In de tweede plaats kunnen we beschikken over de
reserve voor het opvangen van bedragen die om de
één of andere reden voor enig jaar een bijzondere
eenmalige last vormen of die over enig jaar nog niet
ontvangen worden, dat kunnen dus zijn b.v. belas
tingopbrengsten die in de begroting wel geraamd zijn,
maar die pas het volgend jaar geheven worden.
Dit hebben we dus nu gedaan, tot een bedrag van
f 260.00U. Meer konden wij er niet uithalen. Een der
de mogelijkheid is het verrichten van extra afschrij
vingen ten laste van de algemene reserve, als die re
serve al te sterk blijkt te groeien. Dat hebben
we eind 1966 al gedaan tot een bedrag van f 1.8 mil
joen. U kunt ons dus onmogelijk in gebreke stellen.
U kunt vragen, waarop het beschikken over 1/30 deel
van de reserve berust. Waarom moet het nu precies
1/30 zijn? Als we er nu eens 2/30 of 3/30 van maken,
hebben we dan niet een beetje meer ruimte, waar
door we toch meer kunnen aoen, dan tot nog toe en
dan het College voorstelt. De beschikking over 1/30
deel is een landelijke gebruiksregel, waarmede G.S.
rekening houden bij het begrotingstoezicht. M.a.w.
wanneer wij deze regel, waarvan wij weten dat die
al jaren gehanteerd wordt, zouden overtreden, dan is
de consequentie, aat deze begroting als niet reëel slui
tend wordt beschouwd en niet wordt goedgekeurd, met
alle consequenties van dien. Die consequenties zijn
bepaald niet zo dat we die zo gemakkelijk op ons toe
mogen laten komen. Dat zou bijzonder vertragend
werken en wij zouden dan moeten aanvaarden wat
daar voor onze gemeente achter weg komt.
De algemene reserve en dat is eigenlijk het wezen
van die algemene reserve mag incidenteel gebruikt
worden. Dat is inherent aan die reserve. Het is niet
een pot waar men maar uit kan putten om begro
tingstekorten die geen incidentele oorzaak hebben, op
te vangen. Hoe zouden we een volgend jaar een in
1967 ontstaan gat, dat incidenteel gedicht zou zijn,
moeten stoppen? Daar hebben we dan geen dekkings
middelen voor want we hebben dan bepaalde lasten
incidenteel gedekt, terwijl het juist om blijvende ver
plichtingen gaat. Zo zou ons begrotingsschema
op langere termijn gezien in de war raken. Dat kunt
u van mij niet verwachten. Waarmee ik niet wil zeg
gen, dat uegenen die voor een in sterkere mate aan
spreken van de reserve hebben gepleit, geen solide
beheer zouaen willen voeren.
De heer De Vries heeft verder gesproken over de
middelen. Hij zei, dat de opstelling ook wel anders
had kunnen wezen. Ik ben het met hem eens nu ik het
even uitgezocht heb. Wij hebben een investerings
programma, dat in bijlage 4 van de aanbiedingsbrief
staat, van ongeveer 3d miljoen. Dat is het bruto pro
gramma zonder aftrek van subsidies. Dat is ons ver
langlijstje. Men kan helemaal niet zeggen, dat dit er
nu dit jaar uitkomt. Netto wordt het kleiner. Er gaan
af de bedragen die wij als subsidies zullen krijgen.
Het programma is zeer ambitieus opgesteld. En dat
is nu juist het voordeel. Wij zijn hier eigenlijk al te
gemoetgekomen aan het verlangen en de wens uit de
Raad om te zorgen „er bij" te zijn. De heer Ree
hoorn heeft er geloof ik ook op gewezen, dat wij wan
neer de werkloosheid mogelijk straks op ons afkomt,
voldoende plannen voorhanden moeten hebben. Zo
moet u die f 36 miljoen ook zien.
Dit programma van werken moet voor een gedeel
te de Raad nog passeren. Daar zijn ook objecten bij
waarvan we gezegd hebben: laten we ze maar vast
bij de Raad brengen. Ik denk aan de kredieten voor
het verbreden van de Lekkumerweg en voor de Troel-
straweg.
