li
20
rJ
bruikbaarheid van deze gebouwen daardoor verloren
zou gaan of verminderd zou worden. Het is de Raad
bekend, dat bruiloften, partijen e.d., die daar gehouden
worden en die natuurlijk niet onder het bereik van dit
artikel vallen, toch zullen kunnen doorgaan, maar de
commissaris van politie wijst erop, dat de naleving van
het verbod, dat in de verordening opgenomen zou wor
den, moeilijkheden zou opleveren bij eventuele controle.
Ik heb dan ook geen behoefte aan zo'n verbod.
Wat de caravan- en kampeerterreinen betreft, is het
mij niet helemaal duidelijk, wat de voorstellers van de
moties eigenlijk voor ogen staat. Het is natuurlijk een
volkomen academische kwestie, omdat het zaken be
treft, die we hier niet hebben. Bovendien, degenen, die
gebruik zouden maken van het kampeer- of caravan
terrein wat, dacht ik, ongeveer hetzelfde is zijn
algemeen gewend om selfsupporting te zijn, plegen voor
zichzelf te koken en hun natje en droogje bij zich te
hebben. Het gebruik van alcoholica kan men op die
terreinen daarom natuurlijk toch niet beperken. Ik per
soonlijk zou liever hebben, dat in een kantine op zo'n
terrein een glas bier of iets dergelijks verstrekt zou
kunnen worden, want daarop is enige controle moge
lijk. We beleven in ons lage landje overal, dat de hoe
veelheden drank, die aan boord zijn, alle perken te
buiten gaan. Ik zou bij deze verordening dus in het
geheel geen beperkingen terzake willen opleggen. Als
ik het verkeerd begrepen heb, des te beter. (De heer
C. de Vries: Het is niet de bedoeling hier zwak-alco.
holische drank te verbieden.) Ik vind het verschil tus
sen zwak en sterk zeer dubieus. (Gelach) Wat zwak
is, pleegt groter te zijn; dat is, meen ik, het enige
verschil.
T.a.v. hoofdstuk 4 heeft de heer Boomgaardt het
oude voorstel van de commissie weer op tafel gelegd.
Dat was natuurlijk duidelijk een compromis. Het is
geen principieel, maar een praktisch standpunt. De
commissaris van politie heeft het standpunt ingenomen,
dat het dienst doen van vrouwelijk personeel volledig
aan een vergunning moet worden gebonden op grond
van ervaringen in het verleden en dus van zijn ver
wachtingen voor de toekomst. Nu dateren die ervarin
gen van 19451946; die tijd was een beetje ongeregel
der dan de tijd waarin we nu leven en waarin alles
bijzonder netjes geordend en geregeld is. Die ervaring,
hoewel niet helemaal waardeloos, behoeft dus niet zo
verschrikkelijk zwaar te wegen. De Voorzitter heeft
ons gisteren met groot optimisme voorgespiegeld, dat
hij, als de situatie zou blijven zoals ze nu is, niet zou
aarzelen de gevraagde vrijheid in te voeren. Het is
echter moeilijk na te gaan, hoe het in Leeuwarden zon
der vergunning op dit punt gesteld zou zijn. Het voor
stel van B. en W. is: met een vergunning te experi
menteren, maar ik zou zeggen: als we nu eens zonder
vergunning experimenteerden? Ik weet wel, dat er
plaatsen zijn, waar ze het anders doen, maar ik zou
toch dit experiment maar eens willen toepassen. De
moeilijkheden, die de commissaris voor de politie ver
wacht, liggen, als ik het goed begrepen heb, niet op
zedelijk terrein, omdat de betreffende bepaling alleen
slaat op dames, die zich bezighouden met de werkzaam
heden in het bedrijf, niet op dames, die, zonder in het
bedrijf werkzaam te zijn, zich daar ook ophouden. Daar
kan een bepaling ook niet zo bar veel aan doen. De
commissaris ziet het dus ook in een iets ander vlak.
