14
De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg is toch
ook echt niet over deze zaak heen gewandeld. Men
heeft niet alleen hier ter plaatse de situatie bekeken,
maar bovendien heeft men zich in een zeer uitvoerig
onderhoud met de dienst Openbare Werken en onder
getekende over de plannen voor de demping beraden.
Ik wil daar nog aan toevoegen, dat men van die zijde
in dat overleg uitdrukkelijk heeft gesteld, dat deze
wijze van behandeling van de dempingsplannen toch wel
bijzonder waardevol is.
De Voorzitter: Het College heeft veel begrip voor
de stemmen, die in de Raad klinken tegen demping van
het Vliet. Dit is een stukje historie en wat daar moet
gebeuren, gaat ons allen aan het hart. Ik kan U ver
zekeren, dat deze stemmen niet alleen in de Raad, maar-
waarlijk ook wel binnenskamers, in het College, worden
gehoord. Daar staat tegenover ik zou met klem wil
len onderschrijven wat de heer Tiekstra heeft gezegd
dat het, zowel uit het oogpunt van het verkeer, als
uit het oogpunt van de stank een harde noodzaak is,
dat het Vliet nog deze zomer wordt gedempt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 16 t.e.m. 22 (bijlagen nos. 6, 7, 5, 4, 3, 32 en 9).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 23 (bijlage no. 31).
De heer Heidinga: Toen destijds de nieuwe Drank
wet in de Kamer in behandeling was en werd aange
nomen, heb ik wel eens gedacht: Wat halen ze nu in
vredesnaam uit? Het leek mij destijds ook al toe, dat
de nieuwe wet een behoorlijke verruiming van het aan
tal vergunningen mogelijk maakte. En daar voel ik in
het geheel niets voor. Ik vind dat helemaal niet nodig.
Maar later is de strekking van de wet mij wat duide
lijker geworden en is mij ook gebleken, dat er mis
schien nog wel een goede achtergrond achter zit. De
oude wet had een zekere discriminerende werking, want
het vergunningsstelsel was aan een maximum gebonden,
dat maar betrekkelijk klein was. Dat is er nu uitge
licht. Nu komt iedere burger, die aan bepaalde eisen
voldoet, in aanmerking voor een vergunning. Men
kan nu zeggen: Iedere burger heeft gelijke rechten.
Doordat er bij de oude wet zo weinig vergunningen mo
gelijk waren, werd er zelfs wel handel in gedreven.
Soms bracht een vergunning een ton of meer op. En
dat acht ik een uitwas. Ik ben dus in zekere zin wel
blij, dat die handel onder vigeur van de nieuwe wet
straks in het geheel geen zin meer heeft, omdat de
vergunningen praktisch geen geldswaarde meer zullen
hebben. Ik hoop alleen maar, dat bij het in werking
treden van de nieuwe wet niet geweldig veel vergun
ningen zullen worden afgegeven. Maar dat moeten we
dan maar afwachten. Het is natuurlijk ook mijn taak
niet hier over de nieuwe wet te spreken; we hebben
alleen maar uit te voeren wat de wetgever ons als
Gemeenteraad oplegt; de discussies over de wet hebben
elders plaats.
In grote lijnen sta ik wel achter de verordening, zo
als ons die is voorgelegd. Maar ik wil toch bij een paar
punten enkele kanttekeningen maken.
