De hear Boomgaardt: Ik kin my oan de iene kant wol yntinke, dat it Kolleezje ta dit advys oan de Rie kommen is; dit fynt n.l. ek wol syn basis yn de ütslach fan de enquête, dy't de Keamer fan Keaphannel halden hat. Ik tocht, dat de sluting op woansdeitomid. dei binammen foar de binnenstêd üngelegen is. Dat moat foar üs in düdlik ütgongspunt wêze. En dan is der noch it forsyk fan de Kommisje fan Sintrumwinkel- lju neist it advys fan de Keamer fan Keaphannel. Fier der spylje op de eftergroun noch twa organisaesjes: de Ljouwerter Middenstansrie en de Rie fan it Greatwin- kelbidriuw. Dat binne dus yn totael fjouwer ynstan- sjes dy't hjir mei to krijen hawwe en dy't allegearre deselde kant ütredenearje. De ütslach fan de enquête is dochs net sa düdlik, om dêr al hiel it stanpunt fan B. en W. oan to üntlienen. Wy sillc der op oanstjüre moatte woansdeitomiddeis de winkels iepen en moan- deitomoarns de winkels ticht to halden, mar dat léste kin men ek net üt de enquête helje. It sit der wol in bytsje 3m, mar net genöch foar myn gefoel om op groun dêrfan sizze to kinnen: dy enquête is yn dat op- sicht wol düdlik. Ik kom dan ta kiekt deselde kon- klüzje as de hear Van der Veen. Ik tocht, dat wy it advys fan de Keamer fan Keaphannel folgje moatte. Nou wit ik net, oft dat ek krekt yn de moasje stier fan de hear Van der Veen. Mar de troch B. en W. üt- stelde bipaling om woansdeitomiddeis iepen to wêzen, wurdt ynlutsen, as dy moasje oannommen wurdt. Dêr kin ik akkoart mei gean, mar ik wol de romte wol iepen litte om takomme maeitiid oerienkomstich de suggesty fan de Keamer fan Keaphannel dizze saek op 'e nij to bisjen. Ik wol op dit momint de moasje fan de hear Van der Veen stypje. De heer Schönfeld: Op initiatief van het bedrijfs leven kan de Raad tot vaststelling of wijziging van een winkelsluitingsverordening besluiten. Zoals bekend, is het regionale bedrijfsleven in verschillende schake ringen vertegenwoordigd in de Kamer van Koophandel. Met de inschakeling van de Kamer is beoogd zowel de belangen der ondernemers als die van het winkelper soneel en het publiek tot hun recht te laten komen. De door de Kamer van Koophandel gehouden enquête, die zich heeft uitgestrekt tot alle betrokken winkeliers in Leeuwarden, zowel voor de binnenstad als voor de bui tenwijken, geeft een zeer uiteenlopend beeld te zien. Een grote groep wenst halvedag-sluiting. Maar de me ningen lopen sterk Tiiteen over de vraag, welke dag dit moet zijn. M.i. zou door de betrokkenen in zekere mate ervaring moeten worden opgedaan om t.z.t een juister beeld te kunnen verschaffen. In Leeuwarden, waar zowel speciaalzaken als winkels van gemengd karakter, zoals warenhuizen en supermarkets voorko men, brengt het verschil in sluitingsdagen, n.l. des woensdagsmiddags en des maandagsmorgens, onher roepelijk een verschuiving van de afzet van waren naar de gemengde zaken te weeg. Er doen zich onge wenste concurrentieverschijnselen voor, voornamelijk voor speciaalzaken, ongeacht of deze in de binnenstad of in de buitenwijken gevestigd zijn. Door de thans be staande toestand zullen de speciaalzaken benadeeld wor den. Sinds het in werking getreden Vestigingsbesluit levensmiddelenbedrijf 1961 is er al een enorme branche vervaging ontstaan, waarvan m.n. de speciaalzaken de dupe zijn geworden. Warenhuizen en supermarkets ver kopen thans bijv. groenten, fruit, tabakswaren en zui- velprodukten, ook op woensdagmiddag, als de speciaal zaken gesloten zijn. Dit geeft uiteraard aanleiding tot onbillijkheden. Door de ontvolking van de binnenstad worden de bedrijfsresultaten van de centrumwinkeliers eveneens ongunstig beïnvloed. Het centrum van onze stad heeft een belangrijke functie te vervullen. En we mogen op generlei wijze afbreuk daaraan doen. Ik zou er op willen wijzen, dat na de gehouden enquête nog een intensief overleg tussen de Kamer van Koophandel, de Leeuwarder middenstand en de Raad voor het Groot winkelbedrijf heeft plaats gehad, waaruit gebleken is, dat beide organisaties, waarin het overgrote deel van de winkeliers is georganiseerd, het advies van de Ka mer volledig onderschrijven. Bovendien blijken elders gunstige ervaringen te zijn opgedaan. Ik zou dan ook willen concluderen, dat