En dat legt voor mij wel gewicht in de schaal. Maar
ik ben toch geneigd het principiële standpunt nog
zwaarder te laten wegen en dat houdt in, dat ik de
discriminatie, die toch in dit systeem zit, nu, in 1968,
niet meer van deze tijd vind. Het is mogelijk, dat de
toekomst ons zal leren, dat wij ons daarin hebben ver
gist, maar het discriminerende element geeft toch voor
mij de doorslag.
Hoofdstuk 11, de beroepscommissie, is natuurlijk een
zeer moeilijke materie. We hebben gisteren nog weer
zeer veel tijd besteed aan de behandeling van een be
roepschrift, waarbij we allen stellig duidelijk gevoeld
hebben, dat de behandeling niet tot haai' recht kan
komen, doordat de man die in beroep komt en op de
tribune zit, niet zijn mond mag opendoen en dat zijn
tegenpartij, die achter de tafel zit, niet alleen herhaal
delijk aan het woord kan komen, maar ook nog het
laatste woord heeft. Dat is natuurlijk voor een betrek
kelijk niet met de zaken op de hoogte zijnde Raad
nooit een plezierige situatie. Maar men kan op dit mo
ment praktisch gesproken alleen in beroep komen, als
men één of meer raadsleden voor zijn affaire weet te
interesseren. We hebben dus al lang overigens
een beroepscommissie nodig. Ik neem aan, dat, als
straks de materie van „de commissies" behandeld zal
worden, wij terzake van een beroepscommissie ook een
voorstel van B. en W. zullen krijgen. In de onderhavige
materie is dus ook een beroepscommissie tot stand ge
bracht en ik voor mij heb het gevoel, dat het zwaarte
punt bij de behandeling van een beroep moet liggen bij
die commisie. De Raad, die niet over de voorlichtings
mogelijkheden van zo'n commissie beschikt, moet eigen
lijk in het wilde weg en zonder kennis van zaken oor
delen.
Ik heb de neiging de commissie op het hart te binden
zo weinig mogelijk met minderheidsstandpunten te ko
men. Een college, met rechtspraak belast, hetzij een hof,
hetzij een rechtbank, hetzij een ander rechtscollege,
komt tot één uitspraak. Het geheim van de raadkamer
versluiert of men het allen met elkaar eens was of niet.
De voorstellen van B. en W. bevatten zelden een min
derheidsstandpunt, maar het kan natuurlijk voorkomen.
Het is in de tekst van het onderhavige voorstel ook
nergens uitgesloten, maar het is niet raadzaam, want
als B. en W. een beslissing moeten nemen over een
materie, welker bestudering zij juist aan een ander op
dragen, omdat zij er zichzelf niet in verdiept hebben,
hebben zij niet veel aan tegenstrijdige adviezen. Zij zijn
gebaat bij één advies, dat hun een behoorlijk richtsnoer
geeft. Daarom zou ik zeggen: laat een minderheids
standpunt uitzondering zijn.
Het College heeft gemeend, dat in afwijking van de
commissie ad hoe, dat de deskundigheid niet alleen
moet worden gezocht in de aard van de materie, dus
in de persoon van iemand uit de werkgeverskringen van
de horeca-sector en van iemand uit de vakbonden van
personeel uit die bedrijven, maar ook in de persoon van
een jurist voor het voorzitterschap; men stelt hier prijs
op, gezien de processuele ervaring van een jurist. Ik
zou natuurlijk van geen enkele jurist ook maar één
kwaad woord willen zeggen en de raadsleden doen
dat ook niet zij hebben er geen enkele aan
leiding toe en kunnen er ook geen aanleiding toe
krijgen maar ik ben er toch niet van over
tuigd, dat het helemaal niet zou gaan zonder-
jurist. Ik kan me voorstellen, dat er ook bui.
