4
Miedema my in forwyt makke hat, mei ik de hear
Miedema doch ek wol efkes in lyts forwyt meitsje: It
is bislist net sa, dat yn de léste tsien jier yn de doar-
pen fan Ljouwert neat bard is. (De hear Miedema: Dat
haw ik ek net sein.) Né, mar dat woe ik efkes fêst-
lizze. Wy hawwe foar en nei, mei alle swierrichheden,
dy't deroan to pas kommen binne en ek alle swierrich
heden, dy't dit ütwreidingsplan op üs leit, knap hwat
foar de doarpen dien en dat hat in gefolch west fan
de omstannichheit, dat dizze doarpen yn de gemeente
Ljouwert lizze.
De Voorzitter: De heer Miedema is er, neem ik aan,
nu wel van overtuigd, dat we inderdaad alle aandacht
ook aan het dorp Wirdum besteden. Ik heb ook niet
de indruk gehad, dat hij daaraan getwijfeld heeft. Mag
ik aannemen, dat de Raad thans bereid is de beschik
king van G.S. voor kennisgeving aan te nemen?
De Raad is hiertoe bereid.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 20 (bijlage no. 319).
De heer Schönfeld: Bij het doornemen der stukken
ben ik tot de conclusie gekomen, dat er aan het vast
stellen van dit bestemmingsplan, zoals het thans voor
mij ligt, diverse bezwaren kleven. In de eerste plaats
zou ik de bereikbaarheid nog eens nader willen be
schouwen.
De Tylkedam bezit een 3-tal verbindingswegen met
de grote woonwijk Bilgaard. Uit verkeerstechnische
overwegingen zal de directe aansluiting op de Damme-
laan inderdaad moeilijkheden opleveren. Ik heb mij ech
ter afgevraagd, of het niet mogelijk zou zijn een aan
sluiting te projecteren op de weg, welke ten noorden
van de Tylkedam komt te liggen. Ik meen, dat dit de
Bilgaarderdijk is. Deze weg wordt immers minder ver-
keersintensief, loopt vrijwel parallel met de Dammelaan
en komt eveneens uit op de Mr. P. J. Troelstraweg. Op
die wijze zou de bereikbaarheid van deze woonwijk
enigszins kunnen worden verbeterd. In de tweede plaats
vind ik, dat de Raad met de rug tegen de muur wordt
gezet, nu blijkt, dat er op art. 3, lid 7, van het nieuwe
bestemmingsplan vooruitgelopen is, doordat het ge
stelde in dit artikel reeds is toegepast, voordat het
van kracht is. Ik vind dit een allesbehalve prettige
situatie, hetgeen in de raadsbrief slechts met één zin
snede, n.l. „hoewel formeel niet geheel juist", wordt
afgedaan. Dat het bebouwingsprofiel als zodanig niet
is aangetast, vind ik op zich zelf een vrij logische zaak,
aangezien er anders nog een nieuwe strijdigheid met
het reeds vastgestelde bestemmingsplan was ontstaan.
De vaststelling van een plan zou in een dergelijk geval
dan ook geen zin meer hebben, tenzij de Raad een
voor te stellen wijziging zou goedkeuren.
