8 Men kin der wol lang oer dubiearje, hwant der is hwat foar en hwat tsjin to sizzen. By B. en W. oerhearsket dizze gedachte: 't Hearrenfean kin dit net rédde; de iisbaen moast der wol komme en it is wol aerdicli, dat dy yn 't Hearrenfean kommen is; dér moatte wy alle bigryp foar opbringe; wy moatte sportyf bliuwe en in bydrage leverje. Dêryn lykwols kin ik it Kolleezje net folgje. Ik leau, dat men, as it om in bilang giet dat safier oer de gemeentegrinzen hinne strekt, dan sizze kin: de Provinsje moat der foar soargje, dat de eksploitaesje roun komt. Ik wit net, oft dat wol oant it uterste ta bisocht is en hwat dér op'cn dür ütkomme kin. De Provinsje hat dus hiel posityf tsjinoer dit plan stien en der ek al in hiel soad ta dien, mar noch net genöch en yn elk gefal net der foar soarge, dat de eksploitaesje slutend wurde koe. It spyt my, dat de hear Vellenga dat elemint net yn syn bitooch opnom- men hat: Provinsje, resp. provinsjes. Mar ek al stiet men op it stanpunt, dat feitlik de provinsjes oer de brêge komme moatte, dan hoecht dat noch net ta konklüzje to hawwen, dat de gemeenten dan neat hoege to dwaen. Ik hie eigentlik wol forlet fan in ün- öfhinklike ynstansje, dy't ünderfining hat op dit stik fan saken en dy't hjiroer advisearre hie oan Provinsje, resp. gemeenten. En hwêrom hat men hjir yn it noar- den de Foriening fan Nederlanske Gemeenten net yn- skeakele Dat bart mear, tocht ik, yn sokke gefallen fan ynter-provinsiale saken en kontrasten. En salang sa'n kommisje fan bütenöf der net is, dan haw ik eigentlik net de frijmoedichheit om to sizzen fan né. Ik bin der ek tsjin om de moty-Vellenga to folgjen, omdat ik it bidrach ünbiroaid, ünbiredenearre fyn. Nou wit ik wol: der moat ris in start komme, mar men wit net, hoefolle der komme sil; as men ris in om- slach fêststelt fan fiif sint per ynwenner en men fre- get dy oan de gemeenten, dan wit men der neat fan, hoefolle gemeenten réagearje. It is hwat in slach yn 'e loft. Hjir wurdt net in akkoart oanbean, dêr't de ge meenten yn oerliz ta kommen binnc, lyk as dat gien is mei it Frysk Orkest en ek mei de Noorder Com pagnie. Doe mocht nei it kontakt mei de gemeenten meiinoar ridlikerwize forwachte wurde, dat in bipaeld bidrach neamd wurde koe. Mar dat is nou net it ge fal en dat is it swakke punt yn de oanfraech sa't dy foar üs leit. Mevr. Visser-van den l?.os: Evenals het College heeft onze fractie het wat moeilijk gehad om tot een besluit te komen. Niet omdat wij de Noord-Nederlandse Kunstijsbaan geen goed hart toedragen. Wij zijn heel blij met het bestaan ervan en wij hopen, dat het haar zeer goed zal gaan. Ik sluit mij graag aan bij de heer Vellenga, toen deze uiting gaf aan de hoop, dat we daar nog zeer belangrijke wedstrijden zullen meemaken. Het enige punt dat er na het betoog van de heren Vellenga en Boomgaardt is overgebleven, is de wens, dat de provincie Friesland ertoe komt een plan op te zetten voor een gezamenlijke regeling, zoals wij die ook voor andere gemeenschappelijke projecten kennen, zodat er een vaste afspraak komt over wat elke ge meente zal gaan betalen. Zoals wij afgesproken heb ben, willen wij nu 5 ct. per inwoner geven, voorlopig gedurende drie jaar, omdat ook wij de indruk hebben, dat de tekorten nog niet te overzien zijn. Dat overzicht kan men ook nog niet hebben, omdat de kunstijsbaan nauwelijks een jaar draait. Als men eenmaal begonnen is met steunen en ook heeft uitgesproken, dat men hoopt, dat de ijsbaan blijft bestaan, komt men aan stonds ook voor de grotere tekorten te staan. Daarom zou het bijzonder belangrijk zijn geweest, wanneer dit van het begin af aan als een gemeenschappelijke re geling was opgezet. Wij hopen, dat erop zal worden aangedrongen, dat het Provinciaal Bestuur van Fries land met het Gemeentebestuur' van Heerenveen daartoe het initiatief zal nemen. De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de koffiepauze. De heer Tiekstra (weth.) heeft de vergadering ver laten. De heer Faber is ter vergadering gekomen. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Van der Veen: Het is mijn bedoeling een ander geluid te laten horen dan de sprekers die vóór mij aan het woord zijn geweest en die allen, de een meer, de ander minder enthousiast, voor inwilliging van het verzoek van de kunstijsbaan zijn. Ik ben ge neigd het voorstel van het College te volgen. Wij heb ben hierbij toch wel met een iets andere zaak te ma ken dan met de drie gezelschappen waarover de heer Vellenga het hoeft gehad en die eigenlijk los staan van een speciale gemeente en zelfstandige instellingen zijn, die ook hier komen en die tot stand zijn gekomen na voorafgaand overleg en na het voorafgaand bekijken van de consequenties van een en ander. Dat is met de ijs baan in Heerenveen beslist niet het geval geweest. Ik behoor ook tot hen, die het belang van deze baan voor het noorden inzien. Iets anders is echter, of het belang dat deze baan voor het noorden heeft, opweegt tegen de kosten ervan. Dat zijn vragen die men zich moet stellen alvorens met zoiets te beginnen en niet achteraf. Deze baan is op poten gezet door de ge meente Heerenveen. Het is nu een stichting die sub sidie vraagt, en de rol die de Gemeente daarin speelt, kennen wij niet, maar toen de gemeente Heerenveen dit opzette, was het volledig bekend het kon althans bekend zijn aan ieder die de plannen kende dat de ex ploitatie nooit kon rondkomen. Men heeft natuurlijk ge hoopt op subsidies uit alle mogelijke fondsen en bijdra gen van de provincies. Die zijn ook wel gekomen. Er zijn er zelfs meer gekomen dan waarop men aan vankelijk hoopte. De kosten zijn natuurlijk tegenge vallen. Ik wil niet van een stunt spreken, omdat dat wat onvriendelijk klinkt en ik bedoel het niet onvrien delijk tegenover de gemeente Heerenveen, maar men heeft welbewust een risico genomen, waarvan men nu de gevolgen op andere gemeenten wil afwentelen. Ik vind dat niet onbedenkelijk. Ik vind het een griezelige zaak, wanneer de ene gemeente op deze wijze in feite een andere gemeente gaat subsidiëren. Nu moet men aanstonds niet vertellen, dat dat niet zo is, omdat er een stichting tussen zit, want deze stichting is alleen maar de verschijningsvorm van waaruit deze zaak opereert. Het is een overheidsstichting, maar dit ver andert wezenlijk aan dc zaak niets. De gemeente Hee renveen heeft het grapje van de stichting ontdekt en zij past het ook elders toe. We hebben kunnen lezen, dat de gemeente Heerenveen bezig is een noordelijke sportschool tot stand te brengen. Daartoe is een voor stel van het College van Heerenveen aan de Raad van die gemeente gedaan en ook dat is weer gegoten in de vorm van een stichting. Voor ons kan het echter geen verschil maken, of het nu een stichting is dan wel of de gemeente Heerenveen dat rechtstreeks doet. Ik heb op het eerste gezicht niet veel waardering voor subsidiëring van de ene gemeente door een an dere. Wij hebben hier ook centrale voorzieningen. Leeu warden heeft ook dingen waarvoor wij graag steun zouden ontvangen, voor zover zij een breder gebied bestrijken dan Leeuwarden alleen. Het is dan echter in de eerste plaats het hogere orgaan dat daarvoor moet worden aangesproken. Pas op de allerlaatste plaats zouden wij ons kunnen wenden tot andere ge meenten met het verzoek aan onze manifestaties deel te nemen. Het vervelende is, dat, als wij deze manier van manipuleren van Heerenveen accepteren, wij in feite de beschikking over een deel van onze inkomsten uit handen geven en leggen in handen van een an dere gemeente. Als de gemeente Heerenveen zich met dit initiatief tot ons en andere gemeenten had gewend en wij met elkaar van tevoren overleg hadden kunnen plegen, als wij een verdeelsleutel hadden kunnen ma ken en hadden kunnen berekenen of men er mee uit kon ja of neen; als wij ook hadden kunnen meepraten over de plaats waar deze kunstijsbaan nu werkelijk het beste kon komen, dan zou het heel iets anders zijn geweest. Dan hadden wij inderdaad iets mèt elkaar kunnen doen. Dan hadden wij gezegd, dat wij met z'n allen bezig zijn iets te maken, terwijl wij nu voor het fait accompli worden gesteld, dat één gemeente iets gedaan heeft waarvan zij van tevoren kon zien, dat zij het niet alleen torsen kon en waarvan zij de last nu zonder voorafgaand overleg op de schouders van anderen wil gaan leggen. Dat ontmoet bij mij beslist ernstig bezwaar. Ik wil niet