ten de kring van de juristen personen zijn, die de
zaken heel goed kunnen onderzoeken en behoorlijk lei
ding kunnen geven. De leiding van onze Gemeenteraad
geeft ook helemaal geen moeilijkheden zonder jurist als
voorzitter. De perikelen op het gebied van de Drank
wet leveren echt geen gezellige lectuur op; de hiermee
annex zijnde problemen worden ook door iedere jurist
niet zo maar even opgelost. B. en W. zouden misschien
een in de knepen van het vak bedreven jurist van het
Stadhuis aan de commissie ter beschikking kunnen stel
len. Ik heb er dus geen behoefte aan om een meester
in de rechten als voorzitter te introduceren.
De heer Scliönfeld: Aangaande de voorgestelde aan
vulling van art. 3. 1. om de beperking ook tot kam
peerterreinen uit te breiden, zou ik nog een korte op
merking willen maken. Ik meen, dat deze beperking
totaal overbodig is, aangezien bij misbruik, zelfs van
zwak-alcoholische dranken, de betrokkenen onmiddellijk
van het kampeerterrein worden verwijderd ingevolge de
kampeerbepalingen. Indien de kampbeheerder deze voor
schriften niet zou nakomen, kan zijn vergunning direct
worden ingetrokken.
Voor het overige sluit ik mij aan bij de woorden, die
de heer Van der Veen hierover zojuist gesproken heeft.
Bovendien moeten we naar mijn smaak niet te veel en
niet meer beperkingen invoeren, aangezien uit de prak
tijk wel gebleken is, dat bijv. in steden in het buitenland,
welke totaal drooggelegd zijn, juist een overmatig
en dan clandestien drankgebruik te constateren was,
een averechtse werking dus. Ik zou het College dan
ook willen adviseren de aanvulling van art. 3. 1. ach
terwege te laten.
De heer Engels: Ik had de heer De Vries aanvan
kelijk gevraagd de leden 1 en 2 van zijn voorstel i.z.
art. 3. 1. te willen scheiden, omdat het betrof: 1. de
uitbreiding met uitsluiting van kampeer- en caravan-
21
terrenen, en 2. uitsluiting van een aantal categorieën,
zoals sport- en jeugdorganisaties en buurt, en speeltuin
verenigingen. Ik had n.l. even de indruk, dat een paar
leden van mijn fractie wel voor het eerste deel van
het voorstel-De Vries, maar niet voor het tweede deel
ervan zouden voelen, maar dat blijkt niet zo te zijn.
Dus heeft mijn fractie geen bezwaar de beide zaken
te koppelen.
Wat het eerste punt betreft, zijn wij van mening,
dat het niet verstandig is omdat we op dit moment
nog geen kampeer- en caravanterrein hebben nu al
vast te leggen in onze verordening, dat wij die zullen
uitsluiten van de verkoop van sterke drank, ook als
er een behoorlijke kantine is. We kunnen ons aanslui
ten bij de opmerkingen die de heer Van der Veen daar
over gemaakt heeft.
Wat het tweede punt betreft, de jeugd, en sport
organisaties en de buurt- en speeltuinverenigingen
heeft de Voorzitter een drietal motieven genoemd voor
de verstrekking van zwak-alcoholische dranken:
1. een aantal bestaande inrichtingen is al op een ver
lof A ingesteld, wat hun exploitatie en werkzaam
heid betreft;
2. er hebben ook andere activiteiten plaats;
3. er moet rekening worden gehouden met de leeftijd
van de aanwezigen.
Ik zou daar nog dit aan willen toevoegen: de stel
ling, die ik ook door verschillende raadsleden heb horen
weergeven, n.l. „Men behoort bij sport geen alcohol te
gebruiken; en de jeugdorganisaties behoren geen al
cohol te verstrekken" die stelling is afkomstig uit
de code van sport en jeugdbeweging. Als een ver
gunning voor zwak-alcoholische dranken in lokalitei
ten voorhanden is dan mag men aannemen, dat,
afgezien van de drie zekerheden, door de Voorzitter ge
noemd, op grond van de code die sport- en jeugd
leiders bij hun opvoeding van de jongeren gebruiken,
met mate gebruik van alcoholische drank zal worden
gemaakt. Voor misbruik is dus slechts een minimale
kans aanwezig.