In de derde plaats het bebouwingsoppervlak. Van de
totale oppervlakte van elk der bungalowterreinen mag
volgens het oorspronkelijke plan maximaal 25% be
bouwd worden. Daartegenover wordt thans gesteld,
dat in het nieuwe plan de maximale bebouwingsopper
vlakte is aangegeven, waarmede voldoende waarbor
gen geschapen zouden zijn tegen ontoelaatbare aantas
ting van de privacy der nabijgelegen bungalows c.a. Naast
deze 25% kan ik echter nergens een exact cijfer terug
vinden, waardoor naar mijn smaak niet voldoende waar
borgen worden geschapen, vooral nu we met een uit
wijkmogelijkheid, vermeld in art. 3, lid 7, te maken
krijgen. Bovendien zou zich de mogelijkheid kunnen
voordoen, dat de grondprijs per m2 door een gewijzigd
bebouwingsoppervlak verandering ondergaat en wel in
die zin, dat deze prijs dan lager komt te liggen, dan
waarvoor de grond destijds aan anderen, die al ge
bouwd hebben, is verkocht. Al met al vind ik, dat wij,
mede doordat dit artikel reeds bij voorbaat is gehan
teerd, in een zeer onaangename situatie terecht zijn
gekomen, en ik zou er derhalve op willen aandringen,
de bestaande bebouwing, waarbij reeds gebruik is ge
maakt van de uitwijkmethode, ongewijzigd te laten en
het bestaande plan als zodanig zoveel mogelijk te hand
haven. Met het plan, zoals het hier thans ligt, kan ik
althans niet akkoord gaan. Bovendien zie ik niet in
wat de recente beslissing van G.S. i.z. het bestem
mingsplan-^Wirdum-Zuid voor invloed zou kunnen heb
ben op dit reeds lang goedgekeurde plan, waarvan al
een behoorlijk deel der bebouwing is gerealiseerd.
Resumerend zou ik U het volgende willen vragen:
Kan er verbetering worden gebracht in de bereikbaar
heid van de Tylkedam via de toekomstige Bilgaarder
dijk Waarom is er op het gestelde in art. 3, lid 7,
reeds vooruitgelopen zonder dat de Raad hieraan zijn
goedkeuring had gehecht?
En de laatste vraag: Is de wijziging van het bebou
wingsoppervlak van invloed op de grondprijs en houdt
deze wijziging geen onbillijkheid in tegenover hen, die
volgens de nog bestaande voorschriften hebben ge
bouwd
De heer Tjerkstra: Ik zou met een kleine variatie
op wat een van de adressanten schrijft kunnen zeggen,
dat dit plan voor de groei van de stad van geen enkel
belang meer is en het daarom onnodig is, dat wij hier
nog over praten. Dat wil ik niet doen, al was het al
leen maar, omdat die zelfde adressant ons een pret
tige discussie toewenst, iets wat ons bepaald niet da
gelijks gebeurt. Er is een zekere overeenkomst met
een bepaald punt, dat we gisteravond te behandelen
kregen, n.l. dat dit ook Bilgaard betreft. Er is echter
ook een duidelijk punt van afwijking. Hier ligt wel
een vigerend bestemmingsplan aan ten grondslag. Het
College heeft gemeend, dat een herziening van dit be
stemmingsplan erg noodzakelijk was. Hierover kan
men twisten. Ik meen, dat er urgentere zaken zijn.
Het bungalowplan-Bilgaard is praktisch gerealiseerd.
Met gebruikmaking van art. 20 Wederopbouwwet is
volgens de raadsbrief in een tweetal gevallen afwij
king van de destijds opgestelde voorschriften toege
staan. Men zou bijna geloven, dat het waar is. Ik krijg
n.l. de indruk, dat het bij die twee niet gebleven is,
maar dat daar wel meer bungalows gebouwd zijn die
afwijken van de voorschriften. Niet dat het mij zo
interesseert, maar ik geloof wel, dat er wel een stuk
of zeven bungalows zijn, waar ook vertrekken on
der de kap zijn gemaakt. Ik kan me dan ook
voorstellen, dat de bewoners die daar als eersten ge
bouwd hebben en zich aan die voorschriften hebben -
houden, zich genomen voelen, omdat anderen later de
gelegenheid kregen van die voorschriften a!f te
wijken en aldus een grotere woning bouwden. Niet dat