zeggen, dat ik tot in lengte van jaren niet over die bezwaren zou kunnen heenkomen, -9" maar zij zijn op dit moment voor mij nog wel onover komelijk. Ik heb dan verder nog het bezwaar, dat wij eigenlijk nog te weinig weten van wat er precies gaande is. Wij v/eten van het functioneren van deze baan praktisch niets af. Wat zijn de toegangsprijzen Maakt de stich ting verschil tussen inwoners van de gemeente Heeren veen en andere bezoekers Ik meen, dat dat zo is, maar wij kunnen het niet uit de stukken halen. Dat is iets waarover ik wel graag zekerheid heb. Een andere vraag is, waaruit het geheel bestaat. Wat exploiteert die stichting precies? Is er nog een andere accommodatie bij en, zo ja, hoe is de exploitatie daarvan? Is er een overdekte gelegenheid bij, waarin straks dingen worden gedaan die wij hier ook even tueel in de Frieslandhal doen? Wordt dat een concur rerende onderneming en hoe is de exploitatie daarvan weer in het geheel opgenomen Dat zijn allemaal dingen die ik niet weet en waarvoor ik toch wel be langstelling heb, als ik moet beslissen over het al dan niet geven van subsidie aan het geheel. De gemeente Hcerenveen speelt hierbij formeel geen rol, hoewel zij wel de voedster-moeder van het kind is. Ik neem aan, dat de gemeente Heerenveen be halve de subsidies die zij verleent, daarin toch ook wel een inkomstenbron heeft, al was het alleen maar de vermakelijkheidsbelasting. Over al deze dingen zou toch veel meer duidelijkheid moeten bestaan voordat men tot een verdeelsleutel kan komen op grond van het belang, dat die ijsbaan zou kunnen hebben voor een breder gebied dan het enge gebied rondom de plaats Heeren veen zelf. Het belang erken ik dus wel, maar ik vind de wijze waarop dit object tot stand gekomen is, niet zo, dat ik het precedent zou willen scheppen er zo maar in te stappen. De heer Rijpstra: Wij zullen het voorstel van dc heer Vellenga om een subsidie te geven, van harte steunen. Wij zijn van oordeel, dat Leeuwarden als hoofdstad van Friesland en als eerste in de rij van de elf Friese steden in dergelijke gevallen voorop moet gaan. Ik wil de woorden van de heer Vellenga her halen, dat wij tot eendracht moeten komen om bepaal de voorzieningen gezamenlijk ter hand te nemen. De heer Wiersma: Wij kunnen ons wel stellen ach ter het betoog van de heer Vellenga en willen ook zijn motie steunen. Wij vinden echter, dat de periode van drie jaar die daarin wordt genoemd, wel wat lang is. Wij weten, dat de stichting zoekt naar toekenning van een subsidie voorlopig voor de tijd van drie jaar, maar wij vinden het aanbevelenswaardig dit wat te tempori seren. Wij zouden daarom vooralsnog dit subsidie tot één jaar willen beperken. Ik heb met zeer veel belangstelling het betoog van mevr. Visser gevolgd, die stelde, dat dit eigenlijk een provinciale aangelegenheid is. Ik zou nog wat verder willen gaan op dit punt. Ik dacht en die opvatting- komt ook enigszins in de raadsbrief naar voren dat het niet alleen een aangelegenheid is voor de provincie Friesland, maar ook voor de provincies Groningen en Drenthe. Het zou misschien aanbeveling verdienen, als het College daarover eens een brief richtte aan de be sturen van die provincies of althans op een daarvoor geëigende plaats naar voren bracht, dat dingen als deze tot dc provinciale zaken behoren. Dat neemt niet weg, dat wij, om deze zaak op gang te brengen en op gang te houden, het gevraagde subsidie willen toe kennen, maar dan graag voor één jaar. De heer Schönfeld: In de eerste plaats wil ik uiting geven aan mijn grote waardering voor de opzet van en de duidelijke argumentatie in deze raadsbrief. Met alle respect voor de tegen-argumenten welke zowel een der wethouders als een aantal andere raadsleden hier hebben aangevoerd, moet ik zeggen, dat ik volledig achter het voorstel van B. en W. sta. Dat zou mis schien nog kunnen veranderen, als de Raad nog uit voeriger over deze zaak zou kunnen worden ingelicht. Ik zou er nu niet veel meer van kunnen zeggen dan reeds door de meerderheid van het College naar voren is gebracht. De argumentatie van mevr. Visser kan ik voor een groot deel wel onderschrijven. Als men spreekt over belangen van het noorden in het algemeen