Ook tegen wijziging van art. 4 hebben wij bezwaren.
De meningen zijn te dien aanzien een beetje verdeeld
in de Raad. Ik zou het liefst hebben, dat we niets
deden, de zaak gewoon open lieten. Ik dacht dat dit
ook het meest in overeenstemming met de geest van
de wet is. Aan de andere kant zitten we met de moei
lijkheid, dat we vanaf het moment, dat we hier een
verordening vaststellen, toch een stuk verantwoorde
lijkheid dragen. En degenen, die die verantwoordelijk
heid moeten waar maken, bijv. door controle, kunnen
misschien het handvat, in de vorm van een bepaling
in de verordening, niet missen. In dat geval voel ik het
meest voor de formulering van B. en W.
Tenslotte wil ik mij aansluiten bij de opmerking van
de heer Van der Veen, t.a.v. de jurist als voorzitter.
Het is voor mij geen halszaak. Ook ik wil geen kwaad
woord van een jurist zeggen, maar het hebben van een
voorzitter, die geen jurist is, behoeft m.i. volstrekt
niet af te doen aan de goede en voldoende juridische
inbreng in de commissie. Ik vind, dat men door zo'n
bepaling op te nemen een goede voorzitter, die nu net
toevallig geen jurist is, de pas afsnijdt. En dat zou in
de praktijk wel eens een bezwaar kunnen blijken te zijn.
De heer Kingma: Wat betreft de jeugdgebouwen,
hoop ik, dat het voorstel, dat de heer De Vries heeft
ingediend, een meerderheid zal behalen, ook al had ik
het graag uitgebreid gezien met de bepaling voor de
campings.
Het onderhevig zijn aan een vergunning van het in
dienst hebben van vrouwelijk personeel vind ik ook een
beetje discriminerend. Oorspronkelijk dacht ik, dat
men slechts een vergunning nodig had voor het in
dienst hebben van vrouwelijk personeel na 22 uur, maar
nu van de zijde van B. en W. gezegd is, dat dit hele
maal geen effect zou sorteren, voel ik er veel meer
voor art. 4 geheel te schrappen. Ik dacht, dat de bur
gemeester als hoofd van de politie genoeg maatrege
len achter de hand had om daar, waar het helemaal
verkeerd gaat, te laten optreden. De discriminerende
bepalingen zijn eigenlijk bestemd voor een heel klein
groepje vrouwen en niet voor degenen, die het beroep
van serveerster uitoefenen. Ik ben het volkomen eens
met wat de heer Van der Veen hierover gezegd heeft.
De heer G. de Vries: Ik wil graag nog even iets
opmerken over art. 3. 1. t.a.v. de sportgebouwen en
gebouwen voor het jeugdwerk. Ik meen, dat behalve
van de kant van de heer Engels, die de sociale pedago
gie in zijn overwegingen heeft laten meespreken, de
zaak hier gister- en vanavond toch wel erg naar de
kant van de politie is getrokken. Ik zou mét Willem
van Iependaal willen zeggen: „De commissaris kan me
nog meer vertellen.", als deze zegt, dat het niet ver
antwoord is, nu bepaalde instellingen van deze aard
al een verlof A hebben, t.a.v. de overige een afwijken
de beslissing te nemen. Ik dacht, dat we nog een pe
riode van l/2 jaar voor de boeg hebben voor een over
gangsbepaling. En het lijkt me mogelijk in die periode
toch het voorstel, zoals de commissie ad hoe het oor
spronkelijk had geredigeerd, te volgen en contact te
zoeken met de jeugd- en sportorganisaties om eens te
informeren, hoe men in die kringen over deze zaak
denkt.