ik vind, dat het beeld er zo slecht van geworden is, ma r
ik kan me echt wel voorstellen, dat zij zich met de
gang van zaken niet helemaal gelukkig voelen. In zo
verre acht ik hun bezwaren ook wel gegrond. Zij bren
gen nog een paar bezwaren naar voren. Het belang
rijkste daarvan is de onbereikbaarheid. Nu zie ik echt
geen kans in de gegeven omstandigheden een moge
lijkheid aan te geven om een verbinding met de rich
ting Stiens aan te brengen. De kaart van het plan-
Bilgaard laat zien, dat aan de noordkant en vrij dicht
op de bebouwing in de toekomst misschien nog eens
een rijksweg zal komen. Ik meen, dat het dan vrijwel
onmogelijk is, aan die kant van dit plan een uitweg'
te maken op de weg naar Stiens. Ook aan de zuidkant,
naar de kant van de ringweg, zie ik eigenlijk geen
mogelijkheid. Het probleem is de bereikbaarheid van
dit uitbreidingsplan vanuit de stad. Voor auto's cn
voetgangers zijn er geen grote bezwaren, maar voor
de fietsers ligt dat anders. Ik kan me n.l. voorstellen,
dat die de neiging hebben om, van de Troelstraweg
komende, „even binnendoor te schieten", dwars door
het verkeer heen om dan die ingang te nemen, die ge
maakt is aan de zuidkant van dit bungalowplan, met
alle gevolgen en verkeersgevaren van dien. Ik zou dus
willen vragen, of er, althans voor de fietsers, nog een op
lossing te maken is, zodat die dus wel rechtstreeks naar
het iets noordelijker gelegen gedeelte van de Troelstra
weg kunnen komen. Ik weet niet, of dat er nog in zit,
hoewel ik meen te weten, dat de Gemeente daar nog
een grondstrook in handen heeft. Of het mogelijk is,
daar nog een aansluiting te maken, kan ik niet be
oordelen. Ik geef het alleen maar in overweging.
De andere bezwaren van adressanten kan ik eigenlijk
niet delen. Ik kan me indenken, dat zij zich wat genomen
voelen, maar of nu hun privacy in het gedrang komt,
ik weet het niet. Er wonen toch mensen in deze bun
galows die niet een minimum inkomen hebben, naar men
mag aannemen, wel over enige wooncultuur beschik
ken en voor wie het, dunkt mij, gewoon moet zijn, als
i'i-i
A-
5
er al eens van belemmering sprake is, daar dan geen
misbaar over te maken.
Het vervallen van het voorschrift, dat slechts 25%
van de totale oppervlakte der bungalowterreinen mag
worden bebouwd, vind ik ook niet zo'n reëel bezwaar.
Er is immers een grenslijn van de bebouwing vastge
legd.
Over het plannetje zelf zou ik toch nog wel een
paar dingen willen zeggen. Het College heeft gemeend
in art. 3 (bungalows), sub 7, te moeten vastleggen, dat
B. en W. bevoegd zijn toe te staan, dat onder de in lid 3
genoemde dakvlakken een of meer vertrekken worden
aangebracht, zonder dat het op de kaart aangegeven
bebouwingsprofiel wordt aangetast. Eigenlijk vind ik
lit een beetje dwaas. Want zij hebben door middel van
art. 20 dit reeds aan sommigen toegestaan. Waarom
voor eventuele andere gegadigden, die er al gebouwd
hebben of die er nog zullen bouwen, dit nu nog eens
te binden aan of te laten afhangen van een bevoegd
heid van B. en W. Ik zou het zonder meer willen toe
staan. De principiële beslissing hierover is immers al
genomen.
Dit brengt mij tot een ander punt. Zou het niet ver
standig zijn niet nu dit plan is toch al een voldon
gen feit doch in de toekomst maar helemaal van
het begrip „bungalow" af te stappen? Het blijkt nu
wel, dat er toch weinig van terecht komt. Zou het
niet veel verstandiger zijn zich niet te binden aan de
voorwaarden, dat de vertrekken op de begane grond
gelegen moeten zijn, maar dat U datgene wat U ste
debouwkundig en esthetisch wilt bereiken, bereikt met
het aangeven van een maximum goothoogte en met
een maximum helling van het dak? Dan is die zaak
voor elkaar en mag men binnen doen wat men wil.
