22 forlof A hiene, dus zwak-alkohoalyske drank forkoften, hwat net ta misbrük laet hat en dat hat foar üs de oerweging west om dat punt to foroarjen, mar nou soene wy wer foroarje moatte. Wy hiene us as kom- misje dus eigentlik akkoart forklcarre mei it nije ad- vys, dat B. en W. oan de Rie foarlein hawwe. Nei dizze nacht fan de Rie" steane wy op it stanpunt en dit is mear in stimmotivearring; wy wolle de Rie net de ien of oare kant oerhelje dat it it meast praktysk is om it Kolleezje mar to folgjen yn it üt- stel, dat it de Rie foarlein hat. De boargemaster hat it nochal hwat absurd foun om sterke-drank-forkeap yn wachtlokalen by ynrjoch- tings fan iepenbier forfier to forbieden en inkeld de mooglikheit oer to halden fan forkeap fan swak.alko- hoalyske dranken, mar ik wol myn moty dochs hant- havenje. De funksje fan sa'n lokael is wachtkeamer to wezen. Dêr komme minsken, dy't minoftomear Cinder twang fan de omstannichheden dat men earne to bitied is forbliuwe moatte. It is dus mooglik, dat it gefaer opleveret om dêr sterke drank to forkeapjen. Nou kin men sizze: swak-alkohoalysk sit der dan noch tuskenyn. (Stim: Dat is nou ek sa.) De bisteande praktyk is, dat dêr in forlof A yn sit en dat kin dan hanthavene wurde. Sa haw ik dy moty der ek dellein: Hanthavenje de bisteande situacsje en wreidzje net üt ta forkeap fan sterke drank. It ütstel fan B. en W. is dus forromjend: ütwreiding ek ta forkeap fan sterke drank. (De heer Heidinga: Het is ook niet conse quent; bij de sportzalen wordt gezegd: ze hebben een verlof A, maar we moeten ze niet meer geven.) Dat is dus itselde as hwat ik nou niis sei oer de wacht- lokaliteitende bisteande situaesje is forlof A en ik doar net to sizzen: dat moatte wy harren üntnimme en dy alkoholfrij meitsje, oan de oare kant jowt in bi- steand forlof A foar dizze wachtlokalen ek gjin motyf om dêr in folledige forgunning fan to meitsjen, sadat men dêr sterke drank forkeapje kin. ik hanthavenje en dat doch ik wól mei oerstjüging, minoftomear yn tsjinstelling ta it punt jeugd- en sportgebouwen" myn moty, om dizze ütwreiding ta to stean yn dc wachtlokaliteiten. Oer it punt fan it froulik persoaniel is yn de kommisje ek lang en breed praet en hjir yn de Rie ek wer. Men is boppe de 50 jier en dan seit men net sa gau mear: it is swart of it is wyt en dan komt men ta in tusken- stanpunt, dat men it béste fynt. Men is dan net sa fjochtjas-eftich mear. Ik hanthavenje ek myn moty oangeande dit punt. Ik wol mar it leafst, dat de Rie dêr syn bislissing oer nimt. Dc heer Wiersma: Ik sta volkomen achter de drank en horecaverordening, zoals die is voorgesteld door het College en opgezet, dacht ik, door een aantal voldoen de bekwame lieden. Alle motieven tot wijziging, die in de debatten naar voren zijn gebracht, hebben mij niet kunnen overtuigen, dat ook maar enige verandering werkelijk nodig is. Ik dacht zelfs, dat het goed was, dat wij deze verordening een goede kans geven. Zou in de loop van de tijd blijken, dat ergens hiaten zouden zijn, die werkelijk de moeite waard zijn opgevuld te worden, dan kan men hier nog eens op terugkomen. De Voorzitter: Ik dacht, dat ik kort kon zijn na de uitvoerige uiteenzetting, die ik gisteren als ant woord op de opmerkingen en vragen uit de eerste instantie heb gegeven. Wat art. 3 betreft is duidelijk gebleken, dat de me ningen in de Raad zeer verdeeld zijn. Wat ik in twee de instantie heb gehoord, geeft mij en ook het College geen aanleiding wijzigingen te brengen in het voor stel. Op dit moment ligt de motie-Boomgaardt ter tafel; die vormt ondertussen al een punt van discus sie. Ik zal haar nog even voorlezen. De redactie wordt aan B. en W. overgelaten, maar' de strekking is wel duidelijk. Over die motie zal dus straks gestemd moe ten worden. Voor de goede orde lees ik ook de motie-C. de Vries- Pietersen nog even voor, waaruit de kwestie van de wachtruimten is geschrapt. Ook deze motie, die dus eigenlijk een terugkeer naar het voorstel van