De kapitaalslasten voor die werken zijn niet ge
raamd maar de plannen zijn vast klaar opdat we uit
de voeten kunnen als we op de een of andere manier
subsidie kunnen krijgen. Dan zegt de heer De Vries,
dat uit dat investeringsvolume van 7 miljoen moge
lijk ook nog wel eens andere posten besteed zullen
moeten worden. Dat is inderdaad het geval. Mag ik
u eens een voorbeeld noemen? Wij zullen t.z.t. waar
schijnlijk wel aan de Raad moeten mededelen, dat we
vijf of zes mensen bij de brandweer nodig hebben ter
wijl voor hun salariëring geen dekking is in de begro
ting. En het moet toch. Die zal waarschijnlijk uit de stel
post van de investeringen moeten komen. Mag ik een
tweede voorbeeld noemen? De heren zijn allemaal in ge
breke gebleven om de dekking aan te wijzen die er
moet komen wanneer die 240.000 gulden opbrengst
uit de reinigingsrechten niet aanvaard zou worden.
Dan hebben we een gat in de begroting.
Willen we dat herstellen dan moeten we zeggen: of
die of die uitgaven kunnen naar beneden öf die ont
vangsten moeten naar boven, anders hebben we geen
dekking. Geen van de heren heeft daar een alterna
tief voor aangewezen en zo hadden we het in de Mem.
v. A. toch wel gesteld.
Dit is een punt waar ik met alle klem de Raad
op zou willen wijzen. Wanneer men in gebreke blijft
om aan te wijzen waar wij de middelen vandaan moe
ten halen dan komt het investeringsvolume in het ge
drang en daarvan zegt de heer De Vries dat dit
nooit kan, maar ik zie geen andere oplossing. Ik zou
niet weten waar ik anders de middelen vandaan zou
moeten halen, nu wij ons al zo bijzonder uitgerekt heb
ben om met een sluitende begroting voor de dag te ko
men.
En ik wil nog eens met alle duidelijkheid stellen
dat wij nog heel wat voorzieningen moeten treffen.
Ik denk er aan wat de heren Tiekstra en Ten Brug
op him lijstje hebben staan.
Wij zullen in de loop van dit jaar mogelijk gecon
fronteerd worden met uitgaven waarvoor niet vol
doende dekking aanwezig is en waarvoor dan nood
gedwongen de stelpost voor investeringen zal moeten
worden aangesproken. Vandaar ook, dat wij er niet
aan ontkomen om de verhoging van de huisvuilrech-
ten in te voeren. Wij zitten hiermede in de lijn die
wij altijd gevolgd hebben. Wij hebben altijd gewerkt
met dekkingspercentages van de werkelijke kosten,
zowel met de straatbelasting als met de huisvuilrech-
ten; waarom zouden wij nu ineens daarvan afwijken?
Ik zou zeggen: wat eens een normaal en redelijk be
leid geweest is moet men behouden.
Dan moeten we er niet voor terugdeinzen om de
ze heffing, hoe pijnlijk die ook is, te aanvaarden. De
heer De Vries heeft nog even gesproken over de be
lastingdruk. Ik heb daarvan gezegd dat we wel mee
aan de kop liggen, maar niet de hoogste in het land
zijn. Met f 24 per emmer hebben wij nog een tweetal
gemeenten die ons overtreffen, t.w. Enschede met
f 28.80 en Heerlen met f 27. Als ik de dekkingsper
centages neem, dan zitten wij in vergelijking tot de
vergelijkbare gemeenten ongeveer in het gemiddelde
en lopen er echt niet uit.
Sommige sprekers vonden de stijging toch wel een
beetje erg fors; een verhoging in een aantal jaren
van f 8,40 tot f 24 liegt er niet om. Als ik echter van
1960 af naga, wat de lasten en tekorten geweest zijn
alleen op de huisvuildienst kom ik tot het volgende
resultaat. In 1960 was het tekort f 209,140 en in 1967
is het f 769,430, dat is ook haast vier keer zo hoog,
en is het niet zo, dat juist de dienstverlening in het
vrije bedrijf en ook in overheidsbedrijven bijzonder
zwaar begint te drukken? Bij de PTT was het porto
in 1960 voor een drukwerkje anderhalve cent en nu
12 cent. Ik heb de Kamerleden hiertegen nooit zo ho
ren ageren als hier vandaag gebeurt tegen een nor
male verhoging bij de reiniging, waarbij men voor
60 pet. van de werkelijke kosten op de eerste rang zit.
Dan heeft de heer De Vries nog even gesproken
over de normbedragen. Hij heeft opgemerkt, dat ik
de norm van de straatbelasting niet genoemd heb. Ik
heb de straatbelasting wel genoemd wat betreft het
dekkingspercentage maar wat de norm voor het be
lastingpercentage betreft niet. Maar het gaat mij al
leen maar om de dekkingspercentages. We zitten wel
even boven de norm, dat ben ik wel met de heer
De Vries eens, maar met het dekkingspercentage zit
ten we vrij normaal.
De gedachte of het mogelijk is de straat- en riool
belasting in één belasting samen te vatten wil ik wel
overnemen.
