12
De heer De Jong (weth.): Ik heb intussen die post
van f 11.000,geraadpleegd, die aldus gespecificeerd
is: het slopen van het gymnastieklokaal en van het
voormalige E.H.B.O.-gebouw vraagt f 2.000,de nieu
we afscheiding f 3.150,— en het verbeteren en betege
len van de speelplaats plus riolering f 5.800,— dus sa
men f 10.950,—. Dat is afgerond f 11.000,De aan
leg van de tuintjes is dus niet een essentieel bestanddeel
en het aanbrengen van de nieuwe afscheiding houdt
weer verband met het tracé in de nieuwe weg, die door
dit gebied komt. Vandaar dat men er tuintjes van
maakt; dan heeft het een zekere bestemming. Het be
treft hier in hoofdzaak het wijzigen van de indeling
van de speelplaats en het uitbreiden van de betege
ling.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 36a (bijlage no. 232).
De heer Van der Zwaard: Met alle waardering van
de kant van mijn fractie voor het open oog, dat het
College voor te organiseren evenementen heeft, achten
een aantal van mijn fractiegenoten de in dit stuk ge
noemde gebeurtenis niet gelukkig gekozen. Wij leven
in een tijd, waarin men de dingen bij de naam durft
noemen en daarin past een geromantiseerde presenta
tie van een dubieus handwerk niet. Zonder de nood
zaak van het instituut van het leger in de discussie
te betrekken, zou ik willen wijzen op de keerzijde van
de medaille, zoals getoond op de World Press-foto
1966. Een deel van mijn fractie is van mening, dat bij
de uitvoering van de taptoe een schijnstijl wordt ge
presenteerd, die bij een modern oorlogsinstrument niet
meer aan de orde is.
Om deze reden meent een aantal onzer hun stem
aan dit voorstel te moeten onthouden.
De heer Kingma: Ik ben niet in de gelegenheid ge
weest, alleen voor deze nagekomen bijlage nog weer
eens naar het Stadhuis te gaan om de bijbehorende
stukken, in te zien. En daardoor weet ik niet, of B. en
W. van plan zijn de taptoe te doen organiseren dooi
de Friese fanfare- en harmoniekorpsen e.d.; het zal
in de praktijk wel neerkomen op een militaire taptoe.
En ik veronderstel, dat ons standpunt te dien aanzien
bekend is. De taptoe wordt ongetwijfeld propaganda
voor het leger. Het is al erg genoeg, dat dit er is. Nu
wil het Gemeentebestuur geld uittrekken om dit nog
extra te propageren in een overdekte hal. Ik zou zeg
gen: Er zijn wel andere evenementen te vinden voor de
Frieslandhal dan juist zo'n taptoe. Ik vind het meer
dan erg. Het was beter, dat men maar een Vietnam-
bijeenkomst had gehouden.
De heer Weide: Ik heb geen behoefte op het be
toog van mijn beide voorgangers in te gaan; wel wil
ik tot de V.V.V. een bijzonder woord van lof richten
voor het goede initiatief dat zij genomen heeft. Een
taptoe toch is voor iedereen, ook voor hen, die hier
vaak bezwaren tegen maken, via tv enz. een mooi
kijkspel. Daar komt nog bij dat, als ik het goed uit de
pers heb kunnen volgen, dit tevens een afscheid be
tekent van vier militaire muziekkorpsen. Persoonlijk
betreur ik dat afscheid; het zal echter de heren Van
der Zwaard en Kingma wel uit het hart gegrepen zijn.
Het past blijkbaar goed in het bezuinigingsprogram
van het Ministerie van Defensie. Een reden te meer
om aan dit festijn nog extra aandacht te besteden.
Nu we hiervoor een garantie gaan verlenen, zou ik wel
gaarne vernemen, of het ook in de bedoeling ligt van
de organisatoren om dit in de volgende jaren te her
halen.
De heer Engels: De heer Van der Zwaard zegt, dat
hij niet de intentie heeft gehad het leger ter discussie
te stellen. Hij heeft dat intussen niet kunnen nalaten
en daarmee de indruk gewekt, dat t.o.v. het leger in
deze tijd duidelijk de waarheid gezegd mag worden.
Ik wil dan ook heel duidelijk zeggen, dat ik zijn stand
punt volstrekt niet deel. En als hij daarbij refereert
aan de World Press-foto, dan kan ik hem attenderen
op andere foto's, die gemaakt zijn in een oorlog die
kort geleden heeft plaats gehad in een land, dat ons
bepaald sympathiek is en waar duidelijk de functie
van een leger gedemonstreerd is.
De heer Heetla (weth.)Ik geloof niet, dat het
verstandig zou zijn te diep op deze zaak in te gaan.
Het is nu eenmaal zo in de wereld: men is vóór of
tegen betaald voetbal, vóór of tegen de kermis,
vóór of tegen een taptoe. Ik kan me indenken, dat er
mensen tegen een taptoe zijn, al is dat mijn persooi
lijke mening niet. Ik wil mij graag aansluiten bij het
geen de heren Weide en Engels hierover gezegd heb
ben.
