Aï!
dat de kermis niet meer de plaats in onze samenleving
inneemt, die deze lange jaren heeft gehad. Het lijkt
mij daarom beter, dat de Commissie van bijstand voor
de markt- en havendienst, eventueel met vertegen
woordigers van betrokkenen nagaat, wat men met
de kermis aan moet. Een van de grote bezwaren die
in de kring van kermisexploitanten leeft, maar die
niet in het adres is genoemd, is juist, dat de data die
men in Leeuwarden heeft, zo slecht gekozen zijn. De
exploitanten staan volgens hun zeggen altijd voor de
grote moeilijkheid, dat in dezelfde periode ook in het
zuiden kermissen worden gehouden, m.n. in Tilburg.
Dat is een argument dat mij wel aanspreekt. De exploi
tanten uit het zuiden komen daardoor voor de vraag
te staan of zij naar Leeuwarden zullen gaan dan wel
in het zuiden zullen blijven. Ik heb het idee, dat vele
exploitanten dit keer hebben gezegd, dat zij maar in
het zuiden zullen blijven. In Groningen viert men, naar
ik meen, in mei al kermis. Zou men de kermis in Leeu
warden kunnen laten aansluiten op die in Groningen,
dan zou dit waarschijnlijk voor velen uit die vermaaks
industrie aantrekkelijker zijn; dan zouden zij in juli
in Tilburg kunnen blijven en niet nog weer eens naar
het noorden van het land behoeven te gaan. Op die
manier zou er voor hen die gebrand zijn op de kermis,
ook iets meer van gemaakt kunnen worden dan tot
nu toe mogelijk is gebleken. Het zou mij voor de bur
gerij en ook met het oog op het algemeen belang veel
interessanter lijken, als wij die zaak eens grondig zou
den bekijken en niet alleen maar zouden proberen de
zaak op te lappen door aan de termijn een of twee
dagen toe te voegen. Dat laatste zet geen zoden aan
de dijk. Men kan beter de structuur van de kermis in
haar geheel bekijken om na te gaan hoe zij zodanig
kan worden gereorganiseerd, dat men een betere op
zet krijgt. Dan moet tegelijk ook de kermis van Cam-
buur onder het oog worden gezien. Het is een merk
waardige tegenstelling, dat de Gemeente hier de ker-
misstandplaatsen zelf verpacht en dat zij ze bij Cam-
buur laat verpachten door een groep lieden, die de mo
gelijkheid daartoe van een vorig College heeft gekre
gen in de hoop, dat men daarmee de speeltuinvereni
ging aan financiële middelen zou kunnen helpen om
uit de moeilijkheden te komen. Cambuur is daarbij
uitgegroeid tot een soort subsidie-verlenende instantie
die in die kring Sinterklaas kan spelen. Dat vloekt
eigenlijk met elkaar. (De heer Vellenga: Souvereini-
teit in eigen kling!) Neen! Men moet er voor oppas
sen, dat men niet tweeërlei recht hanteert. Als men
het op de ene plaats zo doet en elders op een geheel
andere manier, komt de rechtsgeldigheid in het nauw.
Men heeft hiermee een element binnengehaald van
discriminatie t.o.v. andere speeltuinverenigingen, die
dit voordeel niet hebben. Ik zou ei', zoals gezegd, voor
voelen de zaak van de kermis eens in haar geheel te
laten bekijken door de Commissie van bijstand voor
de markt- en havendienst, tezamen met vertegenwoor
digers van de kermisexploitanten en van Cambuur. De
heer Van Balen Walter zal hier hopelijk uit hebben
kunnen constateren, dat hij het niet bij het rechte eind
had, toen hij mij mogelijkerwijs een zekere mate van
negativiteit t.o.v. dit vraagstuk in de schoenen wilde
schuiven.
