12 voorstellen, dat het College op grond van een aantal inzichten en overwegingen meent, dat het voldoen aan bepaalde wensen van dit bedrijf teveel moeilijkheden oplevert. Dat is de zakelijke kant van het geval, waar het hier vanavond in feite om gaat. Hier botsen het overigens respectabele verlangen van het bedrijf: ,,Wij zitten hier en willen hier graag blijven, maar dat betekent, dat wij graag een aantal wensen ingewilligd willen zien", en bepaalde overwegingen van B. en W., zoals de heer Tiekstra die zo pas nog breedvoerig heeft uiteengezet en die met die verlangens van het bedrijf strijdig zijn. De raadsieden kunnen de beide inzichten tegenover eikaar plaatsen en dan op een bepaald mo ment tot een bepaalde conclusie komen. Uit mondeling overleg en correspondentie, dus langs de gebruikelijke weg, moest blijken, welke inzichten zouden prevaleren. Daarbij lijkt het, dat B. en W., ook al zouden wij hun volledig gelijk geven, misschien in het overleg en het beantwoorden van de correspondentie niet zo snel en niet zo correct hebben gehandeld als van hen zou mo gen worden gevraagd. Daar worden een paar argumen ten voor aangevoerd, die deels wel aanspreken, maar ik geloof toch wel, dat het op zichzelf juist zou zijn, als het College openhartig zou verklaren, dat men t.a.v. het beantwoorden van de correspondentie toch enige keren een te lange tijd aan zich heeft getrokken. Iets dergelijks komt een goed verkeer tussen het bedrijf de burgerij enerzijds en het College anderzijds niet ten goede. Daar speelt nog even doorheen het feit, dat de Energiebedrijven kennis droegen van de aanleg van een krachtaansluiting, gezien ook de nota's die daarvoor zijn verstrekt, maar mogelijk is die kennis niet doorgekomen bij het hoogste College op het Stad huis. Dat kan zich voordoen in een gemeente als Leeu warden. De conclusie is, dacht ik, deze: Men kan begrip heb ben voor de argumentatie en de inzichten van B. en W., wat de zaak zelf betreft. En dat betekent dus, dat dit bedrijf ook een duidelijk antwoord zou moeten heb ben van het College, waarin de zin zou kunnen voor komen: ,,Mede gehoord de besprekingen in de vergade ring van de Raad van" enz. enz. Ik geloof dus niet, dat het College kan volstaan met deze apologie, die pu bliekelijk bekend is gemaakt via dit raadsstuk; daar zou een vervolg op moeten komen. Dit bedrijf heeft recht op een antwoord. Daarmee is dan die zaak in zekere zin afgedaan, maar blijft natuurlijk de vraag: Wat zal de toekomst zijn van deze onderneming? Als haar duidelijk is gemaakt, dat hier moeilijk is te ver wezenlijken wat ze verlangt, komt dus de vraag op: Waar clan wel? En nu dacht ik, dat het College zich van mogelijke gevoelens van ergernis of wat clan ook zou moeten bevrijden en rustig zou moeten overwegen: Waar zou het bedrijf zich kunnen vestigen? Als het een klemmende argumentatie kan leveren: ,,Wij zitten liever niet op een industrieterrein, gezien de aard van ons bedrijf", spreekt mij dat wel in zekere zin aan, hoewel het mij niet voor 100% overtuigt, maar ik wil daar wel rekening mee houden. En ik dacht ook, dat de gemeentelijke overheid zoveel mogelijk rekening moet houden met wensen en inzichten van het bedrijfs leven. Het zou echter fout zijn n.a.v. een paar geval len van deze aard het College ervan te beschuldigen, dat het te weinig oog zou hebben voor datgene wat het bedrijfsleven in Leeuwarden verlangt. Er staan zo veel andere positieve voorbeelden tegenover, dat die beschuldiging niet houdbaar is. M.i. zou het verstandig zijn na deze discussie en nadat dus een brief uitgaat van het College, waarin voor de laatste keer op tot nu toe geldende argumenten van dit bedrijf is ingegaan, te proberen elkaar te vinden. Het zou zinvol kunnen zijn, dat bedrijf en College om de tafel gaan zitten en rustig de kaart van de stad voor zich nemen om te proberen tot een oplossing te komen. Mocht het bedrijf op dit punt menen: Wij willen per se hier blijven, dan is voor B. en W. ook het laatste woord gesproken. Mocht dat niet zo zijn, dan hebben zij van hun kant alles gedaan om te