latingsexamens voor de middelbare scholen zoals wij
die tot nu toe kenden.
Ook t.a.v. latijn in de eerste klas van het gymnasium
bestaat m.i. een misverstand. Men vindt de tijd van
drie maanden voor de determinering te kort. Wij moe
ten stellen dat is, dacht ik, ook de bedoeling van de
wetgeving dat in de brugklas herstel van een even
tueel verkeerde keuze kan plaats vinden. De eerste
keus geschiedt in de zesde klas van de lagere school.
De heer Rijpma schudt het hoofd, maar uit de toelich
ting op de Mammoetwet bij de Kamerstukken heb ik
niet een andere conclusie kunnen trekken. Betekent de
keuze na drie maanden brugklas, dat een tweede keuze
helemaal onmogelijk is? Dat geloof ik niet. In de brug
klascommissie (van het m.a.v.o., het h.a.v.o., het athe
neum en het gymnasium) is men het er over eens, dat
het het beste is, zo vroeg mogelijk de verkeerde keuze
te herstellen. Dat is ook begrijpelijk, want de brugklas
sen zullen, alhoewel de vakken wel gelijk zijn, niet alle
op hetzelfde niveau blijven. Al start men aanvankelijk
op hetzelfde niveau, het zal in de brugklas van het
m.a.v.o. lager blijven dan in die van het h.a.v.o., het
atheneum en het gymnasium. Ik ben wel gevoelig voor
argumenten die men van de zijde van het gymnasium
verder aanbrengt; men zegt daar: wij willen graag ook
het latijn in de brugklas hebben, want juist dat is een
heel goede determineringsmogelijkheid. De eventuele
overgang van de andere schooltypen naar het gymna
sium kan dan het best geschieden na de kerstvakantie.
Dat die keuze later iets moeilijker wordt, wordt be
paald niet veroorzaakt door het latijn. En ik dacht, dat
wij wel kunnen aannemen, dat het aantal leerlingen,
dat zal overgaan van het gymnasium naar de andere
schooltypen, groter zal zijn dan andersom. Ik dacht,
dat ook hier het spreekwoord „Elk denkt zijn uil een
valk te zijn" toepasselijk is.
Ik geloof niet, dat wij in Leeuwarden door de aan
wezigheid van een lyceum meer gymnasiumklanten
krijgen. De heer Rijpma heeft gezegd, dat praktisch in
alle grote steden na de oorlog lycea zijn opgericht en
geen gymnasia. Maar daar ligt de situatie vaak heel
anders. Een voorbeeld is de scholengemeenschap in Os
dorp. Als men een dergelijke grote wijk maakt, dan
kan men inderdaad zo'n lyceum in het geheel van de
onderwijsvoorzieningen inbouwen. In zo'n wijk kan men
niet een zelfstandig gymnasium en een zelfstandige
h.b.s. hebben. Maar om nu in het algemeen te stellen,
dat een lyceum beter is dan een gymnasium, daarvoor
zijn niet voldoende bewijzen aanwezig. Dat brengt mij
ook tot de conclusie, dat wij op dit moment verkeerd
doen door ons gymnasium te willen omzetten in een
lyceum. Toch heb ik reeds in mijn eerste betoog dui
delijk gezegd, dat die weg niet afgesloten is. Als in
derdaad uit onderwijskundige motieven een lyceum te
prefereren zou zijn, dan zal ik werkelijk niet de eerste
zijn om dat te verhinderen. Ik wil er wel bij zeggen,
dat de handhaving van het stedelijk gymnasium in
Leeuwarden (met een belangrijke geschiedenis en een
grote traditie), wel eens een Fries belang zou kunnen
zijn, daar het mogelijk het enige openbare gymnasium
in Friesland zou worden. Het Sneker gymnasium is
een bijzonder klein gymnasium en ik vrees, dat het
zich niet zelfstandig zal kunnen handhaven, iets wat
mij overigens persoonlijk spijt.