Wij hebben als raadsleden wel over hen gespro
ken, maar eigenlijk zonder hen. Hier liggen wel
adviezen van de Provinciale Raad voor Volksgezondheid
en van de Kamer van Koophandel, maar de groepen,
die deze materie direct raakt, ook in hun sociaal-pe
dagogische verantwoordelijkheid t.o.v. de jeugd, zijn
„buiten schot" gebleven.
Wat mij ook heeft beziggehouden is de brief, die het
Centraal Drankweercomité aan alle leden van de Raad
en vermoedelijk ook wel aan het College heeft toege
zonden. Daarin stond o.m., dat de directeur van het
Consultatiebureau voor Alcoholisme zich bezorgd
maakt over de wijze, waarop tegenwoordig vergunnin
gen worden verstrekt. Op mijn telefonische informa
tie, of dat ook op Leeuwarden betrekking had, ant
woordde deze: „Dat geldt niet voor Leeuwarden; die
opmerking heb ik in het algemeen gemaakt, maar ik
ken dus feiten in de omgeving, die toch wel zorgden
baren. Er is een alcoholprobleem, ook bij de jeugd."
En hij heeft mij de cijfers verstrekt, betrekking heb
bende op jongelieden, die de laatste jaren onder be
handeling zijn geraakt van zijn bureau. De cijfers ge
ven een vrij sterke stijging te zien van het aantal jonge-
mensen onder de 20 jaar, die daar vermoedelijk alleen
via het gebruik van zwak-alcoholische drank, m.n.
bier, zijn terechtgekomen. In totaal had genoemde di
recteur in het afgelopen jaar met 171 cliënten onder
de 30 jaar contact. Ik maak me dus reëel bezorgd over
de toestand van een vrij grote groep jongeren. Dit
aantal betekent nogal wat. „En juist vanwege die stij
ging van het aantal gevallen van jongemensen zou ik
het", aldus de directeur, „bijzonder op prijs stellen, als
de gebouwen voor jeugd en sport alcoholvrij worden
gehouden. We bereiken daar dan in ieder geval ook
mee, dat we de jongelieden, die met de rechter in aan
raking zijn gekomen en die onder toezicht zijn gesteld,
toch nog een alcoholvrije omgeving kunnen aanbieden".
Ook vanuit dat gezichtspunt zou ik er bij de Raad op
willen aandringen op dit moment mee te gaan met het
aanvankelijke voorstel van de commissie ad hoc en in
de overgangsperiode te proberen via overleg met sport
en jeugdorganisaties tot een gesprek te komen om
eens te horen, hoe zij deze materie zien.
In dit geheel spelen mee de activiteiten, die binnen
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, afdeling
Friesland, worden ontwikkeld, waar op het ogenblik
wordt gewerkt aan een concept Algemene Politie Ver
ordening. Die is praktisch gereed. Misschien hebben
onze commissie ad hoe en de „provinciale" commissie
los van elkander aan dezelfde materie gewerkt.
De V.N.G. dringt er op aan te proberen in geheel
Friesland een uniforme Algemene Politie Verordening
tot stand te brengen. De drank- en horecaverordenin-
gen, die op het ogenblik in de omliggende gemeenten
tot stand komen, bevatten ook praktisch alle een ver
bod tot alcoholgebruik in gebouwen voor jeugd- en
sportinstellingen.
De hear Boomgaardt: It punt „jeugdgebouwen" soe
ik hwat pragmatysk bihannele wolle. De kommisje
ad hoc hat dus yndied earst it advys jown om dizze
gebouwen alkoholfrij to meitsjen. Yn it petear mei de
kommissaris en de boargemaster hawwe wy oanfield,
dat dat net hielendal in helbere kaert wie, omdat it
praktysk al sa wie, dat tal fan dizze gebouwen in