Wat de laatste inschrijving betreft, moet ik zeggen,
dat er aanbiedingen bij waren die lager waren dan
bij de vorige verpachting. Er waren echter ook vrij forse
bedragen bij, die hoger waren dan vorig jaar. Wat er
uitkomt, weet ik nog niet; er gaat in de regel een dag
of drie, vier mee heen, vóór men precies heeft kunnen
nagaan wat er wel en wat er niet ingepast kan wor
den. Ik heb wel de indruk, dat wij niet aan de opbrengst
van vorig jaar zullen toekomen, maar zij zal toch niet
in die mate lager zijn als het geringere aantal inschrij
vingen in vergelijking tot die van het vorige jaar. De
Raad krijgt dat nog te horen. Het College zou hiervan
bepaald niet iets willen achterhouden. Dat zou beslist
beneden zijn standing zijn en er is geen reden dat ook
zelfs maar te veronderstellen.
Ik geloof niet, dan men kan zeggen, dat de wijze
waarop B. en W. deze zaak hebben behandeld, onele
gant was. In de zeventien jaar dat ik hier als gewoon
raadslid heb gezeten, heb ik steeds weer aan het Col
lege gevraagd respect voor de Raad te hebben. Zou ik
nu, nadat ik dat zeventien jaar vanuit de Raad heb
gevraagd, de nodige egards tegenover de Raad niet in
acht willen nemen? Dat wil er bij mij niet in en daar
is ook geen sprake van. Als men meent, dat dat wel
het geval is geweest, laat men dan maar aanwijzen
hoe. B. en W. hebben aan de hand van het adres een
bepaald standpunt menen te moeten innemen. Wil men
dat niet accepteren, welnu, dan doet men het niet, maar
dat wil niet zeggen, dat wij daarom onvoldoende egards
voor de Raad zouden hebben.
Een lid heeft het vreemd genoemd, dat de inschrij
ving al heeft plaatsgevonden, terwijl vandaag de Raad
voor een beslissing staat over het voorstel. Het is hier
mee echter, zoals de heer Vellenga heeft gesteld. Het
besluit dat de Raad vandaag neemt, moet eerst naar
G.S. ter goedkeuring. Die zouden bij een verschuiving
eerst aan de besturen van de omliggende gemeenten
naar hun mening vragen. Men zou dus niet, zoals nor
maal, binnen vijf of zes weken de goedkeuring van
G.S. kunnen verwachten. Er zouden maanden mee ge
moeid zijn. Ik vlei mij niet met de hoop, dat, als de
Raad vandaag een besluit neemt, G.S. nog vóór de
kermis begint, al een beslissing op dat besluit zouden
hebben genomen. Als de krant zegt: Dat cadeautje
krijgen de heren dan toch maar, is dat iets wat de
krant moet weten. Daarvoor moet men de krant maar
tot de orde roepen. Ik heb dat in ieder geval tegen
over de pers niet gezegd en kan er dan ook geen ver
antwoording voor dragen. Zou de afdeling, die met de
werkzaamheden betreffende deze zaak belast is, geen
twee vacatures hebben gehad, in het najaar niet zo
overbelast zijn geweest en niet zo te kampen hebben
gehad met ziekte, dan zou het voorstel ongetwijfeld
eerder op tafel hebben gelegen. Die overbelasting is
nog niet voorbij. Er zijn nog steeds afdelingen op de
secretarie, waar avond aan avond wordt overgewerkt.
Dat komt mede door de grote stroom voorstellen die
moet worden verwerkt. Dit en ook de onvoldoende
huisvesting van afdelingen en diensten hebben met dit
alles veel meer te maken dan de Raad beseft. Ik heb
er behoefte aan, dit duidelijk te stellen na de opmer
king van de heer Van Balen Walter, dat B. en W. dit
met een enkel excuus zouden willen afdoen. Er moet
hier gewerkt worden onder dusdanige omstandigheden,
dat ik er niet veel voor voel hier te zeggen, dat wij mis
zijn geweest en dat wij ons best zullen doen herhaling
te voorkomen. Er is bepaald geen sprake van opzette
lijk traineren; dat is trouwens verre van de intentie
die bij het College leeft.
