k
2
zodanig, dat het karakter van spiegelruiten wordt ver
meden. Het uiterlijk wordt niet anders dan wanneer
ook de benedenverdieping als woonruimte in gebruik
genomen zou zijn.
Zowel uit verkeersoogpunt als met het oog op het
landschapsschoon zouden er eveneens ernstige beden
kingen ontstaan. Met deze beide argumenten ben ik
het volstrekt oneens, aangezien afslaand verkeer naar
de woning, welke niet aan de hoofdweg, doch aan de
Boxumerdijk ligt, voor het overige verkeer geen ge
vaar behoeft op te leveren. De bestaande voorzieningen
zijn m.i. ruimschoots voldoende; het landschapsschoon
wordt evenmin geschaad, aangezien er zich tussen de
hoofdweg en de Boxumerdijk een behoorlijk bos
schage bevindt. Ik zou het dan ook toejuichen, als dit
voorstel werd teruggenomen en dat opnieuw overleg met
appellant zou plaats vinden.
Gaarne zou ik Uw mening hieromtrent vernemen.
De heer Weide: Andermaal behandelen wij hier
een beroep van iemand, die gedupeerd wordt in
de ontwikkeling van zijn bedrijf. Er zijn hier talloze
verordeningen en die zullen wij dus wel moeten han
teren; dat ben ik volledig met U eens. Dat behoeft de
Wethouder mij straks dus niet te antwoorden. Aan de
andere kant kunnen wij dit toch wel als een uitzonde
ringsgeval beschouwen. Het gaat hier om een soort
bedrijf, dat wij de laatste jaren in onze stad steeds
meer zien; het is kennelijk een conjunctuurverschijnsel.
Deze bedrijven passen, gezien hun aard, minder goed
meer in onze stad wegens het parkeerprobleem. De
heer Van der Lei heeft kans gezien een pand te kopen,
dat als woonhuis totaal onverkoopbaar is gebleken;
hei, heeft al enkele jaren ten verkoop gestaan. Het
staat buiten de bebouwde kom, d.w.z. buiten de stads
gracht. De enkele wijzigingen die er in moeten worden
aangebracht, worden mede door het College aangegre
pen om de gevraagde bouwvergunning niet te verlenen.
De ramen worden enigszins vergroot en binnen moeten
een paar muren weggehaald worden, maar daar ziet
niemand iets van. Het uitoefenen van dit belangrijke
bedrijf in dit pand is voor niemand storend.
De heer Schönfeld heeft er op gewezen, dat het be
drijf onderaan de dijk het gevaar oplevert, dat de aan
dacht van hen, die, komende uit of gaande in de rich
ting van Leeuwarden, over de Van Harinxmabrug rij
dend, wordt afgeleid, en dit zou verkeerstechnisch
belangrijke problemen met zich brengen. Dat is m.i.
helemaal niet het geval, want als men uit de stad komt,
heeft men de neiging de wagen direct op te trekken
en heeft men geen tijd naar beneden te kijken en als
men naar de stad gaat, moet men afremmen voor de
maximum snelheid en bovendien is het verkeer daar
dermate druk, dat dit voor mij geen argument is. Wij
hebben dit soort beroepen al eens eerder in de Raad
gehad en m.i. mogen wij een middenstander, die zijn
bedrijf, een soort bedrijf, dat in het geheel niet be
schermd is, daar verder wil uitbouwen en uitoefenen,
toch echt niet in zijn verdere ontwikkeling belemme
ren. Ik zou het College dan ook willen verzoeken dit
voorstel terug te nemen en, mij aansluitend bij de heer
Schönfeld, willen verzoeken nogmaals met de heer Van
der Lei hierover van gedachten te wisselen, om nog
tot een mildere regeling te komen.
