4
beetje kriegelig; je gaat het geval op de keper bekij
ken en je vraagt je ar, evenais ae lieer Tjerkstra, of
die garage nu daar bepaald moet staan en met op het
terrein waarop het huis van de politieman staat. Het
voorstel geeft hier geen verdere argumentatie bij.
Een andere vraag is, of de garage niet aan de over
kant van de weg kon worden geoouwd, want het is
toch wel hoogst merkwaardig, dat men het gebouwtje
uitgesproken daar zet, waar het de toegangsweg naar
een weiland afsnijdt, met de consequentie, dat de Ge
meente daar ook nog een nieuwe afrastering- moet
maken etc. Ik neem aan, dat het College wei alterna
tieven voor ogen hebben gestaan en dat men tot de
conclusie is gekomen, dat liet nu eenmaal met anders
kan. Maar dan geeft men toch de argumentatie in
het voorstel; anders loopt men als College de kans,
dat men de Raad irriteert en de raadsleden een beetje
nijdig maakt. Maar aan ae andere kant is het voor üe
Raad erg plezierig al degenen de wind uit de zeilen
te nemen, die veronderstellen, dat het College met de
Raad wel eens een loopje wil nemen.
Ik hoop, dat het antwoord van de Wethouder dui
delijkheid brengt.
De heer Tiekstra (weth.)Laat ik proberen het
gevoel van enige kriegeligneid bij enkele raadsleden,
dat ik mij best kan voorstellen, niet te versterken
door erg lang over deze zaak te praten.
It is n.l. krektlyk as de hear lVIiedema sein hat: de
garaezje stiet der al. Ik leau, dat, as ik sündige haw,
it béste is, dat dan ek mar üirekt to sizzen. (ne heer
liypma: De Voorzitter heeft beloofd ons een schrif
telijke mededeling te geven.) (De Voorzitter: Toen
was ik er nog niet.). Dat echter niet alleen; ik kan de
heer Rijpma antwoorden, dat, toen die toezegging werd
gedaan, reeds met de bouw van de garage was be
gonnen. De Raad, voor zover zitting hebbende van
vóór september 1966, zal weten en ook uit de stuk
ken is het wel gebleken dat het Krediet voor de
bouw van deze garage van november 1965 dateert. Het
is dus bijna 2 jaar oud. Ik vertel de zaken precies zo
als ze zijn. Op een bepaald ogenblik werd dit krediet
goedgekeurd door G.S., met machtiging tot besteding
en dat bericht werd doorgezonden aan de dienst Open
bare Werken. Die had daar op dat ogenblik voldoende
aan om te beginnen. Daar echter de grond, waarop
gebouwd zou moeten worden, niet eigendom van de
Gemeente was, hebben wij hals over kop met de be
treffende eigenaren een voorlopige overeenkomst ge
sloten ik meen inderaaad in november 1966 met de
daaraan toegevoegde verklaring, dat de eigenaren ge
dogen zouden, dat met de bouw werd begonnen. En
dat is gebeurd. Dit is dus de feitelijke situatie.
Nu een geheel andere vraag: Moet die garage nu
per se daar en op die wijze gebouwd worden?
Het terrein van de politiewoning, die eigendom van
de Gemeente is, laat niet toe, dat daar zelfs maar een
kleine garage gebouwd wordt. Dat zou in strijd zijn
met het uitbreidingsplan en met de bouwverordening.
Die geldt uiteraard evenzeer voor de Gemeente als
voor een particulier. Overigens ging het hier niet enkel
om een garage, maar ook om ruimte voor in beslag
genomen goederen.
En dan wil ik de heer Van Balen Walter zeggen,
dat het niet uitsluitend gestroopt wild of van diefstal
afkomstige goederen van zeer eenvoudige aard be
treft, maar heel vaak ook een autootje, bromfietsen
of iets dergelijks. En uiteraard moeten in beslag ge
nomen goederen zodanig worden opgeborgen, dat de
politie ook de verantwoordelijkheid daarvoor kan blij
ven dragen.
De grootte van de garage is zodanig, dat daar twee
volkswagens naast elkaar kunnen staan, dus zo over
dreven is het nu ook weer niet. Uit deze mededeling
blijkt, dat ik toch wel de moeite heb genomen, mij nog
vóór de raadsvergadering even persoonlijk ter plaatse
te oriënteren. De heer Engels had dat ook kunnen
doen, maar hij wist natuurlijk bij voorbaat dat ik het
wel deed. Ik geef onmiddellijk toe, dat hier sprake is
van een vervelende gang van zaken. Ik kan hiervoor
alleen maar de verklaring vinden in een administratief
misverstand, en in de omstandigheid, dat men prak
tische voortgang in de zaak wilde houden nadat de
Raad toch al besloten had de garage te doen bouwen.