Had het College moeten wachten op een beslissing
t.a.v. een al dan niet verschuiven van de data? Laat
de Raad nu maar zeggen, of hij het voorstel van de
heer Schönfeld aanvaardt of niet. Ik moet de Raad af
raden dat voorstel te volgen. Als ik let op het belang
van de mensen die op het gaan naar de kermis gesteld
zijn en op dat van de kermisexploitanten, meen ik, dat
het juister is de problematiek in haar geheel te gaan
bezien en nu niet tot een verschuiving te besluiten. Als
de Raad het voorstel van B. en W. aanvaardt, ligt het
in de bedoeling van het College er met een paar jaar
op terug te komen. Een van de vroegere Colleges van
B. en W. heeft aan Cambuur de mogelijkheid in het
vooruitzicht gesteld te komen tot een jaarlijkse ver
pachting van standplaatsen aan kermisexploitanten, op
dat deze club de schulden die waren gemaakt, zou kun
nen aflossen. Ik heb het idee, dat het nog één, hooguit
twee jaar duurt tot ze weer schuldvrij is. Dan kan
men weer terugkeren tot een gelijke rechtsbedeling
voor allen. Het zou op zichzelf al nuttig zijn, als hier
door een grotere duidelijkheid op dit punt zou worden
verkregen.
Ik wil nog even de heer Schönfeld antwoorden, die
zegt, dat wij niemand mogen dwingen. Wel, wij dwin
gen ook niemand. Er is bij het College voldoende in
zicht in de verlangens van de burgerij, maar wij had
den hier te maken met een adres van mensen die zelf
met een motivering van hun verzoek kwamen. De ar
gumenten hebben wij op hun merites bekeken en die
vonden wij te zwak. Als de motivering van B. en W.
daardoor zwak is geworden, moet men teruggaan tot
de bron en de motieven van adressant kritisch op hun
duidelijkheid bezien.
Waarom kwam dit voorstel pas een jaar na het ver
zoek? Het eerste halfjaar was een termijn op wens
van de Raad zelf en in het tweede halfjaar is de zaak
Sr 22.
op gang gebracht. Deze zaak had drie weken eerder
afgehandeld kunnen worden, maar de Raad heeft toen
om een nog duidelijker motivering gevraagd. Die heeft
de Raad nu, zowel schriftelijk als mondeling, gekregen;
welnu, wat wil men nog meer? Laat de Raad het nu
maar zeggen.
De heer De Leeuw heeft gezegd, dat het nieuwe ter
rein wel meer ruimte biedt, maar gevraagd of het ook
een grotere toeloop geeft. Hoe men de zaak keert of
wendt, de intensiteit van het verkeer in de binnenstad
neemt zo sterk toe, dat men zal moeten toegeven, dat
het op het Wilhelminaplein echt niet langer meer ging.
De verplaatsing was een harde noodzaak. De verkeers
drukte neemt in de binnenstad nog steeds toe en er
zullen aanstonds nog wel meer dingen daar moeten
worden verboden of verplaatst. Er is voor de kermis
naar een zo gunstig mogelijke plaats elders gezocht en
men kan toch niet anders zeggen, dan dat, met alle
bezwaren die er overigens aan mogen kleven, de nieu
we plaats zowel wat de ligging betreft t.o.v. het station
als van het autobusstation en de binnenstad, toch wel
aantrekkelijk is. Dat de uitkomsten vorig jaar toch
tegengevallen zijn, wijt ik voor een belangrijk deel aan
het warme weer van toen. Daai'door hadden de men
sen meer belangstelling voor het water dan voor de
kennis. Daarnaast spelen, zoals gezegd, ook de struc
tuurveranderingen die in de maatschappij optreden, een
belangrijke rol.
Ik hoop, dat ik zoveel motieven heb aangevoerd, dat
de heer Schönfeld alsnog tot de conclusie komt, dat
het beter is het standpunt van B. en W. in dezen over
te nemen, in de wetenschap, dat deze zaak in de toe
komst opnieuw ter sprake komt, waarbij deze kwestie
dan in een ruimer verband kan worden bezien dan nu
aan de hand van dit adres kan gebeuren.
