zl3 De heer Rijpstra: Na alles wat er over is gezegd, kan ik kort zijn. Ook wij vinden de constructie en de argumentatie van deze raadsbrief erg zwak. Als de BOVAK uit bedrijfseconomische overwegingen dit ver zoek doet, moet daaraan gevolg worden gegeven. Wij hebben de kermisexploitanten al genoeg gedupeerd door verplaatsiug van de kermis naar de Lange Markt straat, wat in feite al een eerste stap is op de weg naar liquidatie ervan. De heer De Leeuw: De verpachting heeft al plaats gevonden alsof er niets was gebeurd. Als uitstel daar van niet mogelijk zou zijn geweest wij kunnen ons indenken, dat er redenen voor waren waarom is dat dan niet aan de Raad meegedeeld? Zou het niet mogelijk zijn geweest bij deze verpachting prijsaanbie- dingen te vragen voor twee verschillende kermistijden? De verplaatsing van de kermis is een verplaatsing naar buiten de oude stadskern. Dat heeft consequen ties, zoals een verslechtering in de gang erheen, maar ook minder overlast voor anderen en vooral ook min der kans op stoornis voor hen die tegen een kermis op zondag gewetensbezwaar hebben. Het toestaan van de gevraagde verschuiving zou tot gevolg hebben, dat de kermisinrichtingen die ai op zaterdag opgesteld zijn, direct zouden kunnen beginnen te draaien. Het College stelt, dat uit de gegeven cijfers niet mag worden afgeleid, dat zonder meer van een achteruit gang van de kermis sprake is. Als dat al zo is het kan hierbij ook gaan om ,,1'art de grouper les chiffres" heeft men hierbij toch kennelijk met een gevoelige zaak te maken. Het College zegt, dat het nieuwe terrein meer ruimte biedt voor de opstelling van kermisattracties en het parkeren van kermiswagens. Tegen dit argument heb ben wij geen bedenkingen, maar belangrijker dan de ruimte is de loop naar de kermis. B. en W. zien geen verkeerstechnische bezwaren, maar wel wijzen zij erop, dat er nog bezwaren bij som mige groepen tegen kermis op zondag zijn. Wij heb ben daar uiteraard gevoel voor, maar de heer Van Balen Walter heeft a.1 terecht opgemerkt, dat waar men eenmaal over de bezwaren is heengestapt en ten principale al een beslissing is genomen, dit bezwaar o.i. veel minder telt. Wij komen derhalve tot ongeveer dezelfde conclusie als de beide sprekers voor mij zijn gekomen. Wij zijn tegen het voorstel van B. en W. en neigen ertoe het voorstel van de heer Schönfeld te volgen. De heer Velienga: Gisteren is de oud-kermisexploi tant de heer Buwalda 100 jaar geworden. Ik kan mij voorstellen, dat op het leven van iemand die 100 jaar geworden is, één of anderhalf jaar niet zoveel betekent, maar bij het afdoen van in gekomen brieven door het College en in het verkeer tussen College en Raad is zo'n periode toch wel van enige betekenis. In de raadsbrief is Over die lange ter mijn met geen woord gerept. Ik vermoed, dat B. en W. zullen zeggen, dat het hun spijt en dat het niet meer zal gebeuren. Dat moet het College echter niet te vaak doen, want het maakt zichzelf dan om met een kermisterm te spreken tot een kop van Jut. Vorig jaar kon met de brief van de BOVAK niet meer worden gewerkt, omdat hij daarvoor te laat was ontvangen. Naar de overtuiging van mijn fractie had dit schrijven echter in de loop van vorig jaar dienen te worden behandeld, in ieder geval in het najaar van 1967. Dan hadden allen er zich tijdig op kunnen in stellen. Dat geldt zowel voor de kermisexploitanten als ook voor Raad en College. Als wij dat willen, kunnen wij vanavond besluiten de data van de kermis te wijzigen. Daarna moet het besluit echter eerst worden voorgelegd aan G.S. en ik meen, dat zij, alvorens zo'n besluit te kunnen goedkeu ren, een aantal gemeenten moeten horen. Dat zou enige tijd vergen en dat zou kunnen betekenen, dat, welk besluit de Raad ook neemt om af te wijken van de tot nu toe geldende regeling, dit dan in de mist ver dwijnt. Uit het al eerder genoemd krantenverslag heb ik echter begrepen, dat het College wel een mogelijk heid ziet om die verschuiving, als de Raad daartoe mocht besluiten, nog dit jaar te laten doorgaan en dat dit dan een soort cadeautje zou zijn voor de exploitan ten. Ik zal het op prijs stellen van Wethouder De Jong te horen, op dit moment ambtshalve kermisdes- kundige