het advies van de Kamer van Koophandel een wijs, verstandig en weloverwogen ad vies is, waarbij ik mij van harte aansluit. De proef- termijn zou ik echter op één jaar willen stellen, waarna we door aan de ervaring getoetste gegevens een de finitieve beslissing zullen kunnen nemen. Met hetgeen in de raadsbrief wordt voorgesteld kan ik dan ook niet akkoord gaan. De heer Engels: Ik kan mij, wat onze fractie bi- treft, wel aansluiten bij wat door de heer Boomgaardt gesteld is. Ook wij zijn van mening, dat het in het belang van de binnenstadwinkeliers is, dat voor de vier genoemde branches de sluiting op woensdagmiddag wordt opgeheven. Maar ik kan me ook bij de opmer king aansluiten, die terloops door de heer Van dei- Veen gemaakt is. Wij vinden, dat een verplichte slu ting op maandagmorgen een ideale oplossing zou zijn. Om dat te bereiken is echter een advies nodig van de Kamer van Koophandel. Dat advies wordt niet door haar gegeven. Integendeel, haar advies luidt: algehele vrijlating voor deze vier branches, met een proeftijd van zes maanden. Dat gaat mij en mijn fractie net iets te ver, want dat is in strijd met de gehouden enquêt. Maar 24 van de 218 winkeliers waren voor algehele afschaffing. Dit betekent, dat we niet een algehele af schaffing van de winkelsluiting krijgen, maar een ge deelte helemaal vrij laten, n.l. deze vier branches, zon der een verplichte maandagmorgensluiting. Dit bete kent ook, dat er wel degelijk voor dc kleinere winke liers bij deze opgesplitste indeling moeilijkheden kun nen ontstaan. Het is wat anders, als men dc zaak voor allen volkomen vrij laat, zoals bij de nieuwe wetgeving wellicht wordt beoogd. De proeftijd, die de Kamer van Koophandel ons geeft, is tot 1 mei een proeftijd voor ons, waarbij wij de verordening afschaffen en dus voor iedere nieuwe verordening volkomen overgeleverd zijn aan het advies van de Kamer van Koophandel. Alle wapenen om daarna nog iets te veranderen, blij ken ons dan uit de hand te zijn geslagen. Vanda; dat dit advies van de Kamer van Koophandel, dat splitsing etc. inhoudt, ons te ver gaat. Ik heb gezocht naar een oplossing en ik ben blij te kunnen zeggen, dat ook de juridische afdeling van het Stadhuis mij daarbij niet in de weg gestaan, maar eerder geholpen heeft, om te bereiken wat ook B. en W. eigenlijk wel juist vinden, n.l. de binnenstadswinkeliers die vrije woensdagmiddag te bezorgen. En om te voorkomt- dat opnieuw het advies van de Kamer van Koophandel gevraagd moet worden, ware de Raad misschien voor te stellen de uitvoering van art. 4 tijdelijk op te schor ten. Dit betekent, dat de winkelsluiting niet wordt af geschaft, maar dat de Gemeente die zelf ook weer in werking kan stellen, zonder dat ze het advies van de Kamer van Koophandel nodig heeft. Na heel veel zoe ken werd mij ten Stadhui ze gezegd, dat hetgeen ik wilde theoretisch wel mogelijk zou zijn, d.w.z. niet in strijd met de wet. Toen moest ik het nog afgrenzen tot de binnenstad, waarop ik de opmerking heb gekre gen: Dat zal U niet meevallen, want dan gaat U een territoriaal begrip invoeren, dat in de wet niet gege ven is en dan komt U in moeilijkheden. Een verdere moeilijkheid is, dat een proeftijd gaat werken, die de wet ook niet kent. Alles bijelkaar maakt U een con structie, zo is mij gezegd, waarvan het zeer, zeer twij felachtig is, of zij acceptabel is, en de kans is zeer groot, dat zij de hogere goedkeuring niet haalt. Ik vind het wat lichtvaardig om dan aan de Raad een derge lijke constructie voor te leggen. Ik moet daar dus van af zien. Intussen zit ik met de onbevredigende situatie dat, omdat de Kamer van Koophandel weigert een ad vies te geven, waardoor voor alle winkeliers in Leeu warden eenheid zou ontstaan, n.l. door de maandag morgen-sluiting, het College alles bij het oude wil la ten, waardoor de binnenstadswinkeliers gedupeerd wor den. Daarom komt mij in zekere zin het voorstel van de heer Van der Veen wel gelegen, want, hoewel het mij, eerlijk gezegd, te ver gaat, dwingt het de Raad tot een uitspraak. Ik hoop, dat die uitspraak „nee" zal zijn en dat het voorstel van de heer Van der Veen niet zal worden aangenomen. Dan hebben we in ieder geval een duidelijke uitspraak van de