trachten dit bedrijf te contenteren. Ik dacht, clat we hiermee de discussie daar hebben ge bracht, waar ze moet zijn en dat het het College zou sieren een aantal schoonheidsfouten, die kennelijk zijn gemaakt, ruiterlijk te erkennen en ook bereid te zijn alsnog te proberen een bevredigende oplossing te vinden. De heer Tiekstra (weth.): Laat ik beginnen met een verzuim te herstellen. De heer Van der Veen heeft een opmerking gemaakt over het beantwoorden van de brief van 11 oktober 1966, die een antwoord was op onze brief van 29 september 1966. Er is in dat opzicht inderdaad sprake van een duidelijk verzuim. In ons bevestigingsbericht is dan ook geschreven, dat eerder had behoren te worden geantwoord. Want zelfs al is men overtuigd van het feit, dat de standpuntenuitwis seling al zoveel jaren over dezelfde zaak gelopen heeft, dat men twijfelt aan de vraag, of enig vruchtbaar over leg mogelijk is, dan nog kan men gevoeglijk stellen, dat deze burger recht heeft op antwoord op een brief, die hij heeft geschi-even. Ook is nadrukkelijk gevraagd naar de kwestie van de elektriciteitsaansluiting. Dit is een van die tijdelijke aansluitingen geweest, die bij de Energiebedrijven zo'n beetje aan de lopende band worden gelegd, en de Raad wil, dacht ik, wel van mij naannemen, dat het College van deze aansluiting niet geweten heeft. Ik heb het zelf ook aan de hand van rapporten en eigen waarne ming moeten constateren. En ik dacht zelfs, dat, als de directeur van de Energiebedrijven alle tijdelijke aan sluitingen zou moeten bijfietsen, het zonde van zijn tijd zou zijn. Desalniettemin heeft dit bedrijf daarmee onjuist gehandeld. Immers, deze aansluiting werd t.b.v. derden gelegd op een terrein, dat gemeente-eigendom is, zonder een nader onderzoek naar de vraag, of het wel geoorloofd was. Het is dus een fout van de Ener giebedrijven geweest, niet van de Friese Banden Ser vice; deze kan men daarvan geen verwijt maken. Verder zou ik willen zeggen: Er is niet enig gevoel van rancune bij de Gemeente en bepaald ook niet bij deze Wethouder. Uit de langdurige correspondentie is mij gebleken, dat er bij herhaling overleg over deze aangelegenheid is gevoerd, niet met de ondernemer van thans, maar met zijn voorganger. En in dat overleg is ook voortdurend gesproken over een ander vestigings- punt. Als de onderneming op een reële basis verder overleg over verplaatsing van het bedrijf wenst, zijn B. en W. stellig bereid het gesprek voort te zetten. Deze toezegging kan ik van de kant van het College doen. Wat betreft de doorrit, ieder, die de situatie kent, weet, dat, als er files zijn voor de nieuwe Verlaats- brug, deze vrij snel tot het onderhavige bedrijf reiken. Ik heb het zelf enige malen moeten ervaren; de Lange Marktstraat is een heel mooie escaperoute als de Vrou. wenpoortsbrug open staat, maar als men meer pech heeft en het schip beweegt zich in de richting van de Ver- laatsbrug, dan loopt men de kans. dat men daar weer in de fuik loopt en dan ontstaan genoemde files. Ik wil nog verder gaan. Gegeven het belang dat de Gemeen te heeft bij de panden, die in dit blok gelegen zijn, is het zelfs niet uitgesloten, dat wij op basis van ver plaatsing kunnen praten over verwerving van de eigen dom door de Gemeente, maar ik herhaal: (De heer Heidinga: De Friese Banden Service is geen eigenaar; zij huurt het pand.) Dan moeten we met de onderne mer als huurder praten en dan zien we wel wat daar uit rolt. Als ik ergens kans zie in het kader van voor genomen stedebouwkundige maatregelen een pand in de vingers te krijgen, soms tot verdriet van de Raad, dan laat ik het niet. Het lijkt mij op het ogenblik weinig zinvol om over de schade, toegebracht aan het trottoir, nog- nader te praten, hoewel ik de heer Van der Veen wel moet zeg gen, dat hij net zo goed als ik weet, dat, al is het geen onrechtmatige daad, het stellig een onwettige daad is om met auto's over het trottoir te rijden, omdat zulks in strijd is met de Verkeerswet. De heer Kingma zou ik tenslotte willen antwoorden, dat wij en dat heb ik in eerste instantie ook uit drukkelijk gezegd voor andere functies dan die t.b.v. de totale functie van de stad, i.e. met name t.b.v. het parkeren, met beschikbaarstelling van ruimte in de city, bijzonder voorzichtig moeten zijn. Uiteraard zullen wij de heer K. van der Veen Friese Banden Service berichten conform de inhoud van de beraadslagingen van hedenavond. Dat wil ik wel toezeggen, met zeer duidelijk de nadruk op de be reidheid van B. en W. om, als belanghebbende dit ver kiest, overleg met hem te plegen over een nieuw ves- tigingspunt. 