Bij art. 3.1, lid 1: Dat het advies van de commissie niet
is gevolgd, betreur ik. Ik ben er voor, alcoholhoudende
dranken volledig te weren uit gebouwen voor sport,
lichamelijke opvoeding e.d. En dat is geen discriminatie,
maar een consequent doorvoeren van ons eigen beleid
t.o.v. de sport en lichamelijke opvoeding. We besteden
daar miljoenen aan en aan alles, wat daarmee annex
is. En dat is werkelijk geen kleinigheid. Immers met
de voorzieningen die wij daarvoor treffen, beogen wij
de bevordering van de algehele gezondheid van onze
jonge mensen, van de volkskracht, het algemeen wel
zijn, kortom wij streven naar „een gezonde geest in een
gezond lichaam". En dat verdraagt zich ten enenmale
niet met het geven van gelegenheid tot alcoholgebruik
in sportgebouwen. M.i. moeten we dus het tweede lid
van art. 3. 1, zoals de commissie ad hoe dat heeft voor
gesteld, maar dat niet in de nieuwe concept-verorde
ning voorkomt, alsnog in de verordening aanbrengen.
Art. 4. 1, lid 1. Het lijkt mij, dat B. en W. met het
hier voorgestelde de geest van de nieuwe wet ver
krachten. Ik heb reeds gezegd, dat in de nieuwe wet
de discriminatie wordt uitgebannen: voor de gehele
burgerij gelijke rechten: Voldoet men aan de eisen voor
een vergunning, dan krijgt men die. Maar nu wordt
de vrouwelijke helft van onze samenleving bij deze ver
ordening volkomen gediscrimineerd. We hebben nota
bene jaren gevochten voor gelijkstelling van vrouwen
en mannen en nu maken wij hier ijskoud een verorde
ning, die de vrouwen op een bepaalde plaats weert. Die
zijn dus niet los vertrouwd. Dat begrijp ik niet. (De
heer Van der Veen: Dat is bescherming van de man.)
(Gelach) De vrouw wordt in dezen niet geëmancipeerd
geacht. Het lijkt mij consequent, dat B. en W. in dezen
het voorstel van de commissie hadden gevolgd. Dan zou
iedere vrouw, die dat wil, in de marktcafé's, Onder de
Luifel en andere zaken met damesbediening kunnen
werken. Als er, vooral tegen middernacht, bepaalde mis
standen ontstaan en ik neem aan, dat dit inderdaad
het geval is, als commissaris Houwing dat zegt lijkt
het mij logisch, dat bepaalde gelegenheden een ver
gunning moeten hebben voor damesbediening na tien
uur 's avonds. (De heer Venema: Daar gaat het om
een andere groep werkende vrouwen!) Als er op dat
gebied werkelijk uitspattingen voorkomen, dan moeten
we niet alleen de vrouwen, maar ook de mannen en
de maatschappij daartegen beschermen.
Nog één vraag. Volgens de wet moet de ondernemer,
die een vergunning aanvraagt, 25 jaar zijn, maar vol
gens de verordening kan een verlof verleend worden
aan 18-jarigen. Een jongeman van 18 jaar kan niet
eens ondernemer in de zin der wet zijn; dat kan hij
pas bij 21 jaar. Dus iemand van 18 jaar moet een
handlichting hebben. Het is toch eigenlijk te gek om
dat dan in een gemeenteverordening te brengen. Laten
we ook hier de leeftijd van 21 jaar aanhouden. Het is
misschien voor de advocaten en de rechtbank wel leuk
om de nodige handlichtingen te bewerkstelligen, maar
ik zie het nut daar niet van in.
De heer C. de Vries: Ik zal niet spreken over de
Drankwet zelf; die is al op een andere plaats behan
deld.
Een aantal van mijn opmerkingen kan ik namens
vrijwel mijn gehele fractie maken, sommige slechts na
mens een deel van de fractie, maar dat deel is niet
iedere keer hetzelfde. Dit lijkt misschien wat verwar
rend, maar hoe het in elkaar zit, zal aanstonds wel
blijken.
Ik wil de concept-verordening hoofdstuk- en artikel-
gewijs bekijken; dat is voor het lid van het College,
dat zal antwoorden, ook het meest praktisch.
