67V een beslissing te nemen, die het College nodig heeft gehad om een raadsbrief erover te produceren. Ik kan mij voorstellen, dat na wat ik nu gezegd heb ook van andere kanten de tongen weer zullen los komen. Ik hoop echter, dat wij allemaal zo verstandig zullen zijn nu maar te gaan stemmen. De Voorzitter: Ik doe een beroep op U allen zich zoveel als enigszins mogelijk is te beperken. Er is in eerste instantie zeer uitvoerig gesproken. Heel veel nieuwe aspecten zullen niet naar voren kunnen wor den gebracht en wij hebben nog heel veel af te wer ken. Laten wij met elkaar proberen vanavond met de agenda klaar te komen. De heer De Jong (weth.)Ik heb er weinig be hoefte aan nog te reageren op wat de heer Van dei- Veen heeft gezegd. Hij zou mij dan misschien ver wijten, dat ik weer te veel woorden hieraan verspil. Ik geloof, dat ik in eerste instantie voldoende duide lijk ben geweest. Laat de Raad nu maar beslissen. De Voorzitter: Dan breng ik nu eerst de motie van de heer Schönfeld in stemming. Deze motie wordt aangenomen met 19 tegen 11 stemmen (die van de heren Boomgaardt, Ten Brug, Heetla, Heidinga, De Jong, Klomp, Miedema, Ree hoorn, Tiekstra, Visser en Wiersma). Punt 37 (bijlage no. 40). De heer Van der Veen: Ik ben niet erg gelukkig met het voorstel van het College, al zie ik ook niet, hoe men op het ogenblik anders zou moeten handelen. Ik heb al eerder gezegd, dat het er langzamerhand op begint te lijken, dat het Bouwfonds Nederlandse Ge meenten een normale concurrent wordt van de gewone bouwondernemers. Dat is niet de opzet geweest. Als het Bouwfonds niet bereid zou zijn zich tot een speciaal terrein te beperken, geloof ik, dat het niet op de weg van de overheid ligt deze instelling tot voortzetting van haar activiteiten in staat te stellen. Ik verwacht niet, dat de Raad bereid zal zijn af te wijken van het ad vies, dat B. en W. hebben gegeven; ik zal er ook geen voorstel toe doen, maar ik wilde toch wel mijn mening- op dit pimt duidelijk maken. De heer Tiekstra (weth.)Het gaat op dit mo ment alleen maar om de vraag in welke mate de ge meente Leeuwarden bepaalde privileges zou geven aan het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten als bouwonder nemer resp. bemiddelend orgaan. Het Bouwfonds wordt door de gemeente Leeuwarden op dezelfde voet behan deld als andere geïnteresseerde bouwers. Van een bij zondere medewerking van de gemeente Leeuwarden aan het Bouwfonds is geen sprake. Wel heeft de Raad enige malen besloten deel te nemen in het kapitaal van het Bouwfonds of haar deelneming te vergroten. Die besluiten van de Raad zijn door B. en W. uitge voerd. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 38 (bijlage no. 82). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 39 (bijlage no. 66). De heer Kingma: Gewetensbezwaarden kunnen zich volgens art. 5, lid lc, aan de I.Z.A.-regeling onttrek ken. Maar dupeert men, als dat gebeurt, daarmee ook niet het gezin? In art. 3 wordt onder f gesproken over volle wezen. Hoe staat het echter met aangenomen kinderen? In art. 8, lid 3, is sprake van ambtenaren die zonder bezoldiging op non-actief zijn. Voor die mensen ver valt ook de verzekering. Moet dat als een strafmaat regel worden gezien? In art. 11, lid 2, wordt bepaald, dat premieplichtige ambtenaren premie betalen over hun salaris, maar tot hoogstens f 18.000,Daarboven behoeft geen premie te worden betaald, maar dat lijkt ons niet juist. Dan een vraag over art. 14, lid 2, dat betrekking heeft op het vormen van een reservekapitaal. Dat kan beperkt blijven tot 10% van de gemiddelde jaarlijkse lasten. Betekent dat dan, dat die reserve ook groter mag worden? Dat zou dan misschien kunnen resul teren in een verlaging van de premie, maar het zou ook kunnen resulteren in een verlaging van de bijdrage van gemeentewege. Het laatste lijkt ons juist, omdat de Gemeente ook eventuele verliezen