Mevr. Veder-Smit: Tot mijn spijt moet ik een
iets ander geluid laten horen dan mijn buurman en
geestverwant. Maar dat zal misschien zijn, omdat mijn
juridische hart hier gedwongen wordt te spreken. Ik
geloof n.l. het moet ook uit de stukken worden ge
concludeerd dat de vergunning hier moet worden
geweigerd. Ik heb de Woningwet, het uitbreidingsplan
en de Wet op de ruimtelijke ordening en wat ik hier
over meer kon vinden geraadpleegd. Ik dacht, dat hier
een vergunning werd gevraagd, die zou leiden tot strijd
met het uitbreidingsplan, dat voor dit gebied bepaalt,
dat er uitsluitend agrarische bebouwing mag zijn en
dat er bij verbouwing geen verandering van bestem
ming tot niet-agrarische bebouwing mag plaatsvinden.
En ik meen, dat zulks hier ongetwijfeld de bedoeling
is; het blijkt uit de tekening en de toelichting die de
aanvrager heeft gegeven. En helaas bevat die oude ver
ordening geen mogelijkheid tot vrijstelling. Daarom kan
er m.i. geen twijfel over bestaan, dat de vergunning
moet worden geweigerd en ik meen, dat de Gemeente
dan ook niet de vrijheid heeft de eigen voorschriften
ter zijde te stellen. Wij komen dus helaas niet toe aan
de wenselijkheid, de zaak op haar mérites te beoorde
len en haar uit verkeers- en uit landschapsoogpunt en
uit een oogpunt van woonruimte te bezien.
Ik zou bij deze conclusie nog wel enkele kanttekenin
gen willen maken. Ik betreur, dat de aanvrager het
pand onvoorwaardelijk heeft gekocht, dus niet ondei
een ontbindende voorwaarde voor het geval hij geer.
toestemming van de Gemeente zou krijgen, m.a.w. hij
heeft zich niet van te voren vergewist, of deze verbou
wing kan plaatsvinden.
Mijn tweede opmerking is vrijwel dezelfde als die var,
de heer Weide. Het blijkt, dat verschillende bedrijven:
garagebedrijven, vervoers- en handelsondernemingen
kleinere en ook wat grotere, in ruimtenood komen,
doordat zij groeien, en die groei vinden wij toch allen
een algemeen belang. Voor deze bedrijven biedt waar
schijnlijk het industrieterrein geen oplossing, omdat dai
nogal excentrisch ligt en de afmetingen van de bedrij
ven daarvoor waarschijnlijk weer niet groot genoeg
zijn. Ik hoop, dat de Gemeente bij haar toekomstige
bestemmingsplannen zoveel mogelijk met de belangen
ook van deze middelgrote en kleinere bedrijven reke
ning zal houden.
Tot slot dit: Het uitbreidingsplan van Leeuwardera-
deel, op grond waarvan wij nu hier moeten oordelen,
is sterk verouderd. Het is van 1941. De kaart was ai
niet meer toonbaar; wij hebben het met een afschrift
moeten doen. Het is een uitbreidingsplan met vrijwe
geen differentiatiemogelijkheden, dus heel eenzijdig op
gesteld. M.i. moet er met spoed een herziening komen.
Dat is ook belangrijk, omdat het desbetreffende terrein
planologisch gezien niet zozeer een onderdeel van Gou
turn is al behoort het daar natuurlijk wel bij
maar haast al een deel van de bebouwde kom van
Leeuwarden. Men kan dat bestrijden, maar het is a.h.w.
toch de entree vanuit het zuid-oosten tot de stad. Wc
moeten dus weten, wat er met dit gebied gaat gebeu
ren. En ik geloof, dat ook daarom een incidentele be
slissing, die vooruitloopt op het verdere gebruik van
dit gebied, riskant is. Maar nogmaals, het doet pijn en
het is jammer, dat zo'n bedrijf op deze manier niet aan
zijn expansie kan komen.