Het lijkt mij nog niet zo gek toe om dit te doen.
Daar hoort U nog wel van.
De stijging van de reinigingsrechten acht de
3
heer De Vries zeer fors. Wanneer we de tekorten er
tegenover stellen dan zie ik een minstens zo forse
stijging. De niet-kohierbelastingen wil de heer De
Vries laten liggen tot de volgende begroting. Dit is
niet geheel juist, want de begroting moet sluitend zijn.
We moeten deze belastingen nu al, op jaarbasis dus,
ramen. Wanneer we ze wel in de begroting opvoe
ren, maar niet heffen en voor één jaar een bedrag uit
de algemene reserve putten, met de gedachte het
volgend jaar de belasting wel te heffen, dan is dit
mogelijk.
Ik zou het, wanneer de Raad dit zou willen, met
de reinigingsrechten wel eens willen doen, wanneer
men die reinigingsrechten graag uitgesteld wil zien.
Als men mij wel wil volgen, zij het met enig lood
in de schoenen en met de tegemoetkoming van het
College aie heffing niet eerder in te voeren dan b.v.
pas in december, zodat toch op jaarbasis die dek
king er in zit voor 1967, dan heb ik daar niets op te
gen. Maar dan betekent dat, dat voor 1967 die hef
fing op jaarbasis geraamd wordt en we er voor 1968
en 1969 enz. aan vast zitten.
Dit is een punt, dat men zich dan wel moet realise
ren. Dit is een jaarlijkse verplichting die wij dit
jaar zo lang mogelijk kunnen uitstellen, maar die we
toch moeten invoeren.
De heer Kingma heeft nog vragen gesteld over die
woningwetsector.
Ik zou daar liever niet op terugkomen. Wij denken
daar verschillend over; dat weten we dan van elkaar
en ik accepteer dat van hem.
De heer Schönfeld heeft ook over het dekkingsschema
gesproken. Ik heb hem dat, dacht ik, bij het antwoord
aan de heer De Vries duidelijk gemaakt. Dan heeft de
heer Rijpstra ook nog een aantal opmerkingen gemaakt,
maar ik geloof dat daar nu in dit verband ook geen ant
woord meer op behoeft te volgen. De heer Reehoorn
heeft nog een opmerking gemaakt en daarbij met de ge
dachte gespeeld, dat, wanneer wij de ontvangsten wel
innen en de uitgaven uitblijven, er het gevaar is dat
de ontvangsten aangewend worden voor andere za
ken, dan waarvoor ze volgens de begroting zijn be
doeld.
Hij zou liever hebben, dat we dan de algemene re
serve daarvoor als intermediair inschakelen. Ik kan
me dat wel voorstellen, want dan houden we de zaak
technisch in hetzelfde vlak. Aan de andere kant moet
men zich wel realiseren, dat, wanneer wij eens iets
in de algemene reserve gestopt hebben, we het
slechts met moeite er weer uit kunnen krijgen. Dan
wordt de slagvaardigheid bij het beleid toch wel voor
een belangrijk deel ingedamd. Wij hebben daarom de
stelregel, dat, wanneer er uitgaven geraamd zijn die
niet gedaan worden, we die eventuele ruimte gebrui
ken voor bestedingen, die in dezelfde sector liggen.
De heer Boomgaardt heeft nog gezegd, dat het dek
ken uit de algemene reserve gevaarlijk is. Ik ben het
wel met hem eens en uit hetgeen ik verteld heb kan hij
opmaken, dat wij inderdaad die algemene reserve al
leen functioneel kunnen laten opereren binnen het ka
der van de normen die hiervoor gesteld zijn. Resu
merende zou ik willen stellen, dat mijn opmerkingen
aan de heer De Vries, die misschien in eerste instan
tie een beetje kritisch waren, naar mijn mening een
gevolg waren van zijn te optimistische weergave
van de situatie m.b.t. onze algemene reserve en wat
daaraan vastzit. Ik denk hierbij ook aan de
belastingdruk en aan het investeringsprogramma. Zo
wel de heren De Vries en Engels als het College
gaan er volledig mee akkoord, dat we de algemene
reserve functioneel laten opereren. Wanneer we dit
doen, dan zullen we ons met die algemene reserve
bewegen binnen het raam van de wettelijke mogelijk
heden. Wanneer we ons daarbuiten bewegen, dan zal
dat moeten gebeuren door ook aan te geven welke
uitgaven we kunnen drukken en welke ontvangsten
omhoog kunnen zodat er ook ruimte beschikbaar
komt. Voelt men dat niet zo en wil men een voor
stel indienen om de Raad anders te laten besluiten,
dan zitten we voor de consequentie van een niet
sluitende begroting. Dat is eigenlijk een onmogelijke
situatie en dan zie ik geen andere oplossing, laat ik
het in alle duidelijkheid stellen, dan dat dit ten las
te van het investeringsvolume gaat. Een trieste zaak
die ik de Raad sterk zou willen afraden.