van het College, of de krant dit juist heeft weergegeven. Wat de zaak zelf betreft, moet ik zeggen, dat ik het eens ben met diegenen die de raadsbrief een wat grillig verhaal vinden. Het College begint erin met de financiën en eindigt met de zondag en daar tussenin wordt gesproken over veranderingen in het leefpatroon, over verkeerstechnische bezwaren enz. Als men het stuk goed leest en de leden van het College min of meer kent, krijgt men het gevoel, dat er wel eens be paalde opvattingen achter de tekst van dit stuk zou den kunnen schuilgaan. Ik mag dat echter niet ver onderstellen en wil dit dan ook niet gezegd hebben. Mijn fractie heeft weinig pijn aan het adres van de BOVAK en B. en W. voeren eigenlijk maar weinig be zwaren aan, die voldoende zwaar zijn om aan het ver langen van de BOVAK niet te voldoen. Dat houdt niet in, dat ik de stelling van heer Van Balen Walter on derschrijf, dat de Raad min of meer gehouden zou zijn verzoeken van burgers of vanuit het bedrijfsleven in te willigen. (De heer Van Balen Waiter: Zo heb ik het niet gezegd.) Dan heb ik hem misschien verkeerd begrepen. Hij krijgt nog een tweede ronde. Ik geloof, dat in dit geval wel aan het verzoek kon worden vol daan. De argumentatie van B. en W. vind ik te zwak om op te bouwen. Wij zijn dan ook bereid onze steun te geven aan het voorstel van de heer Schönfeld. De heer Heidinga: Het schijnt, dat ik vanavond de enige ben die zich voor het voorstel van B. en W. uit spreekt. Dat wij het steunen, zal U niet verwonderen. Wij hebben ons sinds jaar en dag tegen de kermis ge keerd. Ik vind het eigenaardig, dat sommige leden van de Raad uit het simpele feit, dat er een zondag is in de tijd, dat de kermis nu geopend mag zijn, conclude ren, dat er dan nog wel een zondag aan kan worden toegevoegd. Dat argument slaat als een tang op een varken. Wij hebben hier al verschillende malen gezegd, dat o.i. de kermis in ieder geval op zondag dicht dient te zijn. Men mag dan ook niet verwachten, dat het onze instemming zou hebben, als men de kermis nog een tweede zondag geopend zou doen zijn. Wij staan onverkort op het standpunt, dat de overheid gehou den is de zondagsheiliging te bevorderen. Wij hebben in Nederland ook een zondagswet. (De heer Ten Brug (weth.): Die verbiedt het open zijn van een kermis op zondag niet.) Dat weet ik wel, maar we hebben een wet ter bevordering van de zondagsrust en de zondags heiliging. De zondagsrust is een groot goed, waarmee we heel voorzichtig moeten omspringen. Uit de herrie die ontstaan is over het openstellen van de Jaarbeurs en van de RAI op zondag, ziet men wei, dat die kwes tie in Nederland niet zo gemakkelijk ligt en dat er gelukkig nog heel veel mensen zijn die Gods Woord hoger stellen dan het belang van een paar ondernemers en indachtig zijn aan het „Gedenkt de Sabbathdag, dat gij die heiligt" en „Ais gij dat doet, zal het u welgaan", in de Bijbel staat ook: „In het houden van Gods ge boden is grote loon". Dat is een eeuwige waarheid die door niemand kan worden verkort en die ook hierop zeer zeker van toepassing is. Mijn fractie staat dan ook onverkort op het standpunt, dat aan de wens van de BOVAK geen gevolg moet worden gegeven. Als men al op de verkeerde weg is, moet men daarop zeker niet voortgaan. Het voorstel van de heer Schönfeld is voor ons dan ook onaanvaardbaar. Dat iid sprak zichzelf ook flink tegen. Hij stelde n.l., dat de kermis helemaal niet meer aantrekkelijk is en wij zouden als Raad daarom ge houden zijn liaar weer aantrekkelijker te maken door aan de termijn van openstelling een zondag toe te voegen. De heer Schönfeld stelt, dat wij hier zitten om het belang van de ondernemers te dienen, maar dat is onze taak niet. Wij zitten hier om het algemeen be lang te dienen. Wij hebben daarbij rekening te houden met alle bevolkingsgi oepen en met alle stromingen in het Nederlandse volk. Mijn fractie staat achter het preadvies van B. en W. en wij hopen, dat de Raad in meerderheid dat pread vies zal volgen. De heer Visser: Ik kan mij in grote lijnen aanslui ten bij de woorden van de heer Heidinga. Dat er in de termijn van openstelling nu al een zondag zit, houdt niet in, dat een raadslid ermee akkoord moet