De heer Rypma: Juridisch valt het niet mee, tc
bepalen wat nu precies wel en niet kan. Als zich daa;
een kantoor zou willen vestigen, dat zelf de nodige
voorzieningen zou treffen, dan zou ik in eerste in
stantie de neiging hebben te vragen: Moeten we zo'n
vestiging onmogelijk maken? De aanvraag betref,
hier echter een zich uitbreidend bedrijf en ik heb het
idee, dat dit pand niet alleen van binnen als bedrijfs
ruimte gebruikt zal worden. De waarschijnlijkheid is
groot, dat de erven en, na eventuele aankoop, stuk
ken grond in de omgeving, ondanks het aanwezige
bosschage, ook op korte of lange termijn zodanig wor
den gebruikt, dat de agrarische bestemming van het
gebied wel degelijk aangetast wordt. Ik geloof daar
om niet, dat daar op dit moment de plaats is om aar.
zo'n bedrijf deze ontwikkelingskansen te geven.
De heer Tiekstra (weth.): De heer Faber zegt: Het
is een beetje wonderlijk, dat wij wel een vergunning
hebben verleend voor de bovenverdieping en een ver
gunning weigeren voor het geheel. Ik geloof, dat het
verstandig is de volledige gang van zaken te volgen:
Belanghebbende heeft dit pand gekocht en daarvoor een
woonruimtevergunning aangevraagd. Het pand werd
bewoond; het had de functie van woonhuis; de woon
ruimtevergunning is uiteraard dus verleend. Daarna
heeft betrokkene een bouwaanvraag ingediend voor
het geheel, zowel voor boven als beneden. Die vergun
ning is, rekening houdende met de overgangsbepaling,
die, zoals mevr. Veder zei, een zeer belangrijke kant
van deze zaak raakt, n.l. de agrarische bestemming
van dit gebied, geweigerd. En ik heb niet de indruk,
dat het bedrijf van adressant agrarisch mag worden
genoemd, dus de bestemming zal ook bepaald in
strijd komen met die, welke ter plaatse geldt.
Adressant heeft, wetende hoe de situatie daar is, en
dat hij voor het geheel geen bouwvergunning kon ver
krijgen, een bouwvergunning ingediend voor de verbou-
3
wing van de bovenverdieping; daarvoor was ten eerste
de wijziging van de indeling bepaald niet essentieel,
maar ten tweede zou ook de bestemming dezelfde blij
ven: hij bleef wonen, dus B. en W. hebben gemeend
voor die bovenverdieping de bouwvergunning wel te
mogen verlenen. Toen dat geschiedde, wist belangheb
bende dus, dat de bouwvergunning voor de beneden
verdieping niet kon worden verleend. Daarover is dan
ook uit en ter na overleg geweest op ambtelijk niveau.
Ik meen, dat de belanghebbende ook nog bij U is ge
weest, mijnheer de Voorzitter, in ieder geval is hij ook
bij mij geweest; een en ander staat in de stukken ver
meld. Ik meen dus, dat dit de wat formele, juridische
kant van de zaak is, maar dat is wel terdege terzake.
Ik geloof, dat ik het volledig eens kan zijn met
mevrouw Veder-Smit, n.l. dat de vergunning moet wor
den geweigerd. Vanzelfsprekend is het pijnlijk, wan
neer iemand op deze wijze wordt geconfronteerd met
de onmogelijkheid zijn plannen te realiseren, omdat hij
zich van te voren niet goed heeft georiënteerd. Meestal
treden belanghebbenden in overleg met het Gemeente-
Destuur, voorzover zij niet in staat zijn, zelf de oplos
singen tot stand te brengen. Dit geldt voor allerlei
soorten van bedrijven. Op de industrieterreinen zijn be
drijven van deze aard opgevangen. Bovendien zijn er
in verschillende bestemmingsplannen mogelijkheden op
genomen voor vestiging van middelgrote en kleine be
drijven. Men kan echter niet iedereen tegelijk helpen.
Er zullen regelmatig verplaatsingen van bedrijven naar
oestemmingsplannen moeten worden verwezenlijkt. Men
kan niet zeggen, dat er niets gebeurt, integendeel.