de com missie ad hoe betekent, kan deel van de beraadslaging uitmaken en zal straks in stemming komen. Ook ten aanzien van art. 4 blijkt duidelijk uit de reacties, dat de meningen in de Raad verdeeld zijn. Wat deze zaak betreft, heb ik ook weinig toe te voe gen aan datgene wat ik gisteren nogal uitvoerig heb uiteengezet. De heer Van der Veen geef ik toe, dat het moeilijk is een vergelijking te treffen, als men niet twee situaties naast elkaar kan laten bestaan. Dat gaat nu eenmaal niet. Maar er zijn waarlijk nog wel andere mogelijkheden om de gang van zaken tc volgen. En ik heb toch wel gegronde redenen ik heb ze gisteren genoemd om de Raad op dit mo ment met klem te adviseren de bepaling niet te schrappen. Maar ik wil nogmaals de verzekering ge ven, dat ze niet zonder meer een aantal jaren in deze verordening zal blijven staan; de ontwikkeling wordt heel nauwlettend gevolgd en du moment, dat ik in redelijke mate de indruk heb, dat de bepaling kan worden geschrapt, zal ik niet aarzelen het College voor te stellen de Raad een voorstel tot schrapping van art. 4 te doen toekomen. Ik zou het bijzonder op prijs stellen, als de Raad met deze verklaring van mij akkoord zou willen gaan, maar de beslissing is natuurlijk aan de Raad. De motie om art. 4 te handhaven in de redactie als door de commissie ad hoe voorgesteld (een vergun ning voor het in dienst hebben van vrouwelijk perso neel na 22 uur) komt zo meteen ook in stemming. Wat art. 11 (de beroepsprocedure) betreft, zou ik nog, m.n. in antwoord op de vraag, die naar ik meen, de heer De Vries heeft gesteld, willen opmer ken, dat wij het standpunt van de commissie delen. Dat standpunt is hier gisteren door de heer Boom- gaardt en zojuist nog weer door de heer Van der Veen verdedigd. Wij zijn van mening, dat het niet nodig is in de verordening iets op te nemen ten aan zien van een minderheidsstandpunt. De commissie is vrij zelf te bepalen, of het wenselijk of noodzakelijk is een minderheidsstandpunt ter kennis van de Raad te brengen. Ik sluit mij overigens nog aan bij de me ning van de heer Van der Veen die ik principieel volkomen juist acht dat aan het advies van de commissie ad hoe grote waarde behoort te worden toegekend. Ik veronderstel, dat wij op deze problema tiek nader terug komen, als wij, naar ik hoop, nog binnen het halfjaar de nota over de commissies in behandeling krijgen. Laten we dat even afwachten. Dan nog de kwestie van de jurist. Ik wil niet graag beweren, dat een niet-jurist geen goede voorzitter kan zijn; het zou ook heel dom van mij zijn dat te be weren. (Gelach) (De heer Vellenga: Wij weten wel beter.) Wij zijn van mening, dat het niet een absolute noodzaak is laten we dat duidelijk stellen maar dat het wel gewenst is en ook nogal eens gebruike lijk, dat. om de redenen die ik gisteren heb uiteen gezet, een jurist, iemand, die op het terrein van beroepsprocedures deskundig kan worden geacht ik stel het toch niet overdreven voor zitter is van een beroepscommissie. Aan het ri sico, dat dit een jurist kan zijn, die niet bekwaam is om voorzitter te zijn, til ik niet zo zwaar, want ik neem aan, dat het College geen slechte juristen (die er inderdaad ook zijn, maar de heer Van der Veen weet dat, geloof ik, niet) aan de Raad zal voordragen voor deze functie en als wij toch zo dom zouden zijn om dat te doen, dan zal de Raad, neem ik aan, ons wel op de vingers tikken. (De heer Van der Veen: We zitten hier maar een bepaalde tijd.) Dat kan ook een onbepaalde tijd zijn. Ik weet ook helemaal niet, wie volgend jaar op de stoelen achter de tafel van B. en W. zitten. Wij maken een verordening niet voor een bepaald College, niet voor enkele maanden en ook niet voor een zittingsperiode van deze Raad. Wij ge ven met het maken van een verordening een lijn aan. Ik neem inderdaad aan, dat het voor dit College geen probleem zal zijn, maar straks is er een geheel ander College en het lijkt ons zinvol, dat een toekomstig College zich aan de algemene lijn zal houden. Wij tillen hier ook niet zo zwaar aan, maar menen, dat dit de meest gewenste oplossing was. Ik dacht, dat ik hiermede voldoende heb geantwoord, want ant woorden op alle andere vragen zou betekenen, dat ik in herhaling treedt van al datgene, wat ik reeds gis teren heb gezegd. 