De heer Van der Veen: Aanvankelijk kreeg ik de
indruk, dat de Wethouder bezig was ervoor te zorgen,
dat wij ook vanavond niet met deze agenda zouden ge
reedkomen. Als ik let op de tijd die hij nodig heeft ge
had om in eerste instantie op de sprekers te reageren,
moet ik zeggen, dat het mij niet verwondert, dat hij
met het apparaat waarover hij beschikt, zoveel tijd
nodig heeft gehad om deze raadsbrief tot stand te bren
gen. Het is een groot stuk werk geweest. Het stuk
dat de vorige keer is geproduceerd, is door de Raad
wemig geapprecieerd en deze heeft toen tot het Col
lege gezegd: Ga naar huis en maak je huiswerk over
Wij hebben nu een raadsbrief van maar één kantje.
Wij hebben ook niet meer kunnen verwachten, want
tenslotte heeft het stadhuis maar een jaar de tijd ge
had om dat ding te fabriceren. Wij hebben gehoord,
hoe verschrikkelijk druk het is. De kwaliteit van dit
stuk is bovendien wel van dien aard, dat wij ik moet
zeggen met enig'e moeite begrip kunnen hebben voor
de arbeid die het personeel op het stadhuis eraan heeft
besteed. Aan de andere kant moet ik zeggen, dat het
mij toch weer niet helemaal duidelijk is, want ik heb
uit het betoog van de Wethouder menen te kunnen op
maken, dat hij een soort kermisdeskundige is en dat
hij het zonder het secretariepersoneel ook zou hebben
af gekund. Ik verdenk er hem eigenlijk een beetje van,
dat hij tersluiks en misschien met een valse baard die
kermis toch ettelijke malen heeft bezocht. Immers,
hoe zou hij anders zo goed weten, dat de structuur is
veranderd en dat dit niet meer kan, dat dat beter is, enz.
Als de Wethouder dat ontkent, moet ik geloven, dat
zijn wetenschap hierover dus pure fantasie is. Ik moet
echter zeggen, dat de intensieve wijze waarop de Wet
houder zich blijkbaar met dit probleem heeft bezigge
houden, toch wel indruk heeft gemaakt. Ik had ge
dacht, dat wij bij deze zaak na de discussie die er de
vorige keer over is gevoerd, nu hadden kunnen vol
staan met erover te stemmen. Wij hebben hier niets
nieuws gehoord. Ik had in de tweede raadsbrief ook
niets nieuws verwacht evenmin als van de discussie.
Wij hebben nu al twintig jaar lang bij elke begrotings
behandeling met de regelmaat van een klok een uit
eenzetting gehad van de kant van de heer Heidinga
of een van zijn voorgangers over de afkeer die men
in zijn kringen van de kermis heeft. Dat is een hoogst
particuliere en bijzondere mening die op degenen die
die mening niet delen, de indruk maakt van een zekere
onverdraagzaamheid. Wij kennen die mening en zij
maakt op ons ook geen grote indruk, zelfs niet als
de heer Heidinga die met verheffing van stem nog
weer eens naar voren brengt. Ik geloof dan ook, dat
wij ons deze discussie hadden kunnen besparen. De
Raad is tegenwoordig echter zo gesteld op het gebruik
van massa's woorden. (De hear lioomgaardt: Dêr
dogge Jo ek oan mei.) Dat is ook zo, soms wel! Ik
heb soms de indruk, dat ik dat niet helemaal zonder
zin doe. (Rumoer.) In elk geval heeft de heer Boom-
gaardt in de zitting waaraan wij nu bezig zijn, nog
niet veel reden tot klagen gehad over de tijd die ik
van de Raad in beslag genomen heb.