gaan er ook een tweede zondag in op te nemen, als dat wordt gevraagd. In dat opzicht is een raadslid niet gebonden aan een vorig besluit en dit voorstel moet worden gezien als geheel nieuw. Wij conformeren ons aan het voorstel van B. en W. De heer De Jong (weth.): De heer Van Balen Wal ter vindt de raadsbrief zwak geargumenteerd. Ik wijt dit, als dat zo is, aan de zwakke argumenten die door de adressant zijn aangevoerd ter ondersteuning van zijn verzoek. Die argumenten zijn drieërlei. Het eerste is, dat een traditie wordt gebroken, d.w.z. dat van plaats wordt veranderd en dat daarom ook de data maar gewijzigd moeten worden. Dat is toch een zwak argument. Het tweede argument is, dat de opstelling op de nieuwe veemarkt op zaterdag al klaar is en dat er de twee dagen die men dan moet wachten, ook maar bij moeten. Het derde argument is, dat men die twee dagen zou kunnen zien als een compensatie voor het verlies dat men door de verplaatsing vermoedelijk zal lijden. Nu hebben B. en W. van die drie gronden gezegd, dat, indien er al sprake is van achteruitgang, het de vraag is, of dat een gevolg is van de verplaatsing van de kermis. Voorts dat er in de Raad altijd leden zijn geweest die principiële bezwaren hadden. Er is voor de kermis destijds een regeling tot stand gekomen. Zou men nu bij de beoordeling van het verzoek een tweede zondag geopend te mogen zijn geen rekening meer moeten houden met die groep raadsleden, die ook tegen de bestaande regeling al bezwaren hadden? B. en W. zijn voorts van oordeel, dat het nieuwe terrein perspectieven opent, die vorig jaar, toen het nieuwe terrein ook al is gebruikt, misschien nog niet voldoende tot hun recht zijn gekomen. Vorig jaar was het terrein nog niet geheel gereed en toch kan men, gezien de uitslag van de verpachting verleden jaar, stellen, dat die overgang geen invloed van betekenis heeft gehad. Daaruit kan dus niet worden opgemaakt, dat de nieuwe plaats dooi' de kermisexploitanten on geschikt wordt geacht. (De heer Van der Veen: U weet de cijfers van nu ook!) Neen, nog niet. (De heer Van der Veen: Dan moet U de krant lezen.) Ik wil deze zaak zo objectief mogelijk behandelen, zodat in ieder geval niet de indruk kan worden gewekt als zou ik hier te veel mijn privé opvatting naar voren schui ven. Ik zit hier, dunkt mij, ook voor die groepen van de bevolking, die anders denken dan ik. Al behoort de kermis tot mijn portefeuille, men kan van mij aanne men, dat ik er niet iets in probeer te brengen, dat vreemd is aan het gevoelen van een meerderheid van de Raad. Dat heb ik ook wel bewezen, toen het om Cambuur ging. Wat dat betreft kan men weten wat men aan mij heeft. Ik houd ter dege rekening met wat bij andersdenkenden leeft en dat is ook in de argumen tatie van dit voorstel verdisconteerd. Ik heb al gezegd, dat de argumenten die de BOVAK heeft aangevoerd, ons te zwak waren als aanleiding voor het College om een wijziging in de data van de kermis voor te stellen. Meer steekt er niet achter. Ik ben het met de heer Velienga eens, dat wij niet ieder ver zoek dat ons van de kant van het bedrijfsleven bereikt, behoeven in te willigen. Er kunnen ook andere belangen in het geding zijn. Het is ook hier een kwestie van af wegen geweest en het College is daarbij tot de con clusie gekomen, dat er onvoldoende aanleiding was aan de Raad voor te stellen aan het verzoek gevolg te geven. Het voorstel van B. en W. is echter bepaald geen verborgen poging de kermis te liquideren. Toen bleek, dat er 44 inschrijvers waren in plaats van 75 jaar geleden, heb ik, zoals in de krant heeft gestaan, inderdaad gesteld, dat ik de verwachting heb, dat het, wat de opbrengst van de inschrijving betreft, nog wel eens zou kunnen meevallen. Al is het aantal inschrijvers nu kleiner, vorig jaar moest een groot aan tal inschrijvers afvallen en kon maar aan 40% van de gegadigden een standplaats worden toegewezen. Daar om behoeft een daling van het aantal inschrijvers op zichzelf nog niet tot gevolg te hebben, dat de opbrengst zal achteruitgaan. Dat ik dit gezegd heb, mag men dan 3 ZC zo uitleggen, dat ik dan toch wel belang stel in het geld; het is niets meer geweest dan het uiten van een verwachting aan het