Voorts is het mij opgevallen, dat bij elke bungalow,
ijstaand of als onderdeel van het hoofdgebouw, een
autobox mag worden gebouwd. Dat is prachtig. De Ge
meente verbindt daar geen verdere voorwaarden aan.
Maar voor garages bij de woningen aan de Troelstraweg
stelt U een maximum grootte van 25 m2 voor. Het ont
gaat mij, dat B. en W. in het ene geval dat maximum
wel noemen en in het andere geval niet.
Verder meen ik, dat een bepaling betreffende een
noodzakelijke vergunning voor een overrit niet in deze
voorschriften thuis hoort, omdat die kan worden af
gedwongen op grond van een andere verordening.
Verder heb ik mij afgevraagd, wat art. 10, onder d,
heeft te betekenen. Daarin staat een vrij ingewikkelde
zin, inhoudend, dat B. en W. afwijkingen van in het plan
vastgelegde bestemmingen kunnen toestaan met hand
having van de in het plan aangegeven grenslijn der be
bouwing t.b.v. een te bouwen dienstwoning en/of hulp
gebouwtje, dat uit hoofde van de bestemming van het
betreffend terrein niet kan worden gemist. Ik zie het
nut van dit artikel niet in, omdat dergelijke bestem
mingen in dit plan niet voorkomen.
Ik wil besluiten met de misschien wel vervelende
vraag ik heb er destijds bij het plan-Wirdum ook
naar geïnformeerd of men ook overleg ex art. 8
van het Besluit ruimtelijke ordening heeft gepleegd en
waarom dat eventueel niet is gedaan. Niet, dat ik dat
zelf in dit geval zo belangrijk vind, maar we hebben
gemerkt, dat men het bij het plan-Wirdum nogal be
langrijk vond en ik zou me kunnen voorstellen, dat dit
straks weer moeilijkheden geeft.
De heer Tiekstra (weth.)Het lijkt mij inderdaad
juist van de gegeven situatie uit te gaan. Ik neem
niet aan, dat, zelfs al zou de Raad van mening zijn,
dat terzake B. en W. een verwijt kan worden gemaakt,
hij voornemens is, het plan, respectievelijk de voor
schriften, zodanig te wijzigen, dat er daardoor aan de
bestaande bebouwing veranderingen zouden moeten
worden aangebracht, resp. aan de betrokkenen ver
leende rechten zouden worden beknot. Het lijkt me
daarom toe, dat we als uitgangspunt inderdaad moe
ten nemen het feit, dat dit plan er is, althans voor het
grootste deel.
De bebouwing is tot stand gekomen onder vigeur
van een rechtsgeldig bestemmingsplan, met dien ver
stande, dat gepoogd is tegemoet te komen aan de wen
sen van bepaalde belanghebbenden die een bungalow
wilden bouwen, die niet geheel in het plan paste. Mij
dunkt, dat de bereidheid van B. en W. om in bepaalde
gevallen aan belanghebbenden de ruimte te geven, die
ze vragen, op zich zelf positief gewaardeerd dient te
worden. Dat kan langs de weg van artikel 20. Dat is
een volkomen rechtmatige weg. De bevoegdheid daar
toe ligt bij G.S. Dezen hebben voorgesteld de zaak
later door middel van ondergeschikte wijzigingen van
plan en voorschriften recht te trekken. Dat betekent
dus in feite revisie van plan en voorschriften op basis
van de werkelijke situatie. En dat is, dacht ik, echt
niet zo verschrikkelijk. Ik geloof ook, dat een goed
stedebouwkundig beleid en met name ook een vooraf
gaand goed overleg met de betrokken burgers, deze
mate van soepelheid moet hebben en ik wil heihalen,
dat ook de Wet op de ruimtelijke ordening juist re
kening houdt met deze elasticiteit van het beleid. Het
heeft n.l. dè bedoeling de burgers niet te dwingen in
een keurslijf van voorschriften, waar geen enkele rek
baarheid in zit. En daar is hier aan voldaan. En ik
geloof, dat dit op zichzelf juist is. Dat zal betekenen,
dat straks ook m.b.t. de nieuwe bestemmingsregelingen
en bestemmingsplannen met deze procedure zal worden
gewerkt. En dan zal niet art. 20 van de Wederopbouw
wet, maar art. 50 van de Wet op de ruimtelijke orde
ning worden gehanteerd.