Moet aan hoofdstuk 2 niet een artikel worden toe
gevoegd betreffende het verlichten van terrassen? Het
kan ook zijn, dat dit bij de Algemene Politie-Verorde
ning en het afgeven van een vergunning voor het in
gebruik nemen van een gedeelte straat als terras wordt
geregeld, maar dat zal mij van de kant van het Col
lege dan wel verteld kunnen worden.
Een aantal leden van mijn fractie heeft bezwaar te
gen het gebruik van zwak-alcoholhoudendc dranken (om
de oude terminologie te gebruiken) in gebouwen van
sport-, jeugd-, buurt- en speeltuinverenigingen en wil
meer gaan in de richting van het oorspronkelijke com
missie-voorstel om dergelijke gebouwen hiervan uit te
sluiten. Ik acht dit niet bezwaarlijk, omdat, als het om
de een of andere reden, bij ander dan het normale ge
bruik van het gebouw, gewenst zou zijn, dat alcohol
houdende dranken verkrijgbaar zijn, B. en W. dan toch
altijd de gelegenheid hebben op grond van art. 3. 1.
lid 2, ontheffing te verlenen. Bij sport- en buurthuis
werk acht een deel van mijn fractie het bepaald onjuist,
verstrekking van alcoholhoudende dranken toe te staan.
(De Voorzitter: Geldt dat voor een groot deel van
Uw fractie?) Ik heb geen aantallen genoteerd; mis
schien, dat er een klein onderscheid is tussen „vrijwel
mijn gehele fractie" en „een deel van mijn fractie".
Mogelijk geeft dat B. en W. een bepaalde indicatie.
Namens vrijwel de gehele fractie kan ik zeggen, dat
wij de overwegingen van het College niet delen, voor
wat betreft kampeer- en caravanterreinen. B. en W.
hebben natuulijk gelijk, als zij schrijven, dat die ter
reinen op het ogenblik toch niet in onze gemeente voor
komen en dat het dus weinig zin zou hebben daarvoor
15
een bepaling in de verordening op te nemen. Maar wat
niet is, kan komen en wij menen, dat het verstandig
zou zijn toch de kampeer- en caravanterreinen in de
verordening op te nemen, opdat geen wijziging nodig
zal zijn op het moment, dat deze zouden worden in
gericht. Wij zouden, volgens het „oude" commissie
standpunt, deze terreinen voor een verlof voor zwak-
alcoholische dranken in aanmerking willen laten ko
men en ze dus niet willen laten vallen onder de sport-,
jeugd-, buurt- en speeltuingebouwen.
Een klein deel van mijn fractie zou het voorts ge
wenst vinden, dat in ditzelfde artikel worden opgeno
men de wachtkamers van openbare vervoersbedrijven;
voor de stationsrestauraties, die veel meer dan een
wachtfunctie een restaurantfunctie hebben, zou het Col
lege dan zeker ontheffing kunnen verlenen.
T.a.v. indienstneming van vrouwelijk personeel (hoofd
stuk 4) bestaat ook geen volledige eenstemmigheid in
mijn fractie. Een deel stelt zich achter het College en
een ander deel wil zich conformeren aan het stand
punt van de commissie, dat niet door het College is
overgenomen. Eerstgenoemd deel meent, dat op dit punt
misschien niet gesproken moet worden van discrimi
natie, maar eerder van een noodzakelijke maatregel,
gelet ook op de adviezen van de commissaris van
politie.
In hoofdstuk 6 staat, dat de lokaliteit voldoende ver
licht moet zijn. Mijn vraag is: Is „voldoende" hier vol
doende? Geeft dat een indicatie, waarop men kan wer
ken of zou een wat nadere omschrijving van „voldoen
de" gewenst zijn?