Mevr. Visser, die, evenals de heer Kingma, de heer
Rijpma in zijn motivering m.b.t. zijn motie hebben ge
volgd, heb ik hiermee ook geantwoord.
De heer Engels heeft gesproken over de sociale aca
demie. Ik kan zeggen, dat de sociale academie valt
onder het sociaal-pedagogisch onderwijs. Ze zal nu
waarschijnlijk via het scholenplan gerealiseerd moeten
worden. Ik neem niet aan, dat dat vóór 1968 nog mo
gelijk is. Het lijkt mij inderdaad wenselijk en ik zal
er graag aan meewerken, hoewel wij er altijd uiterst
voorzichtig mee moeten zijn, ons te bemoeien met het
bijzonder onderwijs dat er een sociale academie in
Leeuwarden komt; het is een algemeen belang. Ik zal
graag ingaan op de suggestie van de heer Engels en
bij het stichtingsbestuur vragen wat het hier aan doet
en of het er inderdaad wel aan denkt, dat deze scho 1
nu op het scholenplan moet worden geplaatst. Als da.i
van haar kant eventueel onze medewerking daartce
zou worden gevraagd, dan zal ik graag bevordere
dat die wordt gegeven. (De heer Engels: Daar ben k
het geheel mee eens.)
Mevr. Veder heeft nog een aantal opmerkingen over
het lyceum gemaakt en ik ben het volkomen met haar
eens; zij heeft dus de bedoeling van mijn woorden te
dien aanzien in eerste instantie wel begrepen.
Ik wil onderstrepen wat de heer Vellenga aan het
slot van zijn betoog heeft gezegd: Door de inwerking
treding van de Mammoetwet wordt een belangrijke
ontwikkeling van het gehele voortgezet onderwijs ing -
zet. Ik ben het met hem eens, dat wij een groot de.-l
van de ontwikkeling onmogelijk kunnen voorzien en
dat wij op het moment, dat wij daar inzicht in hebbe
de juiste beslissingen moeten nemen. Dat geldt uite -
aard niet alleen t.a.v. het lyceum, maar ook m.b.t. a
lerlei andere soorten onderwijs.
Wij hebben met het voorstel, zoals het bij de Raa .l
is ingediend, de bedoeling gehad te proberen te hale 1
wat er thans aan door de nieuwe wet geboden mog-
lijkheden te halen is.
Het is duidelijk, dat ik bezwaren heb tegen de nog
door een aantal raadsleden mondeling ondersteunc
motie van de heer Rijpma.
De Voorzitter: Handhaaft de heer Rijpma na de be
antwoording van de Wethouder in tweede instantie zij 1
motie
De heer Rijpma: Ja, mijnheer de Voorzitter.
De heer Engels: Zoudt U, mijnheer de Voorzitte
de motie nog eens willen voorlezen? Betekent aanne
ming daarvan het einde van het gymnasium?
De Voorzitter: Neen, zo rigoureus is ze niet.
De Voorzitter leest nogmaals de motie.
De heer Engels: Dus de besluiten, die vóór 1 no
vember genomen zouden moeten worden, worden niet
genomen.
De Voorzitter: Zo is het niet. De heer Rijpma w
dat er een studie wordt begonnen, en de Wethouder
zegt, dat de studie al verricht is; hij wil eerst enige
ervaring opdoen en vindt, dat, indien het nodig zou
blijken, altijd nog bepaalde besluiten genomen kunnen
worden. Dat is het enige verschil.
De motie-Rijpma wordt verworpen met 26 tegen 9
stemmen. Voor stemden mevr. Visser-van den Bos en
de heren Boomgaardt, Heidinga, Janssen, Kingma, Rijp
ma, Rijpstra, Visser en Wiersma.