Ik heb bij de heer Heidinga nu toch een nuancever
schil gehoord. Ik heb begrepen, dat hij met volledige
overtuiging zal stemmen voor het voorstel van het Col
lege. Dat is het voorstel om de kermis in een bepaalde
peiiode, waarin één zondag is, te houden. Tot nu toe
neb ik van de kant van zjn fractie nooit anders ge
hoord dan dat hij bezwaar had tegen elke kermis, zo-
iang deze ook op zondag gehouden wordt. Dat bezwaar
is dus blijkbaar nu vervallen. Van daaruit gerekend
krijg ik begrip voor de gedachtengang van mijn fractie
genoot, de heer Van Balen Walter, die zegt, dat waai
de heer Heidinga al één keer over de sloot heeft kun
nen komen, hij er misschien ook twee keer over kan.
Ik heb begrepen, dat de Wethouder, hoewel hij ge
ruime tijd heelt gehad om de argumenten van de
BOVAK te onderzoeken, moeite heeft gehad met die
argumenten. Die waren anders volkomen duidelijk.
Deze zegt, dat de Gemeente een andere plaats voor de
kermis neett toegewezen die minder gunstig is dan de
vroegere en heelt gevraagd dat te compenseren door
een paar gunstiger dagen voor de kermis vast te stel
len. Een klein kind kan die argumentatie begrijpen en
met enige goede wil zou de Wethouder dat ook kun
nen. Ik heb daarentegen van hem geen argumenten
gehoord die erop zouden wijzen, dat het alge
meen belang zich zou verzetten tegen inwilliging van
het verzoek. Er is. in eerste instantie niets anders ge
zegd dan dat, als het bedrijfsleven een verzoek doet
aan de Gemeente, het gepast is, dat zij dat in ernstige
overweging neemt en een verzoek waarbij het bedrijfs
leven belang heeft, niet afwijst, wanneer niet om de
een of andere reden het algemeen belang zich tegen de
inwilliging verzet. Ik meen, dat dat een gezond uit
gangspunt is. Een zodanig argument tegen inwilliging
heb ik niet gehoord, tenzij de Wethouder het zeer bij
zondere belang van de heer Heidinga c.s. identificeert
met het algemeen belang. Dat is natuurlijk ook een op
vatting, maar dat is dan niet de mijne.
Over de structuurverandering zuilen wij het maar
niet hebben. De deskundigheid van de Wethouder heb
ik wel verondersteld, maar moet ik blijkbaar achteraf
toch weer in twijfel trekken.
In eerste instantie is door een listige vragensteller
gevraagd, waarom door de Wethouder eigenlijk niet
twee prijsopgaven zijn gevraagd, één voor de data die
het College nu nog in het hoofd heeft, en een andere
voor de data waarom gevraagd is. Wanneer die twee
opgaven een verschil in opbrengst te zien zouden heb
ben gegeven, was het voor de Raad gemakkelijk ge
weest te constateren, welk belang het bedrijfsleven er
blijkbaar zelf aan hecht.
De studie die de Wethouder voornemens is te onder
nemen op het gebied van de kermissen, de speeltuinen,
lunaparken en alles wat daarmee annex is, zie ik graag
gebeuren. Dat mag wat mij betreft inderdaad wel twee
jaar duren. Ik geloof niet, dat wij daarop behoeven te
wachten met het nemen van een besluit in de geest
van het voorstel van de heer Schönfeld.
Dan nog iets over het schrikbeeld, dat G.S. zo ver
schrikkelijk lang zouden doen over hun beslissing t.a.v.
het besluit dat deze Raad neemt. Die beslissing kan
niet anders zijn dan een goedkeuring en ik geloof, dat
wij deze boeman niet al te zwaar, moeten nemen. Het
is natuurlijk mogelijk, dat G.S. zeggen, dat de Raad er
zelf zo vreselijk lang over heeft gedaan, dat deze hen
maar niet zo achter de vodden moet zitten en dat zij
er ook eens lang over gaan doen. Als er echter van
de zijde van het College op gewezen zou worden, dat
t.a.v. een besluit over deze buitengewoon simpele ma
terie een spoedige beslissing op prijs zou worden ge
steld, denk ik, dat G.S. in staat zijn binnen de tijd