T.a.v. de vraag van de heer Schönfeld zou ik willen
zeggen: Er is geen mogelijkheid voor een verbinding-
naar de Troelstraweg, omdat aan de noordzijde van dit
plan de imbecillenschool nog moet worden gebouwd en
onderhandelingen plaats vinden omtrent de bouw van
een gereformeerd bejaardentehuis aldaar, vlakbij het
tracé van de nieuwe rijksweg. Ik heb niet de indruk,
dat de heer Schönfeld gepleit heeft voor een recht
streekse verbinding met de verhoogde rijksweg ter
plaatse, maar het betekent dus wel, dat die uitweg nu
niet kan worden verkregen, want die zou terecht ko
men op datzelfde tracé. Het zou misschien aantrek
kelijk zijn geweest om, met gebruikmaking de heer
Tjerkstra wees er op van gemeentegrond, toch een
kleine uitweg te maken vanuit het bungalowplan.
Maar dat zou betekenen, dat we de betrokkenen, aan
wie grond is uitgegeven, zouden moeten vragen ons die
strook grond weer af te staan om daarover een aan
sluiting met de Troelstraweg tot stand te brengen. Ik
geloof, dat dat een niet verstandige maatregel zou
zijn, die terecht verzet zou oproepen.
Verder vraagt de heer Schönfeld: Welke invloed
heeft nu de wijziging m.b.t. een bepaald bebouwings
oppervlak op de grondprijs? Mij dunkt geen enkele.
De terreinen zijn uitgegeven en dan kunnen ook aller
hande factoren invloed hebben op de waarde van die
grond. Bij wijze van spreken kan het alleen al de ont
waarding van het geld zijn. En dan is de waarde re
latief wellicht gelijk gebleven. (De heer Heidinga: Hij
bedoelt het classificatie-oppervlak.) Classificatie-opper
vlakken spelen bij de bungalowterreinen geen rol.
De heer Tjerkstra heeft een aantal voor mij niet
zo gemakkelijk te beantwoorden vragen gesteld. Hij
duikt n.l. nogal diep in de verschillende voorschriften
m.b.t. dit nieuwe plan. Allereerst vraagt hij, of het
niet mogelijk is om toch nog, al is het maar voor voet
gangers en wielrijders, een verbinding te maken met
de Dammelaan. Ik geloof, dat dit op zichzelf niet zo
moeilijk zou zijn. De bezwaren van een uitweg op de
Troelstraweg heb ik reeds opgesomd. Dat had in een
eerder stadium nog wel gekimd, maar dan was de ver
kaveling van de terreinen anders uitgevallen. Ik meen
toch wel begrepen te hebben, dat de heer Tjerkstra
prijs stelde op een verbinding met de Dammelaan. Hier
van ik zou willen zeggen, dat de verkeerssituatie ter
plaatse van de kruising TroelstrawegDammelaan nog
in ontwikkeling is en er nog wordt gezocht naar een
oplossing van de verkeersregeling ter plaatse en het
scheppen van ruimte voor de verschillende voorsor-
teervakken.
De heer Tjerkstra vindt de ontheffingsbevoegdheid
of de afwijkingsbevoegdheid van B. en W., neergelegd
in art. 3, lid 7, eigenlijk overbodig. Hiervan zou ik
willen zeggen, dat, als in een bepaald gebied van een
bepaalde bevoegdheid gebruik is gemaakt in een aan
tal gevallen, dit betekent, dat degene, die terecht een
beroep doet op diezelfde bevoegdheid, ook hetzelfde
verleend kan krijgen. Ik meen, dat eenmalige toepas
sing of gebruikmaking van de bevoegdheid ertoe leidt,
dat ook anderen terecht daarop een beroep kunnen