Raad, dat hij dit be leid van de Kamer van Koophandel niet kan accep teren. Ik zou dan een nieuwe motie willen indienen, een tweede motie dus, die naar mijn gevoel minder vèr- 9 strekkend is en dus ook als tweede in behandeling kan worden genomen. Dat is een motie, waarbij ik het Col lege uitnodig opnieuw met de Kamer van Koophandel Ie gaan spreken. Ik zal U de motie voorlezen: „De Raad; gehoord de discussies over stuk no. 303 betref fende de halvedag-sluiting voor winkels; nodigt het College van B. en W. uit opnieuw in overleg te tre den met de Kamer van Koophandel en Fabrieken, ten einde een oplossing te vinden, die voldoet aan hetgeen wordt gevraagd door de Commissie van Centrumwin keliers zonder dat de verplichte halvedag-sluiting wordt afgeschaft." Uw College kan dan gaan onderhandelen met de Kamer van Koophandel. Ik hoop, dat de Kamer in het belang van de bij haar aangeslotenen inderdaad kan en zal medewerken om een zo goed mogelijke op lossing te zoeken. Ik heb de eer om deze motie in te dienen mede namens de heer Vellenga. De heer Rijps tra: Ik zal de motie van de heer Engels steunen, want ook ik vind het advies van de Kamer van Koophandel een heel merkwaardige zaak. Er is een nquête gehouden in opdracht van de Kamer van Koop handel. Er zijn dus in totaal 218 geënquêteerden, die hun stem hebben uitgebracht, en het merendeel, zelfs 138, voelt dus voor een verplichte winkelsluiting op de een of andere wijze. En nu komt er een advies om de winkelsluitingsverordening maar in te trekken en geen nieuwe terzake vast te stellen. Dat is toch helemaal niet in overeenstemming met de enquête. Daarom voel ik dus heel veel voor hetgeen de heer Engels heeft voorgesteld. De heer Vellenga: Het zal duidelijk zijn, dat het bij het punt, dat op dit moment in discussie is, in ieder geval om twee belangrijke zaken gaat, die overigens op een bepaald moment met elkaar schijnen te botsen. Ten eerste zijn er en terecht mensen geporteerd voor het levendig houden van het centrum van de stad, dat moet bruisen van activiteiten. Het is ook duidelijk, dat de woensdagmiddag in dat geheel een zeer belangrijke rol speelt. Ik geloof, dat het een ver heugend verschijnsel is en dat mag ook best eens in deze Raad worden uitgesproken dat de winke liers in de city in de breedste betekenis van het woord, zowel collectief als individueel proberen die levendig heid te vergroten en telkens opnieuw met hun initia tieven komen om, wat dat betreft, de Leeuwarder bin nenstad levendig en actief te houden. Wij van onze kant hebben daar alleen maar zeer grote waardering voor. In die geest door redenerend, zou men dus in principe geporteerd kunnen zijn voor het in de binnen stad op woensdagmiddag open houden van m.n. een aantal zaken, waar het nu om gaat. Maar al die din gen moeten in een bepaald keurslijf worden geperst. Wij leven in een land, waar nogal wat wetten en ver ordeningen bestaan. Daar kan men heel negatief over praten. Ik wil er alleen maar nuchter over praten. Het is een gegeven. In het geheel van zaken, dat nu aan de orde is, speelt het advies van de Kamer van Koophandel een zeer belangrijke rol. Het is een soort scharnier in het geheel van de toepassing van de wet geving op dit gebied. Het advies van de Kamer van Koophandel ligt er. Alleen, ik meen wel, dat er een spanning te constateren valt tussen de inhoud van het advies en de „wiskundige" uitslag van de gehouden enquêtes. In de totaliteit van de vier branches die hier in het geding zijn, klopt dat advies niet met die uit slag. Men heeft dus aan dit advies een soort onder bouw gegeven, om toch te komen tot het advies zoals dat er nu ligt. Op dit moment hebben wij met die span ning te maken. Mij dunkt, dat die het College ook in tens heeft bezig gehouden. Ik begrijp, de instelling van B. en W. kennende, dat zij er voor te porren waren, dat op woensdagmiddag ook deze zaken een aandeel zouden leveren in de activiteiten in de binnen, stad. Maar aan de andere kant wilden zij vasthouden aan een grondbeginsel, n.l. de halvedag-sluiting. Wat B. en W. dus aan de ene kant prijs geven zouden zij aan de andere kant gecompenseerd willen zien. Dan komen zij, al redenerende, op een bepaald moment tot de conclusie, die