draagt. Zou het ook kunnen resulteren in een uitbreiding van de voor zieningen De heer De Jong (weth.): De bepalingen waarover de heer Kingma vragen heeft gesteld, bestonden bijna alle al in de vorige regeling. Alleen art. 8, lid 3, is nieuw, zoals ook op pagina 1 van de raadsbrief staat. Ik wil echter pogen een antwoord te geven op alle vragen die de heer Kingma heeft gesteld. Bij de toepassing van art. 3, onder f, wordt uitgegaan van het antwoord op de vraag, of een kind dan niet onder de kinderbijslagregeling valt. Of iemand, door op grond van gewetensbezwaren te gen opneming bezwaar te maken, al dan niet zijn gezin dupeert, is een zaak van de bezwaarde zelf. Aan hem is het uit te maken, of hij al dan niet zal deelnemen. Als deze door niet deel te nemen zijn gezin zou du peren, is dat niet iets wat men de Gemeente zou kun nen verwijten. Art. 8, lid 3, dat betrekking heeft op de non-activi teit, is geen strafmaatregel. Art. 11, lid 2, is een juiste bepaling; het is een be paling die al jaar en dag bestaat. Zou men zo'n grens niet stellen, dan zou de premie onevenredig hoog wor den in verhouding tot de kosten van de I.Z.A. Of de toepassing van art. 14, lid 2, nog resulteert in een lagere premie, hangt van het verloop van de risi co's af; dat staat ter keuze van het orgaan. De heer Kingma: Ik heb nog één vraag en wel over beëindiging van het dienstverband. Zij betreft art. 8, lid 2. Als het dienstverband eindigt, is de be trokkene nog twee maanden verzekerd. Nu meen ik te hebben gelezen, dat dat ook het geval is, als deze ziek was. Is het echter niet zo, dat iemand altijd uit kering krijgt zo lang hij ziek is? De heer Van der Veen: Het is mij ontgaan, of de Wethouder heeft geantwoord op de vraag over de volle wezen. Er staat niet in het artikel, waarin over de wezen wordt gesproken, dat hierop art. 9 van toe passing is. Dit zou op een bepaald moment een lacune kunnen opleveren. Art. 9, lid 1, sub b, spreekt van kind of pleegkind. Bij een pleegkind pleegt men ech ter niet van een volle wees te spreken. De heer De Jong (weth.)Bij de Ziektewet blijft men inderdaad verzekerd, ook al heeft men ontslag gekregen. Hoe het echter hierbij gesteld is, weet ik niet. De heer Kingma heeft ook geen artikel genoemd en ik weet daarom niet goed wat ik erop moet ant woorden. (De heer Vellenga: Art. 8, lid 2.) Dan houdt hij, zo te zien, wel zijn uitkering. Mocht hij het zeker willen weten, laat de heer Kingma dan nog eens komen informeren. Wij hebben bij dit artikel niet met een verandering te maken. De heer Van der Veen heeft, naar ik meen, niet verstaan wat ik in eerste instantie heb gezegd. Ik heb gezegd, dat naar mijn overtuiging het al of niet ontvangen van kinderbijslag de doorslag geeft. Of dat ook geldt voor de bepaling over wezen, weet ik niet zeker. We zullen het echter nog eens bekijken. Als de heer Van der Veen daarover een nadere inlichting wil hebben, is het misschien het beste, dat ik hem daarover naderhand nog inlicht. Ik heb de indruk, dat de heer Van der Veen nu wil opschieten. Wij kun nen dat straks intern nog wel even bekijken. (De heer Van der Veen: Dat is goed.) De Voorzitter: Dit zit natuurlijk wel goed, want dit wordt tot en met uitgezocht door speciale com missies, die op dit terrein zeer deskundig zijn. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 40 (bijlage no. 104). De heer Vellenga: Dezer dagen is een groot deel van de Nederlandse bevolking in de ban van de schaatssport, nu wij ons tussen Grenoble en Gothenburg bevinden. Het zou op zichzelf leuk zijn, als de Neder landse nationale kampioenschappen, de Europese kam pioenschappen en de wereldkampioenschappen nog eens op de kunstijsbaan in Heerenveen zouden kunnen worden gehouden. Dan moet die baan natuurlijk wel, blijven bestaan. Het College is begonnen met de drie uitgangspunten van de stichting die het verzoek om subsidie heeft ge daan, te