
nis niet hebben meegemaakt ook ondergetekende
niet kan dit van bijzonder groot nut zijn.
Ik stel dit punt thans aan de orde.
De heer Rijpma: Ik vind het niet terecht, dat U
over dit gedeelte van het onderwerp, laten we zeggen,
ons de pas markeert. De voorstellen die thans aan ons
worden voorgelegd, hebben een heel andere strekking
gekregen en dat betekent dat de plannen moeten wor
den bezien in de totale structuur van Leeuwarden en
van het ziekenhuiswezen, zoals dat hier ter stede, in
de hoofdstad van Friesland, functioneert. Wanneer dat
niet ter discussie is en er alleen maar over bedden-
prijzen en exploitatie gediscussieerd kan worden, dan
ligt die discussie op een heel ander vlak. Er wordt ons
dan geen enkele mogelijkheid gelaten om dit in zijn
totale verband te bezien.
De heer Vellenga: Ik zou willen vragen wat de
concrete strekking van Uw woorden is. Wat brengt
het College ertoe om, voordat dit punt behandeld kan
worden door de Raad, deze verklaring af te leggen.
Boven het voorstel staat „Bouw van een verpleegte
huis voor bejaarden en chronisch zieken en van een
nieuw gemeenteziekenhuis", met andere woorden, het
gehele complex is in het geding. Daar kan niets van
geabstraheerd worden en ik vind, dat men de Raad
een fundamenteel recht ontneemt door bij voorbaat
voor te schrijven waar wel en waar niet over gespro
ken kan worden. Mocht dat Uw bedoeling niet zijn
dan wil ik graag, dat U dat in alle duidelijkheid zegt.
De hear Boomgaardt: Ik kin my derby oanslute,
ek mei de argumintaesje dy't myn foargongers brükt
hawwe. Mar dêr kin ik oan tafoegje, dat dizze saek
yn syn abslute sin ek neffens my op 'c nij in bislissing
fan de Rie freget. Mar dêr komt by, dat de medyske
üntjowing yn fjouwer jier nei de foarige diskusje en
de doe nommen bislissing sa yngripend is, dat dy de
Rie ta oare konklüzjes bringt en dan freegje ik mei
de hear Vellenga: Hwat is de strekking fan de blok-