De Voorzitter: Ik stel de Raad thans voor over te
gaan tot het nemen van de verschillende besluiten, die
hem zijn voorgelegd, waarbij ik zou willen opmerke
dat daarbij rekening kan worden gehouden met de twee
toezeggingen, die de Wethouder namens het Collep
aan de heer Hogendijk heeft gedaan, alsmede met de
toezegging aan de heer Engels.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de ontwerp
besluiten nos. 15646 a, b, c en d, waarna het voorstr 1
van B. en W., zoals het in de nota is vervat, en met
inachtneming van de gedane toezeggingen, z.h.st. wordt
aangenomen.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering, om
0.20 uur, tot 19.30 uur.
RAADSVERGADERING
van dinsdag 31 oktober 1967.
(Voortzetting van de vergadering van
maandag 30 oktober).
Aanwezig: 33 leden.
Afwezig: Mevr. Mr. E. Veder-Smit en de heren Ir.
an Balen Walter, Hogendijk en Reehoorn.
Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, burgemeester.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering, die wij
jzonder vroeg hedenochtend hebben onderbroken en
ik stel thans aan de orde
Punt 11 (bijlage no. 321).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 12 (bijlage no. 308).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 13 (bijlage no. 310).
De heer Faber: Het is ongeveer een jaar geleden,
dat het eerste gedeelte van de verbetering van de Bor-
astraat aan de orde werd gesteld. Toen heb ik de
v ethouder gevraagd, of deze straataanleg niet een
paar meter verlengd kon worden, want dan sloot hij
recies aan op de le Parkstraat en daarvan zou het
erkeer in die omgeving profiteren. De Wethouder gaf
mij daarop te verstaan, dat zulks de dwaasheid ten top
zou zijn i.v.m. de toekomstige aanleg van de Oostergo
weg, die de Borniastraat zal kruisen, want dan zou
ter het gemaakte weggedeelte weer opgebroken moe
ien worden. Nu komt het gedeelte, dat ik voorstelde,
er toch. Is dat nu geen dwaasheid? Kan men niet vol-
i aan met de aanleg van het wegprofiel, maar in plaats
van met een verharding van asfaltbeton met een ge-
akkelijk op te nemen bestrating?
De heer Tiekstra (weth.): Ik meende te mogen ver
wachten en ik spreek namens het College dat
de heer Faber ingenomen zou zijn met het feit, dat
datgene, waarvoor hij het vorige jaar gepleit heeft, nu
opgenomen is in dit verbeteringsplan. De woorden „de
dwaasheid ten top" heb ik destijds, geloof ik, niet ge
uit. Het werk was toen bedoeld ter ontsluiting van het
bouwterrein van de Provinciale Keuringsdienst van
Waren. Dat wat nu aan de orde is, is bedoeld ter ont
sluiting van de bouwplaatsen van het verpleeghuis en
het ziekenhuis. De Borniastraat heeft daarmee haar
toekomstig profiel gekregen. Nog afgezien van de
aag, of inderdaad de verharding van deze straat ter
plaatse van de aansluiting met de Oostergoweg opge
broken zou moeten worden (want ook de Oostergoweg
I- rijgt vanzelfsprekend een gesloten wegdek)weegt
m.i. het kostenverschil niet op tegen het gerief, dat
het verkeer van een gesloten wegdek kan hebben.
Hoogstens zullen in de toekomst twee strookjes ten
behoeve van de ventwegen van de Oostergoweg ver
wijderd moeten worden. Rest de heer Faber de vol
doening, dat de meters, die hij destijds vroeg, thans
in het plan zijn opgenomen.
De heer Faber: Voldaan ben ik niet helemaal. Het
rgument, dat de Wethouder namens het College
gebruikt voor het afwijzen van mijn verzoek was n.l.
destijds, dat wat ik vroeg niet kon, omdat het juiste
tracé van de Oostergoweg nog niet vast stond. En dat
geldt nu nog. Overigens verheugt het mij, dat dit ge
deelte ontsluitingsweg er komt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 313).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 15 (bijlage no. 309).