ik mij kan indenken, n.l. deze: Wij zien geen kans om op dit ogenblik iets te wijzigen of iets te veranderen. Maar ik meen toch, als ik het wel heb, uit de raadsbrief te kunnen opmaken, dat B. en W., als het ook technisch mogelijk zou zijn, er veel voor voelen de winkels op woendagmorgen/middag open te houden, met de maandagmorgensluitmg als compensatie. Deze redenering leeft ook in mijn fractie en dat leidt tot twee conclusies. De eerste is deze, dat, zoals de heer Engels dat ook al heeft geformuleerd, de motie van de heer Van der Veen te ver gaat. De teneur ervan kunnen wij begrijpen, maar de conse quenties ervan kunnen wij in hun volle omvang niet accepteren. Daarom ligt ons de motie van de heer Engels veel beter. Ik geloof, dat deze het goed gezien heeft, dat de Raad vanavond toch in ieder geval tot twee duidelijke uitspraken zal moeten komen: Naar ik hoop, mogelijk „nee" te zeggen tegen de motie van de heer Van der Veen en „ja" tegen de motie van de heer Engels, waaraan ik mijn handtekening dan ook graag heb willen toevoegen. Het geheel overziende, acht ik het voor het College niet moeilijk, met hand having van de principes, die aan de raadsbrief ten grondslag liggen, toch de motie van de heer Engels op het moment, dat de motie van de heer Van der Veen is verworpen, over te nemen. Maar dat is een zaak, die het College zelf moet beslissen. De heer Rijpma: Het was niet mijn bedoeling te spreken, omdat de heer Boomgaardt ook van de c.h. fractie medewerking had dit punt ter sprake te bren gen. Het spijt ons, dat wij in ons overleg hierover de consequentie niet helemaal tot in de finesses hebben doorgrond, n.l. dat wij, als wij het artikel, dat de heer Van der Veen genoemd heeft, buiten werking stellen, dan ook alle macht aan de Kamer van Koophandel zou den geven. Daarom is het dus goed, dat er collega's zijn, die in dit opzicht vindingrijker zijn. Ik meen dan nu ook namens beide fracties te kunnen spreken, als ik zeg, dat wij, gehoord de discussie, ons toch wel willen aansluiten bij de motie-Engels-Vellenga. En ik zou de heer Van der Veen eigenlijk in overweging willen ge ven nu, dunkt mij, wel duidelijk is, dat zijn motie geen kans maakt op aanneming, deze in te trekken. De Voorzitter: Ik zou graag een korte dis cussie met de heer Van der Veen willen hebben over de ingediende motie. Ik mag die misschien even her halen: „De Raad der gemeente Leeuwarden; besluit: art. 4 van de gemeenteverordening ingevolge art. 4 van de Winkelsluitingswet 1951 in te trekken." Dit zou inhouden, als ik zo snel goed heb gezien, dat daar mede automatisch art. 1, lid 1, van toepassing wordt op de thans in art. 4 genoemde bedrijven. En dat zou weer inhouden, dat zij verplicht zijn des maandagsmor gens te sluiten. Dat is dan niet in overeenstemming met het advies van de Kamer van Koophandel, zodat ik betwijfel, of Uw motie juridisch haalbaar is. (De heer Van der Veen: Ik kan het zo niet nagaan.) Maar zoudt U daar dan nog even op willen ingaan, want het is de consequentie van Uw motie. De secre taris zal U de verordening laten zien. Misschien kun nen wij de heer Van der Veen even de tijd gunnen dit te bekijken, want formeel loopt het niet geheel rond. Ondertussen lees ik de motie-Engels-Vellenga nog even voor. Deze kan mede onderwerp van beraadslaging uit maken. De heer Van der Veen: Ik zou dus kunnen spreken over wat de anderen gezegd hebben. Die zijn met een motie gekomen, die dus in bespreking is. Maar ik wil eigenlijk liever, om de zaak te bekorten, de eerste ronde hiermee maar als afgesloten beschouwen. Alleen moet ik hetgeen ik voorgesteld heb, zo aanvullen, dat artikel 1 daarbij aansluit. Er zal dus een wijziging moe ten komen in artikel 1. Als U het goed vindt, zal ik dat straks op papier zetten. Mijn voorstel moet nu dus zo gelezen worden: „De winkelsluitingsverordening zo te wijzigen, dat deze wijziging aansluit bij het advies van de Kamer van Koophandel". Dan weten wij alle maal waar het over gaat. De Voorzitter: Dat is akkoord; U gaat het dus nog formuleren; wij krijgen het nog op schrift. Ik neem aan, dat de Raad daarmee instemt. De Raad stemt hiermee inderdaad in.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1967 | | pagina 5