Of er een herhaling van de taptoe zal komen, is niet
bekend; wij willen maar eens afwachten hoe dit eve
nement uitvalt. Er komen drie tribunes te staan; een
5600 personen kunnen naar dit evenement toe en er is
veel belangstelling van de muziekkorpsen in Friesland
om het bij te wonen.
De heer Kingma: Ik had een dergelijke negatieve
houding van de heer Heetla op dit punt beslist
niet verwacht. (De heer Tiekstra (weth.): Positief.
Neen, dit is tot en met negatief en wat de heer Tiek
stra zegt is al evenzeer negatief. Als ik een dergelijk
standpunt huldigde, dan zou ik geen voet meer in de
kerk zetten. Dat geldt zowel voor de heer Tiekstra
als de heer Heetla. Dat men het leger aanvaardt, kan
ik me nog voorstellen, maar dat men het ook nog door
een taptoe gaat romantiseren, er een feestelijk cachet
aan geeft, vind ik meer dan erg. Wanneer ik, zoals zij,
daaraan mijn volle steun zou verlenen en daarbij nog
zou schertsen ook, dan zou ik me doodschamen. Ik
geloof niet, dat ik weer op straat zou durven verschij
nen.
Kort en goed, ik vraag stemming over dit voorstel.
De heer Van der Zwaard: Ik zou graag nog een
enkele opmerking n.a.v. wat de heer Engels gezegd
heeft, willen maken. Ik heb in eerste instantie gezegd:
zonder de noodzaak van het instituut van het leger in
de discussie te betrekken. Ik heb dus deze noodzaai:
in het midden gelaten, hoewel ik het werk van het
leger een gruwelijk handwerk vind, ook wanneer het
noodzakelijk blijkt, zoals in het geval, waarop de heer
Engels doelt.
De heer Engels: Ik heb gezegd, dat de heer Van
der Zwaard, ondanks het feit, dat hij niet die intentie
had, er niet aan ontkomen is, toch duidelijk zijn stand
punt t.o.v. het leger weer te geven. En ik heb in mijn
antwoord willen aantonen, dat hij erg voorzichtig moet
zijn ongenuanceerd iets te debiteren.
Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met
20 tegen 9 stemmen. Tegen stemden: Mevr. Joustra
Bijker en de heren: Janssen, Kingma, Pietersen, Rijp-
stra, Stigter, Tjerkstra, G. de Vries en Van dei-
Zwaard.
Punt 37a.
De Voorzitter: Ik kan U mededelen, dat zich t.a.v.
punt 37a on '.ertussen een aantal aspecten heeft voor
gedaan, waai op het College zich opnieuw zou willen
beraden en dit punt wordt dan ook van de agenda af
gevoerd.
Punt 37b.
Aanbevelingen:
I. periodieke aftreding J. Bierma:
1. J. Bierma, alhier;
2. J. Fokma, alhier;
II. periodieke aftreding H. Vijver:
1. H. Vijver, alhier;
2. B. Memerda, alhier.
Benoemd worden de heren Bierma en Vijver met
algemene stemmen.
De heren Pietersen en Rijpma vormden het stem
bureau.
Hierna sluit de Voorzitter, om 10.55 uur, de verga
dering.
1
Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van maandag 28 augustus 1967
RAADSVERGADERING
van maandag 28 augustus 1967.
Aanwezig: 34 leden; na 21.00 uur 35 leden.
Afwezig: de heren H. W. Rijpstra en L. Visser; tot
21.00 uur de heer Stek.
Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Vaststelling van de notulen van de raadsvergade
ringen van 30 januari en 16 maart 1967.
2. Mededelingen.
3. Verlenen van ontslag aan mevr. Drs. A. W. Ebels-
Donia als lerares in de wiskunde aan het Stedelijk Gym
nasium (bijlage no. 240).
4. Verlenen van ontslag aan C. H. de Jonge als
ieraar in de muziek aan het Stedelijk Gymnasium (bij
lage no. 239).
5. Aankoop van een aantal percelen (bijlage no.
243).
6. Verkoop van een aantal percelen erfpachtsgrond
(bijlage no. 244).
7. Verkoop van een strook grond, gelegen nabij de
Emmakade N.Z., aan J. Beeksma, alhier (bijlage no.
235).
8. Uitgifte in erfpacht van een perceel industrieter
rein, gelegen in het industriegebied Van Harinxmaka-
naal, aan de N.V. Fritéko, alhier (bijlage no. 242).
9. Uitgifte in erfpacht van een perceel bouwterrein,
gelegen in het bestemmingsplan 't Aldlan, aan T. de
Roos, alhier (bijlage no. 238).
10. Aangaan van een overeenkomst van grondruil
met de provincie Friesland (bijlage no. 237).
11. Aangaan van een overeenkomst van grondruil
met de N.V. Nederlandse Spoorwegen te Utrecht (bij
lage no. 234).
12. Onbewoonbaarverklaring van 16 woningen (bij
lage na. 245).