De heer Wiersma: Er is hier sprake van de aanleg
van een 6 m brede weg voor het ontsluiten van een
nieuw bouwterrein; en in de toekomst krijgt die weg
trottoirstroken, elk van 2 m breed. Ik vraag mij af,
of de breedte van deze weg niet een beetje aan de
krappe kant is, gezien de bebouwing, die daar komt.
Zaterdag j.l. hebben we in de pers nog het een en
ander kunnen lezen omtrent het samengaan van het
Groene Kruis en de verschillende instellingen van de
geestelijke volksgezondheid. Is er i.v.m. deze plannen
wel voldoende aandacht aan de parkeergelegenheid ge
schonken? Ook met het oog op de bouwplannen van
de Coöperatieve Landbouwboekhouding en mogelijke
andere bouwplannen zou ik daarover gaarne iets meer
willen vernemen.
De heer Tiekstra (weth.)Het gaat hier om de aan
leg van de eerste ontsluitingsweg t.b.v. de bouwter
reinen. In het bestemmingsplannetje voor dit gebied is
verder voorzien in de aanleg van nog een straat, als
mede een openbare parkeerruimte. Zowel de Coöpera
tieve Landbouwboekhouding als het Groene Kruis is
ermee bekend, dat gezorgd dient te worden voor par
keergelegenheid op eigen terrein. Een breedte van 6
m voor deze weg is, gezien zijn toekomstige functie
hij zal uitsluitend voor het bestemmingsverkeer moe
ten dienen voldoende. Dat zal de Raad bij nadere
voorstellen volkomen duidelijk worden. Bijzondere zorg
wordt besteed aan het creëren van parkeerruimte ach
ter de Verlengde Schrans, teneinde de winkelbedrijven
aan die weg te bevrijden van het euvel der langpar-
keerders.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 16 (bijlage no. 316).
De heer Schünfeld: Een korte vraag: Kan het Col
lege mij mededelen, hoe lang het zal duren, voor deze
zo dringend noodzakelijke parkeervoorzieningen ge
realiseerd zullen zijn? Ik heb mij ter plaatse eens op
de hoogte gesteld. De tegenwoordige situatie is der
mate hopeloos, dat ik op spoed zou willen aandringen.
De heer Tiekstra (weth.)Ik zou met een kort ont
kennend antwoord kunnen volstaan. Een situatie als
die in de Molenstraat manifesteert zich in tal van stra
ten in onze stad. Uit het preadvies blijkt echter, dat
B. en W. aan dit punt de nodige aandacht schenken
en dat de toestand zo spoedig mogelijk zal worden ver
beterd.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 307).
De heer Schönfeld: Volgens de wegenlegger moet de
Gemeente de Parallelweg te Wirdum onderhouden. Het
wegdek dient m.i. zodanig aan de omstandigheden te
worden aangepast, dat dit ook in de toekomst geen
moeilijkheden meer kan opleveren. De N.S. zouden
eventueel in de kosten kunnen bijdragen, indien althans
de mogelijkheid en de verplichting daartoe aanwezig
zijn. Als B. en W. hierover een andere mening hebben,
zou ik gaarne willen vernemen, in welke richting dan
een oplossing in samenwerking met de N.S. wordt ge
dacht.
De heer Rijpstra: De vragen, de ik het College zou
willen stellen, komen in feite overeen met die van de
heer Schönfeld. Daar zou ik mij dan ook bij willen
aansluiten.
Alleen nog de volgende opmerking: Eerst schrijven
B. en W. in de raadsbrief, dat op 16 mei j.l. om pre
advies in hun handen is gesteld de brief van mevr.
Sieswerda. En daarna: „De thans geuite klacht van
een huurder van een gedeelte van het voormalige sta
tionsgebouw" enz.. Het woord „thans" klopt nu vijf
maanden later toch niet helemaal. Ik vind de tus
senliggende tijdruimte wel groot.