Er zijn voorbeelden te noemen. In dat opzicht bestaat
er m.i. echt geen probleem. Het is alleen pijnlijk, dat
de belanghebbende in deze situatie is terecht gekomen.
De Voorzitter: Ik zou willen onderstrepen, wat ook
mevr. Veder-Smit naar voren heeft gebracht, n.l. dat
oetrokkene zich toch vrij gemakkelijk van te voren
iiier op het stadhuis had kunnen vergewissen of hij al
dan niet een vergunning kon krijgen. Hij had daarop
zeker geen aarzelend antwoord gekregen.
Betrokkene heeft dit nagelaten, eerst gekocht en
toen de vergunning aangevraagd. Ik heb hem hierop
ook gewezen; ik vind het nuttig de raadsleden hierop
ook te wijzen. Betrokkene heeft dus in mijn ogen in
wezen wel een wat onverantwoorde daad verricht.
De heer Weide: Ik vecht voor een verloren zaak.
Daarom heb ik niet de behoefte, hier verder nog iets
over te zeggen. Op mijn eigenlijke betoog, waarvan
ik de juridische kant volledig heb verwaarloosd, is de
Wethouder niet verder ingegaan. Dit is voor mij een
bewijs, dat dit beroep zuiver op juridische gronden is
geweigerd. Daarmee is voor de gemeente Leeuwarden
de kous af. We leven in een tijd van een toenemend
aantal verordeningen etc. en het wordt voor de bur
gers steeds moeilijker, daar nog in thuis te raken.
Ik geef U toe, dat de heer Van der Lei zich van
te voren had moeten melden op het stadhuis om zich
nader te oriënteren, maar ik kan me aan de andere
kant ook voorstellen, dat het voor de burger bijzonder
moeilijk is en dat hij niet meer weet, waar hij moet
zijn. Op deze manier maken we echt de ontwikke
ling van de bedrijven in onze goede stad onmogelijk.
Dat is nu net iets, wat we niet willen. Nogmaals, ik
verzoek om meer souplesse in de toekomst.
De heer Hcidinga: Het College heeft deze vergun
ning wel terecht geweigerd. Er waren tenminste gron
den genoeg voor dit te doen. Toch geloof ik, dat het
niet juist was, wel een bouwvergunning te verlenen
voor die bovenverdieping. Daarvoor zijn boven- en be
nedenverdieping te zeer aan elkaar gekoppeld. Het is
zelfs zo, dat de bovenverdieping haar bestemming niet
kan krijgen zonder de benedenverdieping aan te tasten.
Dat is ook gebeurd, ik heb het met eigen ogen gezien
en dat weten de technici van de Gemeente ook net zo
goed als de aanvrager. Het College heeft in zekere
zin op het moment, dat de heer Van der Lei vergun
ning werd verleend om de bovenverdieping te verbou
wen, bij hem een bepaalde verwachting gewekt. Vol
gens de bebouwingsvoorschriften mag een pand m.i.
herbouwd, vernieuwd of gedeeltelijk vernieuwd worden
wanneer er iets met dat gebouw is gebeurd. Die be
paling slaat bijv. op brand- en stormschade, maar is
in dit geval m.i. beslist niet van toepassing. U past
haar hierbij toe, omdat het toevallig in Uw kraam te
pas komt, maar ze is bedoeld dat staat in elk be
stemmingsplan voor calamiteiten. Dan mag een ge
bouw weer worden opgebouwd, mits het niet méér af
wijkt van het uitbreidingsplan. Dat is hier helemaal
met aan de orde, want er wordt alleen maar gevraagd
om verandering van het woongedeelte. De veranderin
gen, die men de gevels wil doen ondergaan, zijn maar
uitermate gering. B. en W. geven echter nota bene
toestemming om die woonruimte te veranderen, waar
door men boven kon gaan wonen, hetgeen in het be
staande pand niet kon, omdat er slaapkamers waren.