Men heeft de voorlopige koopovereenkomst gehanteerd
om cessie op deze grond te krijgen en effectief met de
bouw bezig te gaan. Vervelend is en blijft, dat het
voorstel om deze grond te kopen is blijven liggen tot
aan deze raadsvergadering. Dat valt niet te ontkennen
en in dat opzicht past het boetekleed de zondaar.
Meer kan ik eigenlijk van deze zaak niet zeggen.
Ik hoopje, dat de hear Tjerkstra fan my bigrepen
hat, dat just de bou fan dizze garaezje oan de po.
lysjewenning wol in tige essinsieel punt is foar de for-
antwurding fan de polysje foar it yn bislach nommen
guod.
Der is al in jier as trije, fjouwer oer dizze saek
praet; it hat wol hwat tyd koste om üt to finen: kin
it dér en, as it kin, hoe s o e it dan kinne? (De heat'
Miedema: Dan is it noch de helte djürder as op pa
pier stiet, as Jim der trije jier oer praet hawwe. -
(Laitsjen). De hear Miedema syn konklüzje is net
goed, hwant, as wy hjir net oer praet hiene, dan hiene
wy earne oars oer praet en miskien wie der hielendal
net praet. Men kin dit in forfelende saek fine, ma
faek binne frij ienfaldich lykjende saken wier net sa
ienfaldich to réalisearjen; sa wie it nou ienris mei
dizze garaezje ek. Dat kin ek mei in partikuliere
garaezje barre, mar dan komt men net yn birop by
de Rie. Nou is it krekt in garaezje fan de Gemeente,
polysje en wurdt de saek yn it publyk bihannele. Sa.
dwaende komme der forfelende aspekten nei foaren.
Ik leau, dat de Rie dér torjocht de finger by leit; dy
dingen binne ek foar B. en W. tige forfelend.
Dc Voorzitter: Ik meen wel te kunnen conclude,
ren, dat er, zakelijk gezien, niet een andere mogelijk
heid was en dat de gang van zaken ook een duidelijk
vervolg was op de beslissing, in het verleden door de
Raad al genomen.
Wij erkennen volledig dat is bij een soortgelijke
gelegenheid al eens eerder gebeurd dat dit soort
situaties dient te worden voorkomen en het is beslist
de bedoeling van het College ernaar te streven de Raacl
niet voor voldongen feiten te plaatsen. Ik kan mij in
denken, dat het meer zinvol en ook wijs van het Col
lege was geweest in de tussentijd aan de Raad bijv.
een korte mededeling te verstrekken omtrent de gang
van zaken. Dat het College deze weg nu bewandelt, mag
de Raad gebleken zijn uit een tweetal mededelingen,
die wij wellicht voorlopig niet hadden behoeven te
doen, maar waarmee wij duidelijk te kennen hebben
willen geven de Raad zo tijdig mogelijk in te lichten
en hem intijds de gelegenheid te geven zijn mening te
vormen en die duidelijk aan ons kenbaar te maken.
De heer Van Balen Walter: Dit voorstel was dus
eigenlijk onaangenamer dan ik had gedacht, té on
aangenamer, omdat dit niet de eerste keer is, dat wi.I
als Raad voor een voldongen feit worden gesteld. I'
hebt hier nu een heel duidelijke toezegging gedaan ei
ik wil daar gaarne genoegen mee nemen, maar hel
is voor de Raad bijzonder vervelend met dit soort
situaties te worden geconfronteerd en daarin een be
slissing te nemen.
Ik wil hier nu verder geen woorden meer over vuil
maken, maar ik zou toch nog eens de wens willen on.
derstrepen, dat het College zorgt, dat dit niet weer
voorkomt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 4 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 207, 213, 314, 217,
226, 206, 212, 211, 216 en 210).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 197).
De heer Hogendijk: Reeds op 1 november 1966
heeft de pachter geen gebruik meer gemaakt van
dit land en sinds 1 januari betaalt de Gemeente 5%
rente over f 34.000,dat is dus op dit ogenblik al
ruim f 1.000,
Mijn vraag is, waarom dit voorstel nu pas bij de
Raad komt.
5
De heer Tiekstra (weth.)Dit soort overeenkom
sten is niet altijd eenvoudig tot stand te brengen.