onderschrijven. Deze uitgangspunten zijn, dat de ijsbaan behoort tot het gehele maatschaippelijke patroon van het noorden, dat de ijssport een geliefde sport is en dat de helft van het aantal leden van de Koninklijke Nederlandse Schaatsenrijdersbond binnen de grenzen van Groningen, Friesland en Drenthe woont en ten slotte, dat de kunstijsbaan een actieve sportbe oefening, een gezonde recreatie en een zinvolle vrije tijdsbesteding in de hand werkt. Daarvan uitgaande, kan men zeggen, dat deze kunstijsbaan een functie heeft. Nadat B. en W. dat hebben geconstateerd, bouwen zij een redenering op om duidelijk te maken, dat het naar hun visie niet op de weg van een gemeentebestuur, in ieder geval niet dat van Leeuwarden, kan liggen deze stichting subsidie te verlenen. B. en W. stellen zich bij hun argumentatie in deze raadsbrief bepaalde grenzen. Zij gaan niet in op de voorgeschiedenis, verdiepen zich niet in de financiën en vragen ook niet naar het finan ciële perspectief. Dat kan ik waarderen en ik wil graag het College in dat streven volgen. Ik wil alleen tegen over de argumentatie van B. en W. om geen subsidie te verlenen een argumentatie van mijn fractie plaatsen om wél een subsidie toe te kennen. Wanneer ik spreek over mijn fractie, bedoel ik de fractie met uitzondering van een wethouder, maar inclusief het fractielid dat deel uitmaakt van de Commissie van bijstand voor de Dienst voor Sport en Recreatie en dat aanvankelijk met het standpunt van B. en W. akkoord ging. Deze zal er aanstonds een korte verklaring over afleggen. Ik wil aan de hand van een viertal punten duidelijk maken waarom wij voor het verlenen van een subsidie zijn. Los van de vraag of bepaalde gemeenten in aan merking komen voor extra financiële voorzieningen in het kader van de financiële verhouding Rijkgemeen ten, zijn er op dit moment al zaken die door een aantal gemeenten samen worden gedragen, zoals het Frysk Orkest, de Noorder Compagnie en Forum. Ik noem het Frysk Orkest om duidelijk te maken, dat het daarbij gaat om iets wat door Friese gemeenten wordt ge dragen, de Noorder Compagnie om aan te tonen, dat het ook kan gaan om iets wat door meer dan alleen Friese gemeenten wordt gedragen en Forum om erop te wijzen, dat het zelfs gebeurt door een groep ge meenten uit een aantal provincies in Noordoost-Neder land. Ik geef toe, dat deze gezelschappen met muziek, toneel en opera naar de lokale gemeenschappen gaan, maar dat is geen wezenlijk verschil. Het gaat erom dat aantallen gemeenten gezamenlijk deze instituten dragen. Leeuwarden zelf heeft recreatiegebieden als 't Nijlan en de Groote Wielen. Het is bezig met het uitbreiden van zijn sportaccommodaties en werkt aan zijn sportvelden voor een groot stuk amateursport en semi-berocpsvoet- bal van Cambuur. Leeuwarden krijgt zijn sporthal en heeft op dit moment al zijn vlakke vloeren in de Fries landhal. Het heeft voorts zijn jachthaven en in een chauvinistische bui zeggen wij, dat het de grootste overdekte jachthaven van West-Europa is; de Ge meentesecretaris zegt zelfs de grootste van heel Euro pa. Wij zijn voorts bezig met de organisatie van het gehele culturele leven in Leeuwarden. Dat zijn stuk voor stuk dingen waarop wij maar trots kunnen zijn. Ik noem ze niet alleen om duidelijk te maken, dat men niet moet zeggen, dat er in Leeuwarden nooit iets kan en dat er niets is, maar wel om aan te tonen, dat Leeuwarden voor een aantal functies klaar is. De dingen die ik noemde, zijn bestemd voor de eigen bevolking, maar daarnaast ook voor anderen. Die an deren kunnen echter t.a.v. deze voorzieningen een keus maken. Wanneer zij zich enige moeite willen getroos ten, bepaalde afstanden willen afleggen en kosten wil len maken, kunnen zij keus maken en zijn zij niet uit sluitend op die voorzieningen in Leeuwarden aange wezen. In het gehele complex van voorzieningen paste tot nu toe nog geen