23 Ik heb ondertussen nog een voorstel gekregen, on dertekend door de heren Van der Veen en Van Balen Walter, dat luidt als volgt: „De Raad schrapt in art. 11. 2, lid 2 sub b, de zin snede „dat een van deze leden en een van deze plaats vervangende leden de hoedanigheid van meester in de rechten moeten hebben.". Als dat geschrapt zou worden, als dus de Raad dit voorstel aanneemt, dan moet automatisch lid 5 daar bij worden aangepast. (De heer Van der Veen: Dat moet nu ook.) Ja, maar ik zeg alleen, dat moet daar bij worden aangepast. De heer Ten Brug (weth.): De heer De Vries stelt voor te verbieden alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse enz. te verstrekken in een inrichting waar in onderwijs wordt gegeven. Nu lijkt me dat wat moei lijk. De voorsteller zal m.n. denken aan scholen met kantines. Ik dacht evenwel, dat we dit aan de directies van die scholen moeten overlaten. Maar wat is onder wijs geven? Zo'n bepaling zal moeilijkheden kunnen opleveren. Is onderwijs geven ook het geven van cur sussen Als bijv. in Zalen Schaaf cursussen worden gegeven, lopen we vast met zo'n bepaling. Examens afnemen in Zalen Schaaf, is dat onder onderwijs te rangschikken In het gebouw Wcerd 18, waarvoor een verlof A geldt, worden diverse cursussen gegeven. Ook daar zouden dan geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt en het lijkt mij toe, dat dat niet goed komt. De heer Engels: Ik stel voor de vergadering even te onderbreken om een korte onderlinge beraadslaging in de fracties mogelijk te maken over het zojuist inge diende voorstel, dat we niet in de discussie hebben kunnen betrekken. De Voorzitter: Goed, dat is het recht van de Raad. Ik denk, dat de heer Van der Veen geen behoefte heeft zijn voorstel nader toe te lichten? (De heer Van tier Veen: Ik weet niet, of er vragen zijn.) Nee, maar degene, die een voorstel indient, heeft het recht daar het eerst over te spreken. De heer Van tier Veen: Ik wil er wel iets van zeg gen. Dat kan misschien de discussie wat bekorten. Als de verplichting van het College om een jurist erbij te benoemen geschrapt wordt, dan houdt het College de vrijheid dat te doen. Stel, dat de Raad, die drie leden benoemt, drie juristen uit zijn midden kiest, dan lijkt het mij niet bij voorbaat noodzakelijk, dat bij de des kundige leden, die het College aanwijst, óók een jurist is. Zou dc Raad dat niet doen, dan zijn B. en W. des niettemin nog vrij diegene uit te zoeken, die zij denken nodig te hebben. De beperking, die zij zichzelf opleggen in dit artikel, vind ik onjuist. De heer Engels: Ik zou het beter gevonden hebben, ais we art. 11. 2. lid 2, sub b, hadden laten staan. Dan scheppen we de garantie, dat er in ieder geval juristen in de commissie komen en dat wij lid 5, eerste zin, waarin we imperatief voorschrijven, dat die jurist voor zitter wordt, hadden geschrapt. Dan kunnen we die zin: „Het lid bedoeld (enz.), dat dc hoedanigheid van meester in de rechten heeft, is voorzitter van de commis sie" vervangen door de zin: „De commissie kiest uit haar midden een voorzitter"; en laten we het dus open of de jurist voorzitter wordt. Ik zou de heer Van der Veen willen aanbevelen zijn voorstel in die geest te veranderen. De hear Boomgaardt: It slot fan hwat de hear Engels seit, is dan wol needsaeklik. De hear Engels komt der tinkt my mei rjocht op, dat, as net yn de foroardering opnommen is hwa't de foarsitter wurdt en dat is dc strekking fan de moty fan de hear Van der Veen wy dan in „herleving" hawwe moatte fan it artikellid, dat de kommisje ad hoe yn syn konsept hie: „Dc commissie wijst uit haar midden een voorzit ter aan." As de Rie it net docht, dan moat de kom misje it