Is het voorts gewenst onder dit hoofdstuk een arti
kel op te nemen, waarin staat, dat de vereiste voor
zieningen, die het Besluit inrichtingseisen voorschrijft,
ook in bruikbare en zindelijke staat moeten zijn, zoals
dat ook gebeurd is in de model-verordening van de Ver
eniging van Nederlandse Gemeenten onder hoofdstuk 9
De wet schrijft dus wel zelf voor wat er moet zijn,
maar niet in welke staat het zich moet bevinden. En
het zou op de weg van de Gemeente kunnen liggen dat
in haar verordening op te nemen.
Wat betreft de commissie van advies omtrent de be
roepschriften (hoofdstuk 11) kan ik mij de overwegin
gen van het College t.a.v. het voorzitterschap van de
commissie, die hebben geleid tot de mening, dat de
voorzitter een meester in de rechten zal moeten zijn,
wel voorstellen. Maar is het wel altijd zeker, dat een
meester in de rechten die ervaring heeft, die het Col
lege verlangt, dat hij dus de juiste voorzitter is? Ik
kan mij voorstellen, dat er meesters in de rechten zijn,
die door de aard van hun werkzaamheden uiteraard
die ervaring missen en dat er personen zijn zonder de
meesters-titel, die wèl over die ervaring beschikken.
Ik heb dus geen bezwaar tegen de bepaling op zichzelf,
zoals die in art. 11. 2. lid 2, is opgenomen, maar ik
zou wel van het College willen horen, dat dit niet de
enige maatstaf is voor benoeming van een commissie
lid tot voorzitter van de commissie, maar dat er daar
voor toch ook andere kwaliteiten aanwezig zullen moe
ten zijn.
T.a.v. art. 11. 2. lid 3, betreffende de beroepsproce
dure, heeft een lid van de commissie ad hoe een min
derheidsnota ingediend. Het door dit lid naar voren ge
brachte standpunt wordt door vrijwel mijn gehele frac
tie gedeeld. Het is o.i. een eis van democratie, dat men
ook een minderheid de gelegenheid heeft haar stand
punt aan de Raad, die uiteindelijk over deze zaak zal
moeten beslissen, kenbaar te maken. In de raadsbrief
heb ik niet het oordeel van het College over dit min
derheidsstandpunt kunnen vinden en ik zou dan ook
gaarne alsnog willen vernemen, hoe het College daar
tegenover staat. Van mijn kant kan dan nog worden
bekeken, of ik t.a.v. art. 11. 2. lid 3, een wijzigingsvoor
stel zal indienen. Overigens geldt dat ook voor een
aantal andere zaken, maar ik wil graag eerst het ant
woord van B. en W. afwachten.
De commissie ad hoe schrijft in haar nota aan B. en
W.: „Zij acht het verder gewenst, dat Uw College er
naar streeft, dat na de inwerkingtreding van de Drank
en Horecawet en de daarop steunende uitvoeringsbe
sluiten, alsmede van de gemeentelijke Drank- en Ho-
recaverordening de voorlopig voor het merendeel van
de bestaande inrichtingen van kracht blijvende gemeen
telijke verordeningen, steunende op de (oude) Drank
wet, zodanig worden herzien, dat materieel zoveel mo
gelijk dezelfde eisen en bepalingen gelden voor de be
staande en de nieuwe inrichtingen.". Ook daarover heb
ik in de raadsbrief niets kunnen vinden. Kunnen wij
binnenkort een wijziging van de oude verordening te-
gemoetzien of is dat op een andere wijze geregeld?
De heer Kingma: Ik kan me bij wat de heren Hei
dinga en De Vries hebben gezegd, voor een groot deel
aansluiten.
We zouden graag zien, dat in buurthuizen, speeltuin
gebouwen e.d. alleen maar alcoholvrije dranken worden
geschonken.
Met hetgeen de commissie ad hoc in eerste instantie
stelde betr-effende het niet verkrijgbaar stellen van al
coholhoudende dranken in sport- en jeugdgebouwen
kunnen wij akkoord gaan. Wij vinden het heel erg, dat
het College dat geschrapt heeft of dat de commissie
het heeft teruggenomen. De jeugd is onze grootste zorg.