kunstijsbaan. Dat „tot nu toe" wil ik nu doorstrepen, omdat het dwaas zou zijn er hier een te hebben, als men er op korte afstand in Heerenveen ook een heeft. Wij weten, dat gepoogd is in de Fries landhal een kunstijsbaan te maken, maar dat dat niet is doorgegaan als gevolg van financieel-technische en or ganisatorische bezwaren. In het stadium dat men hier kon gaan denken aan het maken van een kunstijsbaan op een punt ergens in de st;ad, was men met de plan nen in Heerenveen al zover, dat het bestuurlijk in correct zou zijn geweest aan de mogelijkheid daartoe voor Leeuwarden nog maar te denken. Ik kom dan tot mijn derde punt. De kunstijsbaan is in Heerenveen. Zij is gebonden aan een bepaalde plek, dat is heel duidelijk. Dat is dan een verschil met de drie instituten die ik zoëven noemde en die naar de deelnemende gemeenten toe gaan. Er is echter de over eenkomst, dat er van elk maar één is. Er is maar één Frysk Orkest, één Forum en één Noorder Compagnie. Er is ook maar één kunstijsbaan voor het Noorden en wel die in Heerenveen. Zij is toegankelijk voor allen en allen zijn er ook op aangewezen. Een keuze-element is er voor Leeuwarden praktisch niet aanwezig. Daar voor zou men zich dan moeten spoeden naar Deventer of naar Amsterdam. Wij hebben zojuist in de courant kunnen lezen, dat wij, als wij er heel veel voor over hebben, in de naaste toekomst ook naar Eindhoven kunnen gaan. Dat houdt in, dat de kunstijsbaan in Heerenveen uniek is voor het noorden, dat men zou kunnen zeggen, dat deze van en voor het noorden is. Als feitelijkheid kan ik constateren, dat een aantal Leeuwarder organisaties en particulieren ook van deze kunstijsbaan gebruik maken. Het laatste punt: Men zegt, dat het noorden vaak over belangrijke zaken verdeeld is, soms terecht, soms ten onrechte. Men zegt ook vaak, dat men in Friesland te klein en te chauvinistisch denkt, soms terecht, maar ook wel eens ten onrechte. Dat kan met zich brengen en dat doet het stellig op dit ogenblik de be hoefte dit soort uitspraken met feiten te logenstraffen. Wanneer men dat daadwerkelijk kan doen, is het, als het zakelijk verantwoord is, naar de mening van mijn fractie ook psychologisch geboden. Na de argumen ten die ik al had genoemd, vinden wij, dat dit laatste argument stellig ook een rol moet spelen bij de behan deling van dit punt. Hier is zo'n mogelijkheid om dui delijk te maken, dat men ook in het noorden en stellig ook in Friesland over bepaalde dingen ruim kan denken, dat men tot een bepaalde eendracht kan komen om bepaalde voorzieningen tot stand te bren gen, waarvan een groot aantal mensen, afkomstig uit een groot aantal gemeenten, kan profiteren. Dat zo zijnde wil ik namens mijn fractie als sluitstuk van mijn betoog pro subsidie het volgende voorstel indienen: „De Raad besluit: aan de Stichting Noord-Nederlandse Kunstijsbaan te Heerenveen een jaarlijks subsidie toe te kennen op basis van f0,05 per inwoner, voor een periode van drie jaar. De Voorzitter: Het voorstel, ingediend door de heer Vellenga, maakt mede deel uit van de discussie. De heer Van Balen Walter: Hoewel ik de argumen tatie van het College voor een groot deel kan volgen en ik ook wel enkele juridische bezwaren zie tegen sub sidiëring van de kunstijsbaan, meen ik, dat de hoofd stad van Friesland vooral omdat het hierbij gaat om de in deze provincie zo populaire ijssport het gebaar past om de kunstijsbaan te steunen. Ik zou het een be denkelijke daad van de hoofdstad van Friesland vinden, wanneer wij niet bereid zouden zijn dit populaire in stituut, waarvan toch ook zovelen van onze ingezetenen profiteren, te steunen. Ik ga dan ook akkoord met het voorstel van de heer Vellenga. De hear Boomgaardt: Ik haw oan de iene kant alle bigryp foar de argumintaesje fan it Kolleezje en oan de oare kant soe ik it dochs ek wolris bisjen wolle.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 4