Het College had toen kunnen voorzien, dat de man niet
van plan was, de benedenverdieping als slaapgelegen
heid in te richten. Ik herhaal, de vergunning moest
geweigerd worden, maar nu het College reeds zover is
gegaan, vraag ik me af, of we nog wel terug kunnen.
De hear Miedema: Dizze man wennet nou boppe
en hat it dêr yn oarder, mar- ünder mei hy it net for-
oarje. Stel nouris, dat hy de binnenmuorren derüt
brekt dêr hoecht hy gjin forgunning foar dat
hy der auto's yn set en de ruten gelyk bliuwe lit,
kinne Jimme der dan wol hwat oan dwaen?
De heer Tiekstra (weth.)Allereerst zou ik de heer
Weide willen zeggen, dat zijn bewering, dat op deze
manier dë ontwikkeling van de bedrijven onmogelijk
wordt gemaakt, wel wat al te extreem is. Ik heb n.l.
al gezegd, dat meerdere van deze gevallen worden op
gevangen, hetzij op de industrieterreinen hetzij op an
dere terreinen, en wel in goed samenspel en overleg
met het Gemeentebestuur. Dat de Raad vanavond ge
confronteerd wordt met dit geval, wil in het geheel
niet zeggen, dat er aan de andere gevallen niets wordt
gedaan. We zullen met dit beleid door moeten gaan,
juist omdat een aantal van deze middelgrote bedrijven
in verschillende branches in moeilijkheden dreigt te ge
raken. Een ontwikkeling onmogelijk maken, daarvan is
m.i. geen sprake. Eerst hebben wij de volledige ver
gunning geweigerd en daarna voor de verdieping ver
gunning verleend, doch voor de begane grond hebben
wij de weigering gehandhaafd. In eerste instantie heb
ik ook gezegd, dat men, waar de bestemming dezelfde
blijft, kan twisten over de vraag, of in die mate inde
ling en hoogte want in de overgangsbepaling wor
den indeling en hoogte als zijnde twee verschillende
zaken genoemd zodanig worden gewijzigd, dat dit
tot weigering moet leiden. Maar laat ons aannemen,
dat daar mogelijkerwijze enige strijd aanwezig zou zijn,
dan heeft het College op dat punt een wat soepel be
leid gevoerd. Maar ook dat soepele beleid loopt tegen
een grens aan op het moment, dat de bestemming an
ders wordt dan zoals ze nu voor dat gebied geldt. Ik
dacht, dat wat mevr. Veder gezegd heeft wel heel
duidelijk is. Wij zullen, heeft de heer Heidinga gezegd
en het spijt mij, dat ik daarop ook mevr. Veder
niet heb geantwoord het uitbreidingsplan door
een nieuw moeten vervangen. Men kan zeggen,
dat het een vervelende zaak is, juist omdat dit plan
in hoofdzaken zo oud is, maar het is een rechtsgeldig
plan. We moeten dus zo snel mogelijk zien, dat we
langs de weg van andere regelingen ingevolge de nieu
we wettelijke bepalingen deze materie geregeld krij
gen. Of er hier dan plaats is voor zo'n bedrijf, die vraag
moet dan beantwoord worden. Men kan reeds nu de
mening zijn toegedaan, dat dat waarschijnlijk niet het
geval zal zijn. Ik dacht, dat mevr. Veder ongeveer in
die richting sprak, maar ik zeg nog eens, dat dit een
discussie is, die gevoerd moet worden op het ogenblik,
dat de gehele materie van de vervanging van het oude
plan aan de orde is. Ik kan niet anders doen dan het
standpunt, in eerste instantie uiteengezet, te handha
ven en uiteraard ook het preadvies van B. en W.
Hwat bart der, as de man dochs de forbouwing
trochset? Dan bout hy sünder forgunning; dan is hy
straf rjochtlik forfolchber. (Stem: En als hij het
pand afbreekt?) Ofbrekken fait ek ünder de biting-
sten.
Dus er zal dan sprake zijn van strafrechtelijke ver
volging, van beboeting en van opdracht de zaak in
de oude toestand terug te brengen.