13 De Voorzitter: Ik zou nog willen onderstrepen wat de heer Vellenga in tweede instantie heeft opgemerkt, n.l. dat uit deze discussie niet de indruk kan en mag worden verkregen, dat de houding van het Gemeente bestuur van Leeuwarden t.o.v. het bedrijfsleven in deze gemeente zou bestaan in het afleggen van liefdesver klaringen zonder inhoud. De heer Van der Veen weet heel goed, dat dat niet het geval is, ook al bestaat er dan misschien t.o.v. een bepaald bedrijf op een bepaald moment een kwestie. Ik stel het dus op prijs in alle duidelijkheid namens het College te verklaren, dat we alles in het werk stellen om aan het bedrijfsleven in Leeuwarden de grootst mogelijke tegemoetkoming te betonen bij het zoeken naar oplossingen van de ver schillende moeilijkheden, waar men voor staat; dit in zijn algemeenheid gesteld. Ik zou U verder willen voorstellen in de slotzin van het voorstel, dat schriftelijk aan U is voorgelegd, de ,,N.V. FABO" Wethouder Tiekstra heeft het al op gemerkt te vervangen door ,,de heer K. van der Veen" (dat was dus een vergissing) en verder zou ik het voorgestelde zodanig willen aanvullen, dat uit het aan de heer Van der Veen te zenden bericht blijkt, dat rekening zal worden gehouden met de discussies in de raadsvergadering van hedenavond. De heer Van der Veen: Ik heb een aantal vragen gesteld, waarop ik geen antwoord heb ontvangen. Ik sta er nu niet op, dat alsnog te krijgen, dit met het oog op bekorting van de discussie. De heer Schönfeld heeft gevraagd, of het College ook bereid was dit stuk terug te nemen en er weer mee in de Raad te komen, nadat een oplossing gevonden zou zijn. Dat zou, dacht ik, een veel bevredigender op lossing geweest zijn voor dit probleem. Dat gebeurt dus niet en daarom zou ik, om toch niet zo'n onbevredigend slot te krijgen, het volgende voorstel willen doen: De Raad der gemeente Leeuwarden; besluit: aan de heer K. van der Veen, zaak doende onder de naam Friese Banden Service, op nader vast te stellen voor waarden in gebruik af te staan een deel van de oude schapenmarkt, eventueel tijdelijk, c.q. een andere ge schikte gelegenheid in de directe omgeving van de Lange Marktstraat, althans op een ook voor hem aan vaardbare plaats ter beschikking te stellen. Hier heb ik dus alle mogelijkheden die er zijn, in verwerkt. De Voorzitter: De heer Van der Veen heeft een voorstel gedaan, dat mede is ondertekend door de heren Schönfeld en Wiersma. De heer Van der Veen heeft het reeds toegelicht. Wie van de leden van de Raad wenst het woord over het voorstel De heer Venema: Hier klopt iets niet. De oude schapenmarkt werd boven op het bouwsel gehouden. Het zal toch niet de bedoeling- van de heer Van der Veen zijn de auto's omhoog te brengen? (Gelach) De Voorzitter: De bedoeling van de heer Van der Veen blijkt duidelijk genoeg. De heer Heidinga: Het pand, waarin de Friese Ban den Service is gevestigd, staat in een hoek van de stad, waarvoor een saneringsplan geldt. De schapen markt heeft in dat plan een bepaalde bestemming en er lopen wegen om heen. Als wij dit voorstel aanvaar den, dan snijden we ons zelf heel behoorlijk in de vin gers en daar moeten we toch wel goed rekening mee houden. We zouden dat pand veel en veel duurder ma ken dan net op het ogenblik is. En dat is niet in het belang van de Gemeente. Ik wil graag iedere onder nemer het zijne geven dat is het punt niet maar we zitten hier toch niet om de belangen van de Ge meente opzij te zetten. De heer Engels: Ik heb het voorstel-Van der Veen e.a. ook maar twee keer gehoord; ik heb het niet voor