13. Beroep van J. van der Lei, alhier, tegen de wei
gering van een bouwvergunning voor het verbouwen tot
autoshowroom van de woning Boxumerweg 2 te Gou-
tum (bijlage no. 246).
14. Verbeteren en verbreden van een gedeelte van
de Bonke en de bouw van éen brug over de Bonke (bij
lage no. 247).
15. Verzoekschriften van de winkeliersvereniging
,De St. Jacobsstraat" en de fa. Groenewoudt met be
trekking tot de afbraak van de panden St. Jacobsstraat
24 en 26 (bijlage no. 233).
16. Verzoekschrift van H. van der Roest, alhier, be
treffende demping van het Vliet (bijlage no. 236).
17. Verlenen van medewerking ingevolge artikel 72
der Lager-onderwijswet 1920 aan het bestuur van de
Nederlands Hervormde Schoolvereniging Leeuwarden
(bijlage no. 251).
18. Wijziging van de elektriciteitstarieven voor
kleinverbruikers (bijlage no. 241).
19. Straatongevallendienst (bijlage no. 249).
20. Aangaan van een geldlening met de N.V. Bank
voor Nederlandsche Gemeenten te 's-Gravenhage (bij
lage no. 248).
21. Wijziging van de gemeentebegroting en van de
begrotingen van het Grondbedrijf, het Woningbedrijf, de
Reinigings- en Brandweerdienst, de Dienst voor Sport
en Recreatie en de Energiebedrijven voor het dienstjaar
1967 (bijlage no. 250).
22. Vaststelling van de gemeenterekening over 1962.
23. Benoeming van een gedelegeerde van de Ge
meente in het bestuur van:
a. de stichting „Het Baken";
b. de vereniging „De Leeuwarder Industrie- en Huis
houdschool".
Punt 1.
De notulen worden onveranderd vastgesteld.
Punt 2.
Sub A en B.
Deze berichten worden voor kennisgeving aangeno
men.
Sub C.
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub D.
Dit verzoek wordt in handen van B. en W. gesteld
om preadvies.
Punten 3 t.e.m. 12 (bijlagen nos. 240, 239, 243, 244,
235, 242, 238, 237, 234, 245).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 13 (bijlage no. 240).
De heer Faber: De motivering van het College in
de raadsbrief, op grond waarvan de bouwvergimning
is geweigerd, lijkt ons volkomen in overeenstemming
met hetgeen in de bepalingen voor het uitbreidingsplan
in hoofdzaken is gesteld, maar is het wel in overeen
stemming met het beleid, dat het College heeft gevoerd
t.o.v. het verlenen van de bouwvergunning voor de bo
venverdieping van hetzelfde huis? Ik dacht eigenlijk
van niet. In de overgangsbepalingen van het onder
havige bestemmingsplan wordt immers gezegd, dat in
deling en hoogte niet gewijzigd mogen worden. Volgens
de tekening echter zou de indeling van de verdieping
grondig gewijzigd worden en toch is daarvoor een bouw
vergunning verleend. Wanneer een pand op de boven
verdieping een ingrijpende verbouwing mag ondergaan
het wordt immers een zelfstandige woning dan is
te voorzien, dat de aanvrager erop rekent, dat voor
de benedenverdieping de vergunning ook wel zal ko
men. Is het de heer Van der Lei wel voldoende duidelijk
gemaakt, dat het verlenen van een bouwvergunning
voor die bovenverdieping, die met enige goede wil in
derdaad wel verleend zou kunnen worden, voor hem
niet behoefde te betekenen, dat ook een vergunning
zou worden verleend voor de benedenverdieping? Door
deze handelwijze heeft het College toch op zijn minst
een bepaalde verwachting gewekt bij de heer Van der
Lei. Het antwoord van B. en W. zal ons om het totale
beeld rond te krijgen zeker interesseren.
De heer Schönfeld: Ik sluit mij volkomen aan bij
de woorden die de heer Faber zojuist heeft gesproken.
Maar er zijn op dit punt ook bij mij nog enkele vragen
opgekomen. In de raadsbrief staat o.a. vermeld, dat
tijdens de zitting van 9 mei 1967 door de adviseur van
appellant o.a. werd opgemerkt, dat het perceel op een
zodanige plaats ligt, dat het mogelijk is de aandacht
van het publiek te trekken. Het is m.i. logisch,
dat de heer Van der Lei een perceel op een zeer op
vallende plaats heeft gekocht; anders zou men er nooit
iemand zien. Verder wordt uit het aandacht trekken
geconcludeerd, dat hierdoor het uiterlijk aanzien van
het perceel niet ongewijzigd zou blijven. Ik ben het
hier niet helemaal mee eens. Het zou beter geweest
zijn in de raadsbrief de zinsnede „dat het mogelijk is"
te onderstrepen, want deze behoeft nog niet in te hou
den, dat het zo wordt, maar dat het waarschijnlijk is.
Bovendien stelt de adviseur van appellant zelf, dat qua
uiterlijk slechts enkele ramen worden vergroot en wel