Ook wij menen, dat het zinvol is de camping in deze
verordening te betrekken, al is in deze gemeente dan
nog geen camping; wat niet is, kan komen. Als im
mers een camping zou worden ingericht, zou de ver
ordening weer gewijzigd moeten worden. Het kan toch
nooit kwaad, dat er nu al een desbetreffende bepaling
in staat?
Over het dienst doen van vrouwelijk personeel had
den we dezelfde gedachte als de heer Heidiirga. We
vonden het echt discriminatie. Men kan aan damesbe
diening de grens stellen „tot 10 uur", maar dan kan
men ook zeggen: Het College of de Burgemeester als
hoofd van de politie heeft toch wel genoeg middelen
achter de hand om maatregelen te nemen in geval van
uitwassen. En de aanstelling van al het personeel, zo
wel mannelijk als vrouwelijk, aan de goedkeuring van de
Burgemeester te onderwerpen, zou natuurlijk wat al
te ver gaan. Maar gezien het feit, dat er ook veel
vrouwelijk personeel dienst doet in gelegenheden als
Onder de luifel e.d., en op marktdagen in de markt
café's, kunnen we wel akkoord gaan met het door de
commissie gestelde: „tot 10 uur". Dat vinden we in
elk geval beter dan wat er nu staat.
Ik las ergens, dat men onder alcoholvrije dranken
ook verstaat dranken met een percentage alcohol van
iy2Ik versta onder alcoholvrij: „zonder alcohol". (De
Voorzitter: Daar proeft U niets van, maai' daar kom
ik straks wel op.) (Gelach)
De hear Boomgaardt: Yn it foarstc plak dit: It hat
earst yn it Ontwerp fan de kommisje ad hoe stien de
jeugd- en sportgebouwen aikoholfrij to meitsjen. De
kommisje hat har letter lykwols akkoart forklearre
mei it ütstel fan B. en W. om dat to foroarjen en ta
to stean, dat alkoholfrije dranken yn dat soarte fan
lokaliteiten to krijen wêze soene. De motivearring is
en ik nim oan. dat de boargemaster it ek wol
sizze sil; de kommissaris foaral hat it nei foaren
brocht dat yn de measte fan dit soart gebouwen
forloven A binne. En it soe min to forkeapjen wêze
dat sadanich tobek to draeijen, dat dy gebouwen nou
aikoholfrij wurde moatte. It stiet ek yn de stikken,
mar ik siz it hjir efkes ta motivearring fan de hal-
ding fan de kommisje.
It punt fan de wachtkeamer foar reizigers by bus-
en treinforfier is net ütdruklik yn de kommisje bi-
praet wurden. De suggesty komt by de Keamer fan
Keaphannel wei en ik kin der net oars as myn per-
soanlike miening oer jaen, omdat it hjirnei noch yn
de kommisje noch mei B. en W. bisprutsen is. Ik bin
der foar yn dy wachtkeamer it gebrük fan sterke
drank wol to forbieden, mar net fierder to gean, omdat
dêr ek nou forloven A binne, sawol yn de wachtkea-
mers fan it trein- as it busstasjon. Ik wol in moty
yntsjinje om dy tastan to kontinuearjen. Wy kinne ek
min oars, omdat de situaesje histoarysk groeid is en
ik tocht net, dat dit ta misbrük oanlieding jaen soe.
De moty is dizze: „De Raad besluit om artikel 3,1, lid
1. eventueel artikel 3. 1. lid 2 dat leit der dus oan
hoe't dat strak üt de bus komt van het door B. en
W. aangeboden ontwerp van de drank- en horecaver-
ordening zodanig aan te vullen, dat de verkoop van
sterke drank in de wachtruimten voor passagiers van
een openbaar vervoerbedrijf verboden is. De redactie
van deze aanvulling wordt aan B. en W. overgelaten."