begin van de verpachtingsproce dure. In de krant is gesuggereerd, dat het het Gemeen tebestuur alleen maar om het geld te doen is en dat de rest het niet meer interesseert, maar dat is toch niet juist. Het is wel erg gemakkelijk zoiets zo maar in de krant te zetten. Men heeft daarover echter niet met mij gesproken en mij niet gevraagd hoe ik hetgeen ik zei precies had bedoeld. Als ik journalist was, zou ik, vóór ik zo iets zou schrijven, vragen hoe het is be doeld en het hoor en wederhoor toepassen. B. en W. hebben bepaald geen college gegeven aan de BOVAK over hoe deze de zaak zou moeten aanpak ken. Wij hebben alleen de argumenten van adressant bekeken en ons afgevraagd, of zij zodanig zwaar en juist waren, dat wij daaraan gevolg zouden moeten geven. Wij hebben daarop ontkennend geantwoord. Als de Raad er anders over denkt, wel, dan besluit de Raad anders; de Raad staat aan het hoofd van de Gemeente, dat is ons welhaast met de paplepel inge geven. Volgens de opvattingen van een groot deel van de Raad is de overheid niet verplicht rekening te houden met hen die voor zondagsheiliging zijn, maar een ander deel is van oordeel, dat zij dat wel heeft te doen. Er zouden volgens sommigen geen bezwaren zijn, die tegen het algemeen belang ingaan. Wel, het gaat er maar om wat men onder het algemeen belang ver staat en dan komt men weer bij het punt uit, waar over ik zojuist al het een en ander heb gezegd. Van verschillende zijden is opgemerkt, dat met de afhandeling van dit stuk is getraineerd. Bij de be handeling van deze zaak op 30 januari 1967 heeft de loco-burgemeester, de heer Tiekstra, echter namens het College de brief van de BOVAK in handen gesteld van B. en W. voor het uitbrengen van preadvies na juli 1967. (De heer Velienga: Daarom zei ik ook, dat B. en W. in het najaar van 1967 met een voorstel had den kunnen komen.) Ik was nog niet uitgesproken. Er is dus duidelijk gesteld, dat B. en W. die brief even wilden laten liggen om eens af te wachten of de be zwaren die in de brief werden genoemd, wel in over eenstemming zouden zijn met de praktijk. De Raad heeft er niet op gereageerd en is er dus mee akkoord gegaan. Na juli 1967 zijn wij begonnen na te gaan welke consequenties uit verplaatsing van de kermis voortvloeien. Dat heeft inderdaad wel even geduurd, maar dat is mede een gevolg van het feit, dat de Raad het tal van secretarie-afdelingen wel bijzonder moei lijk maakt. Men kan eenvoudig de stroom van adres sen die geregeld binnenkomen, niet tijdig verwerken. De betrokken afdeling heeft alleen al met de notulering van raadsvergaderingen zoals die van gisteren en van daag drie a vier maal zoveel werk te verzetten als normaal het geval was. Wij hebben ons al meer dan eens afgevraagd, of het weer eens zou worden zoals vroeger. Onder die omstandigheden vind ik het hele maal niet zo erg, dat dc afdeling een brief als deze niet in het tempo heeft kunnen behandelen als de Raad het zelf misschien zou kunnen doen. De afdeling is door dit stuk ook wel zwaar belast geweest. In het najaar is hierover correspondentie gevoerd, zowel met de politie als met de markt- en havendienst. De ad viezen van die diensten zijn tegen het eind van novem ber ontvangen. Daarna is op ambtelijk niveau een raadsbrief ontworpen. Nu stem ik er direct mee in, als men zegt, dat het wat sneller had gekund, maar is dit nu wat men een brandende kwestie noemt? Neen, de Raad krijgt van daag de dag heel wat andere zaken te behandelen waarmee veel haast moet worden gemaakt omdat er zo ontzettend veel van afhangt. Hangt er nu werkelijk zoveel van af of de kermisexploitanten er één of twee dagen bij krijgen? Ik geloof, dat het probleem van de kermis heel anders ligt. Ik ben van mening, dat wij er onverstandig aan zouden hebben gedaan even met een voorstel tot verandering van de kermisdata te ko men, omdat dit de kern van de zaak niet raakt. Ik ben ervan overtuigd, dat men, zoals bij tal van andere za ken, ook bij de kermis te maken heeft met een op tredende structuurverandering als gevolg van een ver andering in de structuur van onze samenleving in het algemeen. Die verandering brengt o.m. met zich mee,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 2