Ik zou nog willen stellen niet te overdrijven m.b.t.
de verhoging van de huisvuilrechten. Met de verho
ging van de huisvuilrechten en het tonnengeld is een
bedrag van 240.000,gemoeid. Vergelijken we dit met
b.v. de invoering van de rioolbelasting die 650.000,
moet opbrengen, dan zeg ik: dat is toch een veel
voud van die huisvuilrechten. Laten we nu niet over
drijven door de zaak te veel op het psychologische
vlak te gooien. Ik weet, dat die kant er ook aan zit,
maar ik zou graag de begroting technisch houden
en dit nu maar accepteren, zij het met een zekere
pijn.
De heer Tiekstra (weth.): Het is nuttig, dat de
bestuurder in zijn voorlichtende taak de pers van
dienst kan zijn. De heer Vellenga heeft nl. een op
merking gemaakt over de voorlichting aan de bewo
ners van wijken, waarin de sanering van dat kwar
tier nog een aanvang moet nemen. Ik ben bereid om
deze gedachte in overweging te nemen m.n. daar
waar dit ook voor de economische functie van bedrij
ven in die situatie vérstrekkende gevolgen kan
hebben. M.b.t. de uitvoering van de stedebouwkundige
arbeid moeten wij roeien met de riemen die wij
hebben en wij zijn niet voornemens het werk stil te leg
gen. Ik kan de woorden van de heer Vellenga onderstre
pen, dat de noodzaak van een duidelijk en volledig beleid
juist bij deze arbeid zich steeds sterker aan ons op
dringt, en dat daarbij ook de Raad betrokken zal moe
ten worden. Ik neem aan, dat dit het beste kan geschie
den wanneer we over complete stukken beschikken
en daarbij heb ik m.n. het oog op de nota van de
verkeersdeskundige die wij nog altijd de Raad schul
dig zijn. Ik ben graag bereid te bevorderen, dat dat
stuk zo snel mogelijk komt, vormende dit een zeer
wezenlijk element voor de verdere arbeid aan de
ruimtelijke ordening.
De heer Heidinga is even geschrokken toen ik sprak
over het verschil tussen een uitbreidingsplan waarin
uitsluitend particulier kan worden gebouwd en een
uitbreidingsplan waarin overheids- en semi-overheids-
bouw wordt gepleegd. Materieel komt de vergelij
king die ik heb gehanteerd op hetzelfde neer want
als wij deze keuze maken waarbij de Raad nauw
betrokken is, «hebben we te zorgen voor een goede
kwalitatieve uitrusting van de wijk.
Ik ben het met de heer Heidinga wel eens, en
al doende leert men, dat de meest wenselijke situa
tie voor de realisering van uitbreidingsplannen is,
dat de gemeente zorgt de grond in handen te krij
gen.
We hebben in dat opzicht dus wel van üe gang
van zaken m.b.t. het Westeinde geleerd. Ik meen,
dat wanneer blijkt dat langs de weg van het parti
culier initiatief deze zaak niet tot een oplossing
komt, wij als gemeente komen te staan voor de
noodzaak om te zorgen de betreffende grond in han
den te krijgen voorzover er met de eigenaren of eige
naar niet tot minnelijke overeenstemming kan wor
den gekomen.
De heer Van der Veen heeft opgemerkt omtrent
de particuliere bouw, dat de gemeente om een of
andere reden niet aanbiedt wat de particuliere bou
wers vragen. Ik geloof, dat het veel meer is een zoe
ken in overleg met deze bouwers naar wat de meest
aantrekkelijke vormen zouden kunnen zijn, en of die
vormen ook passen in een verantwoord stedebouw
kundig plan.
Dat is natuurlijk een belangrijke voorwaarde. Ik
ben het wel met hem eens, dat sommige taakstel
lingen in diverse nota's nogal verschillend worden
gehanteerd maar ook, dat die niet altijd geschraagd
worden door een uitputtend wetenschappelijk onder
zoek naar de juistheid van die normen. En ik heb
met nadruk onderscheid gemaakt tussen datgene wat
ons op korte termijn te doen staat, t.w. binnen de
gemeentegrenzen tot 130.000 inwoners. Op de lange
re termijn waar we nu ook al zicht op moeten zien
te krijgen zullen we met de norm van plm. 250.000
inwoners hebben te rekenen.