wil ik er op wijzen, dat er t.a.v. het tekort van het Frysk Orkest, waar de Raad ook positief tegenover gestaan heeft, gemeenten waren, die zich zelfs niet aan de hierover gemaakte afspraken hielden. De subsidiëring van Cam- buur wil ik hierbij nog maar buiten beschouwing laten. Hoezeer de kunstijsbaan voor deze provincie en de aangrenzende provincies van belang mag zijn, ik ge loof niet, dat met het al of niet geven van een sub sidie het bestaan van deze stichting op het spel staat. Ik denk hierbij ook aan de mogelijkheid van een bij drage van de Nederlandse Sportfederatie. Het raads voorstel heeft mij overtuigd, zodat ik er geen behoefte aan heb er nog meer woorden aan te spenderen. De heer Heidinga: Ik wil het College graag een compliment maken voor de raadsbrief; ik vind die dui delijk en goed. Ergens heb ik gelezen, dat het College van B. en W. hiermee een behoorlijk scheve schaats zou rijden. Wij mogen echter veeleer stellen, dat het College zich hiermee niet op glad ijs heeft begeven, maar dat het met beide benen op de stevige grond blijft. Dat wil helemaal niet zeggen, dat ik niet het belang van deze kunstijsbaan zou inzien en dat ik geen waardering voor het initiatief zou hebben. Ik moet echter zeggen, dat de wijze waarop er door de heren Vellenga en Rijpstra over gesproken is, te veel in de gevoelssfeer ligt. Ik geloof niet, dat wij er goed aan doen deze kwestie in een joechei-stemming te behan delen. We moeten bedenken, dat dit een zakelijke aan gelegenheid is, die op goede zakelijke gronden moet worden behandeld. Als er een gemeenschappelijke rege ling voor te ontwerpen zou zijn, waaraan bijv. de drie noordelijke provincies meedoen, en een duidelijke be groting zou kunnen worden gemaakt met een verdeel sleutel voor bijdragen van de betrokken provincies en gemeenten, zou men mij bereid vinden daaraan mede werking te verlenen. Ik geloof ook niet, dat wij het mogen doen. Het is misschien verkeerd, dat ik dit zeg, omdat ik dan waarschijnlijk sommige raadsleden tegen de haren in strijk.' Ik blijf echter van mening, dat wij t.a.v. deze kunstijsbaan zakelijk moeten blijven. Deze kwestie is nu gespeend van iedere zakelijkheid. Wij we ten eigenlijk van niets. Heel vaak ben ik het niet met de heer Van der Veen eens, maar deze keer zeg ik: Hij heeft het goed gezegd! De heer Bakker: In de vergadering van de com missie van advies en bijstand heb ik geen bezwaar ge maakt tegen het voorstel van B. en W. om het subsi dieverzoek af te wijzen. Op dat moment liet ik de ge schiedenis van het tot stand komen van die baan het zwaarste wegen. Sindsdien heb ik zoveel bedenktijd gehad, dat ik daarop ben teruggekomen. Een van de factoren is de rol die wij willen, dat Leeuwarden in Friesland speelt. Wij kunnen niet afzijdig blijven als tal van andere gemeenten, zelfs gemeenten in de pro vincies Groningen en Drenthe, meedoen. Belangrijker dan de wijze van tot stand komen van de ijsbaan is voor mij het feit, dat het hier om een noordelijk belang gaat en ook om een belang van Leeuwarden. Dat is voor mij doorslaggevend en daarom zal ik vóór het subsidie stemmen. De heer Stek: In eerste instantie was ook mijn conclusie, dat wij niet op het verzoek van de Stichting Noord-Nederlandse Kunstijsbaan moesten ingaan. Nu ik echter de discussie heb aangehoord, ben ik van mening, dat Leeuwarden als hoofdstad van Friesland deze stichting niet in de kou kan laten staan, zodat ook ik voor het voorstel van de heer Vellenga zal stemmen. De heer De Jong (weth.): Ik wil beginnen met een woord van waardering voor de wijze waarop de Raad dit voorstel heeft besproken. Inderdaad wordt een voor stel als dit gemakkelijk in de emotionele sfeer getrok ken, waardoor van het wegen van eikaars argumen ten vaak niet zo veel terecht komt. Het is een zake lijke kwestie en daarom is het ook van groot belang eikaars motieven te kennen. De heer Vellenga heeft als eerste argument gesteld, dat, afgezien van de steun die het Rijk geeft voor verbetering van de infrastructuur in de gemeenten die daarvoor in aanmerking komen, waaronder ook Hee renveen, andere instituten subsidies van verschillende

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 5