me gezien. Het is n.l. een vreselijk ingewikkeld gecon strueerd voorstel. Het is, zoals de heer Heidinga zegt: ofwel we verplichten ons de betrokkene dat terrein op de oude schapenmarkt in gebruik af te staan, ofwel het is, zoals ik het begrepen heb, n.l. daar óf tijdelijk daar of elders in de buurt van de Lange Marktstraat óf ergens anders. Maar dat is toch precies wat B. en W. toegezegd hebben, n.l. dat zij een poging zullen doen met de betrokkene tot overeenstemming te komen i.z. een bepaald terrein. (De Voorzitter: Ja, maar niet daar!) Volgens dit voorstel verplichten we ons daartoe, maar dat is ook weer niet helemaal waar, want dan staat er verder: ,,op nader te stellen voorwaarden". Dat is dan weer een escape! Als het College bereid is naar beste vermogen tezamen met de betrokkene een oplos sing te zoeken, dan is dat precies wat in het voorstel staat, zij het veel minder ingewikkeld en ook veel min der belovend dan in het voorstel wordt gesuggereerd en dan misschien is waar te maken. De Voorzitter: Ik kan U namens het College mede delen, dat wij U ten sterkste moeten ontraden het voor- stel-van der Veen e.a. te aanvaarden. Ik breng het thans in stemming. Genoemd voorstel wordt verworpen met 27 tegen 7 stemmen. Vóór stemden mevr. Mr. Veder-Smit en de heren Ir. Van Balen Walter, Schönfeld, Mr. Van der Veen, Visser, Weide en Wiersma. Z.h.st. wordt vervolgens besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. met inachtneming van de wijzi ging en de aanvulling, als door de Voorzitter monde ling aangegeven. Punt 15 (bijlage no. 1). De heer Engels: Ik zal bij dit punt een hartekreet moeten slaken. In het boek van de geschiedenis van Leeuwarden vind ik foto's van grachten en water poorten, die we successievelijk in de loop der jaren ge dempt en afgebroken hebben. Ik kan het B. en W. niet euvel duiden, dat zij deze vergunning hebben aange vraagd. Door dit te doen hebben zij immers precies in de geest gehandeld van de beslissing van de Raad, die, in meerderheid althans, hen machtigde in beroep te gaan tegen het Koninklijk Besluit, waarbij het Vliet op de Monumentenlijst zou worden geplaatst. Nu de ver gunning, als bedoeld bij art. 14 van de Monumenten wet, is verleend, is de demping van het Vliet dus de finitief. Ik heb er toch echt wel behoefte aan en be paald ook tegen de achtergrond van het historisch ge schenk, dat wij ontvangen hebben om ons de schoon heid van onze stad meer bewust te doen worden, na mens mijn fractie te verklaren, dat wij deze demping een hoogst betreurenswaardige zaak vinden. Wij blij ven van mening, dat Leeuwarden zijn belangen schaadt door de demping van zijn grachten, die voor een be langrijk deel het karakter van de stad bepalen. (De heer Venema: U woont niet dicht bij het Vliet!) De heer Van der Veen: Ik wil me graag bij de heer Engels aansluiten. De heer Van Balen Walter: Ik eveneens. De heer Stigter: Ik ook. De heer Kingma: Ik vind het heel jammer, dat het Vliet dicht gaat. Ik hoorde bij geruchte, dat de nood zaak van demping, die het College zag, toen dit voor stel, dat destijds de meerderheid heeft gehaald in de Raad, werd ingediend, nu naar de mening van de amb telijke adviseurs niet meer zou bestaan. Is het nu niet mogelijk het alsnog open te houden? De heer Schönfeld: Ik sluit me gaarne aan bij de woorden van de heer Engels. De heer HogendyltIk zou het ook bijzonder jam mer vinden, als het Vliet gedempt werd. De heer Tiekstra (weth.): Mijn standpunt is be kend en wat de heer Engels zei was ook geen nieuws. B. en W. zijn gehouden alles te doen wat de instand houding van de door de Raad genomen besluiten be treft. Dit voorstel is gewoon een formele afronding van wat tot op heden door de meerderheid van de Raad als het gewenste beleid is aangegeven. De heer Kingma zou ik willen zeggen, dat wat hij gehoord heeft, wel een zeer loos gerucht is. Ik dacht, dat de noodzaak van demping thans nog klemmender is dan ze een half jaar geleden was en dat ze over een half jaar nog klemmender zal zijn dan thans.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 7