dwaen. Dat is dus in wink oan it adres fan de hear Van der Veen. De heer Van der Veen: Het is altijd nog gewoonte in deze Raad, dat, als er een voorstel gedaan wordt, dat natuurlijk consequenties heeft voor de rest van de verordening en dat automatisch in dat voorstel opge sloten ligt het verzoek aan het College die wijzigingen in de verordening aan te brengen, die uit dat voorstel voortvloeien. De Voorzitter: Daar ben ik het mee eens. De heer C. de Vries: Niet alleen de heer Ten Brug, maar ook de heer Engels heeft in het geheel even een moeilijkheid aangeduid, n.l. de kwestie van de stem mingsprocedure. Daar heb ik begrip voor en ik zou het voorstel, dat U van mij en de heer Pietersen heeft liggen, a.h.w. willen omdraaien, waardoor beide moei lijkheden, zowel die van de Wethouder als die van de heer Engels er uit zijn. Ik stel dan nu voor: a. de tekst van art. 3. 1. van de commissie over te nemen met aan vullingen, die ik dan apart voorstel, t.w.: lid 1 aan te vullen met een kampeer- of caravanterrein. De heer- Engels of wie dan ook kan dan dus gesplitst stemmen, maar men kan ook beide voorstellen aanvaarden. En dan is ook de moeilijkheid van de Wethouder opgelost. Ik grijp dus terug op het (oude) commissie-voorstel. Het voorstel wordt dan: a. „De Raad besluit in de drank- en horecaverordening art. 3. 1. te laten luiden zoals in het voorstel van de commissie ad hoe en b. art. 3. 1. aan te vullen met „een inrichting gelegen op een kampeer- of caravanterrein." Dan kunt U gesplitst stemmen over a. en b. De Voorzitter: Eén zaak is me nog niet helemaal duidelijk. Waar blijft de onderwijsinstelling De heer C. de Vries: Die staat niet in het commis sievoorstel. De desbetreffende zin trek ik mede in. De Voorzitter: Dan is het heel duidelijk. We kun nen nu overgaan tot stemming over de verschillende moties, die zijn ingediend. Ik zou dan het eerst in stemming willen brengen de motie van de heren C. de Vries en Pietersen ten aan zien van art. 3 en wel die motie, die inhoudt de redac tie te nemen, die t.a.v. art. 3. 1. lid 1 en lid 2, was voor gesteld door de commissie en om geen misverstand te krijgen, lees ik het nog eens voor. „Art. 3. 1. 1. Het is verboden anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse dan wel bedrijfsmatig sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrek ken in een inrichting, waarin uitsluitend of in hoofd zaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes, patates- frites en croquetten worden verkocht. 2. Het is verboden anders dan enz. zie lid 1, in een inrichting, die uitsluitend of in hoofdzaak in ge bruik is bij een jeugd-organisatie of -instelling, een sport-organisatie of -instelling, een buurt- of speeltuin vereniging." Dit komt overeen met datgene wat de commissie in eerste instantie had voorgesteld. En straks komt af zonderlijk in discussie de kwestie van net kampeer- of caravanterrein, want de heer C. de Vries heeft zijn moties gesplitst. Het voorstel wordt verworpen met 20 tegen 10 stem men. Voor stemden mevrouw JoustraBijker en de he ren Heidinga, Janssen, Kingma, Pietersen. Stigter, Tjerkstra, Vellenga, C. de Vries en G. de Vries. Thans is aan de orde het tweede voorstel van de heren C. dc Vries en Pietersen; dat wordt dus nu een aanvulling op de bestaande tekst. Voorgesteld wordt dus toe te voegen achter „speeltuinverenigingen": „dan wel in een inrichting die gelegen is op een kam peer- of caravanterrein". Het voorstel wordt aagenomen met 17 tegen 13 stemmen. Tegen stemden: mevrouw Visservan den Bos en de heren Ir. van Balen Walter, Engels, Heetla, Klomp, De Leeuw, Schönfeld, Stek, Tiekstra, Mr. van der Veen, Visser, Weide en Wiersma. Aan de orde het voorstel-Boomgaardt„De Raad besluit art. 3. 1. van het door B. en W. aangeboden ontwerp" enz. enz. „zodanig aan te vullen, dat de ver koop van sterke drank in wachtruimten voor passa giers van een openbaar vervoerbedrijf verboden is."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 3