Het gaat hier uiteraard om een groot belang voor
betrokkene, gezien zijn materiële rechten voortvloeien
de uit de bestemmingsbesluiten, die de Pachtwet nu
eenmaal kent. Bovendien spelen de fiscale kwesties
hierbij ook een grote rol. Dan komt daar tenslotte nog
bij de omstandigheid, dat de Gemeente op een bepaald
ogenblik over dit terrein de beschikking moet hebben.
Vandaar dat in dit soort overeenkomsten doorgaans
dezelfde renteclausule voorkomt, die bepaald niet in
het nadeel van de betrokkene is, maar die ook niet in
het nadeel van de Gemeente behoeft te zijn, omdat,
zoals wel bekend is, de rentevoet op de markt duidelijk
hoger ligt dan de Gemeente hier in rekening wordt
gebracht. Allerlei omstandigheden kunnen nog andere
vertragingen opleveren, zoals de voorbereiding van de
zaken voor de Raad. Het feit bijv., dat de stukken niet
vóór de raadsvergadering van eind juni klaar konden
zijn, heeft zo maar weer een paar maanden uitstel
betekend. Dat soort uitstel mag natuurlijk niet ten
nadele van betrokkene werken en vandaar de rente
clausule, die wij in de overeenkomsten opnemen.
Ik moet er aan toevoegen, dat het niet uitgesloten is,
dat een feit als het door de heer Hogendijk gesigna
leerde, gegeven de nu eenmaal wat lange duur van
het overleg, die vaak aan het tot stand brengen van
deze overeenkomsten is verbonden, niet weer eens zal
voorkomen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 15 en 16 (bijlagen nos. 225 en 231).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 218).
De heer Heidinga: Wij geloven wel, dat deze zaak
door B. en W. is behandeld zoals het behoort; de bur
gerij moet zich nu eenmaal aan verordeningen en re
glementen houden. Dat ik hier toch het woord over
vraag, heeft dan ook een andere oorzaak, n.l. dat een
bepaalde rechtsonzekerheid hier te lang in stand blijft.
Mijn fractie is van mening, dat daar op zo kort mo
gelijke termijn een einde aan moet komen. Toen wij
destijds in de Raad het uitbreidingsplan-in.hoofdzaken
't Ielan behandelden, was daarin een weg gepro
jecteerd vanaf de Spanjaardslaan, even boven de Noor-
derbrug, dwars door de bebouwing naar 't Ielan. Daar
is destijds in de Raad nogal wat het is misschien
wel een jaar of zeven geleden over gesproken en
Wethouder Van der Schaaf heeft toen gezegd, dat het
misschien wel mogelijk is, die weg te verleggen, zodat
hij bijv. op de plaats van de Blekerstraat komt. Dat
heeft tot gevolg gehad, dat er in de latere jaren niet
zo vast van is uitgegaan, dat het perceel van de heer
Haven en andere percelen zouden worden geraakt. Dat
schept dus voor de burgerij onzekerheid en die betreu
ren wij. Als we na een jaar of zeven nog niet weten,
hoe het komt en de burgerij weet dat ook niet, dan
zouden wij het College graag in overweging willen ge
ven ik heb het bij de begroting ook, al gezegd te
bevorderen, dat de plannen gestalte krijgen.
De heer Schönfeld: In de raadsbrief staat, dat in
1962 al vaststond, dat de ligging van de kwekerij van de
heer Haven aan de Dokkumertrekweg niet in over
eenstemming was met het voor het uitbreidingsplan
op deze grond gelegde bestemming. Aangezien er om
trent de realisering van deze bestemming destijds nog
twijfel bestond, werd de overplaatsing van dit bedrijf
prematuur geacht. Het bevreemdt me, dat het, nu het
ingediende beroepschrift ingevolge art. 48 van de Wo
ningwet terecht wordt afgewezen, eerst thans duide
lijk is, dat handhaving van deze kwekerij op den duur
niet mogelijk zal zijn. Mijn vraag is, waarom er vóór
3 april 1967, dus de datum waarop het verzoek van
de heer Haven werd afgewezen, geen enkel contact
met hem is geweest over de toekomstige noodzake
lijke verplaatsing of liquidatie van zijn bedrijf, te meer,
daar de uiteindelijke realisering van het bestemmings
plan, naar ik aanneem, toen al bekend was.
In de raadsbrief staat verder, dat er opdracht is ge
geven met betrokkene in overleg te treden over ver
plaatsing of liquidatie. Is dit reeds geschied bij de
mondelinge toelichting van zijn beroepschrift of gaat
dit nog gebeuren? Dat is mij uit de stukken niet ge
heel duidelijk geworden.
De heer Engels: Ik kan mij aansluiten bij de voor
treffelijke opmerkingen van dc heer Heidinga.
Ik kan mij voorstellen, dat de heer Haven de Ge
meente mede verantwoordelijk acht voor het feit, dat
hij op het ogenblik niet de uitbreiding kan aanbren
gen, die nodig is om zijn bedrijf gaande te houden.
Waarom kan dat niet? Omdat de situatie in 1967 vol
gens de Gemeente niet meer gelijk is aan die van 1962.
Ik zou de Wethouder dus willen vragen, of de onderhan
delingen, waarvan sprake is in het proces-verbaal,
met enige voortvarendheid gevoerd kunnen worden
en of van de kant van de Gemeente ook een gevoel
van verplichting t.o.v. deze man bestaat.
De hear Tjerkstra: Yn de argumintaesje sitte,
tinkt my, twa haedelemintenyn it foarste plak it
twiveljen by it Kolleezje yn 1962 en yn it twade plak
de düdlikheit, dy't der nou by it Kolleezje is oangean.
de hwat it mei dizze groun dwaen moat. Mar nóch
oer de twivel. nóch oer dy düdlikheit wurde wy fier-
ders üt it stik folio wizer. Ik soe dus, foardat wy hjir
in bislüt oer nimme, dochs ynljochtings hawwe wolle
oer datjinge, dêr't men doedestiids oer twivele en
dêr't nou dat düdlike ynsjoch oer bistiet. Dan freegje
ik my óf, oft dat ynsjoch eins wol sa düdlik wurden
is, as it seis net iens mooglik is, de hear Haven mei
art. 18 fan de Wet Romtlike Oardering dochs noch
in termyn fan tweintich jier to jaen. It is bést moog
lik, dat soks net kin, mar ik soe de argumintaesje
dan graech düdliker hearre wolle. Hwant as der doe
destiids twivel wie en as der praet wurde oer prema.
tuer, hwat in forpleatsen fan it bidriuw oangiet, dan
hat it der dochs yn sitten, dat de hear Haven dér
bliuwe koe. Ik slüt my graech oan by dy eardere
sprekkers, dy't opmurken hawwe, dat men sa'n pe.
rioade fan ünwissichheit sa mooglik foarkomme moat.
Fierders haw ik mei hwat fornuvering nei de hear
Heidinga heard, dy't it hie oer in bipaelde wei of in
strjitte. Ik haw it bistimmingsplan fan 1962 der op
neisjoen, mar ik kin wier dy wei net fine; miskien
haw ik forkeard sjoen. Ik tocht, dat de bistimming
hjir allinnich mar yndustry en wenningbou yn hiel
globale sin wie.
Dat de ünwissichheit oan de mooglikheit fan dy
wei lizze soe, wol der by my eins net yn, mar dat
hearre wy faeks wol by de biantwurding.
De heer Tiekstra (weth.)Ik meen, dat de heer
Heidinga als uitgangspunt neemt en het College
staat ook niets anders te doen de bepalingen, zo
als die ingevolge het vastgestelde, goedgekeurde uit
breidingsplan op het ogenblik gelden. Dat bepaalt de
bevoegdheden terzake en nu verdraagt de aanvraag
van de heer Haven zich ten enenmale niet met die be
stemming. Ik moet er aan toevoegen en dit in ant
woord op de opmerking- van de heer Tjerkstra dat
de dyk, sa't dy yn it oarspronklike plan yn haedsaken
projektcarre is (dus ek al yn 1962), noch op itselde
sté leit; der is allinnich praet oer de mooglikheit om
dy dyk hwat fierderop to skouwen, sadat it net nedich
wêze soe dy bibouwing, dy't oan de Dekamastrjitte
ensfh. stiet, to amovearjen. En dan soe de tün moog
lik ek sparre wurde kinne. Dat is ien punt.
Het andere punt en daarmee kom ik terug op de
opmerking van de heer Heidinga is, dat niet de be
stemming van tuinderij op dit terrein ligt, maar die
van industrie. Nu kan men bij de interpretatie van de
vraag, wat industriële bestemming is, natuurlijk vrij
ver komen, maar niet zo ver, dat daaronder ook een
kas als de heer Haven aanvraagt, is te verstaan. Ik
ben het volledig met de raadsleden eens en ik meen,
dat ik dat ook eerder al duidelijk heb laten blijken
dat een situatie als de onderhavige voor belanghebben
den een stuk onzekerheid schept waarin men, m.n. als
men bedrijven wil vernieuwen en moderniseren, on
plezierig werkt. En als ik de woorden van de heer
Heidinga even anders mag vertalen, dan komen we
tot de conclusie, dat bepaald niet de gemeentelijke
overheid de verplichting heeft om de consequenties