K>2? gemeenten of provincies krijgen. Hij heeft de kunst ijsbaan daartoe vergeleken met het Frysk Orkest, de Noorder Compagnie en Forum. De steun aan deze in stellingen vindt echter zijn oorsprong in een van te voren tot stand gekomen gemeenschappelijke regeling. Men is daarmee begonnen alvorens subsidie te geven. Die instellingen berusten op een deugdelijke financiële grondslag; voor wij er onze medewerking aan gaven wisten wij hoe een en ander er voor stond. Dat is een duidelijk verschil met de onderhavige zaak. Men moet echter niet spreken van: afgezien van de financiële voorzieningen die de gemeenten tot hun be schikking hebben. Nee, die financiële regeling is er. Dat is juist een van de argumenten waarmee de meer derheid van het College gekomen is. Ook Leeuwarden ontvangt een bijdrage uit de „infrastructuurpot"per jaar f 770.000,Daarmee hebben wij tot nu toe f 680.000,aan lasten gedekt. Daaruit zijn bestreden de kosten van kapitaalswerken als zeven bruggen, een sporthal en een sportterrein. Heerenveen krijgt ongeveer f 260.000,per jaar uit deze pot ter beschikking. Die gemeente zou daaruit ook heel wat aan kapitaalslasten voor zo'n voorziening kunnen dekken. Heerenveen heeft mede voor zulke voorzieningen geld gekregen in de uitkering die het op grond van de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten ontvangt. Dit is ook een argument van de meerderheid van het College geweest om te stellen, dat Heerenveen er niet anderen voor moet laten opdraaien. De kunstijsbaan is uiteindelijk allereerst een zaak van plaatselijk belang. Heerenveen is ermee gekomen, toen ook Leeuwarden bezig was met pogingen om een ijs baan te krijgen. Daarbij dacht men destijds aan de Frieslandhal. Men heeft die pogingen niet gestaakt, omdat men in Heerenveen begon, maar voor een be langrijk deel uit financiële overwegingenmen voelde n.l., dat dit de Gemeente een ton per jaar zou gaan kosten. Gelet op alle andere belangen die de Gemeente te behartigen heeft, is men tot de conclusie gekomen, dat wij dit er niet voor over hebben, ook al kon men uit de reserve van openbare werken een bijdrage a fonds perdu van 5 ton putten, zoals toen is voorge steld, waardoor er lagere kapitaalslasten voor de ijs baan zouden overblijven. Wij zijn bewust niet verder gegaan, gezien de financiële lasten die hieruit voor de Gemeente zouden voortvloeien. Wij hebben de fi nanciële consequenties wèl in onze overwegingen be trokken; Heerenveen heeft dat niet gedaan. De ge meente Heerenveen is er in overleg met het Provin ciaal Bestuur mee doorgegaan en men komt nu achter af met een verzoek dat wil zeggen dat gebeurt nu door de stichting aan de gemeentebesturen om maar even 5 ct. per inwoner bij te dragen. Natuurlijk kan niemand het stichtingsbestuur verbieden dat te vragen, maar als men op het begin van de geschiedenis let, ziet men toch wel duidelijke verschillen met de steun aan de door de heer Vellenga genoemde instellingen. De heer Vellenga heeft er op gewezen, dat Leeuwar den zelf ook recreatie-objecten heeft en daarbij Cam- buur en de jachthaven genoemd. Die zijn echter in de eerste plaats bestemd voor de eigen inwoners. Er ko men ook wel mensen van buiten Leeuwarden, maar die mensen hebben, zoals hij zegt, wat die voorzieningen betreft, een keus uit verschillende mogelijkheden. Mag dat element van keus daarbij wel de doorslag geven Wanneer men begint te stellen, dat het gaat om een voorziening die niet specifiek is voor het eigen plaat selijk belang maar voor een wijdere omgeving, komt men voor de vraag te staan, in hoever men zich zal richten tot andere gemeenten die hierbij belang hebben. Ik wijs in dit verband op de vlakke vloeren in de Frieslandhal. Daar wordt ook sport op bedreven, zoals bijv. micro-korfbal. Er komen 19 teams uit Leeuwar den, maar ook 56 teams van buiten Leeuwarden komen hier regelmatig hun wedstrijden spelen, tot uit Garijp toe. Dat is dus ook een voorziening voor een veel wij dere omgeving dan alleen voor Leeuwarden. Moet nu beslissend zijn voor de conclusie of anderen al dan niet moeten bijdragen, de vraag, of er al dan geen keus is? Als men dat doet, stelt men het criterium niet duidelijk. Men zal moeten vragen, of een voorziening van specifiek plaatselijke betekenis is of van zo'n grote regionale betekenis, dat de vraag rijst of Leeuwarden zelf in het voetspoor van wat in Heerenveen is gedaan ook niet aan buitengemeenten zou moeten vragen 5 ct. of een dubbeltje per inwoner bij te dragen voor die voorzieningen waarvoor zij zelf onmogelijk kunnen zorgen. Dat zou een consequentie kunnen zijn van het standpunt dat in de motie-Vellenga is belichaamd. De heer Vellenga heeft erop gewezen, dat een kunst ijsbaan gebonden is aan een bepaalde plaats, maar dat zij toegankelijk is voor allen. Daarin onderscheidt zich de kunstijsbaan nu juist van een instelling als het Frysk Orkest. De gemeenten die het Frysk Orkest subsidiëren, krijgen ook allemaal concerten van dit orkest. Dat orkest trekt de gehele provincie door en men kan niet zeggen, dat men hierin een instelling- heeft waarbij Leeuwarden een deel van de kosten ver haalt op de buitengemeenten. Het Frysk Orkest is een zaak die een aantal gemeenten gezamenlijk hebben op gezet en waarbij Leeuwarden doelbewust 40 pet. in de kosten bijdraagt, hoewel lang geen 40 pet. van de acti viteiten van dit orkest in Leeuwarden plaats vindt. Als men nagaat wat dat orkest de Gemeente per in woner kost, komt men tot een bedrag dat belangrijk hoger ligt dan het bedrag, dat tal van buitengemeen ten bijdragen. Men heeft hier de ijsbanen in Amsterdam en Deven ter genoemd en erop gewezen, dat er ook een in Eind hoven komt. Wat Deventer en Amsterdam aangaat, is er geen enkele buitengemeente die de kunstijsbaan subsidieert. Die kosten draagt men daar zelf. Waarom zullen wij, met de ervaringen met de kunstijsbanen in Deventer en Amsterdam, ineens in afwijking van wat elders gebeurt zeggen, dat het hier gaat om een speci fiek noordelijk belang en dat het zo prachtig is, dat wij in de drie noordelijke provincies zoiets hebben waarin wij onze Friese en noordelijke trots wat kunnen uit leven Grenoble en Gothenburg zijn hier genoemd. Dat is een prachtig iets, maar uiteindelijk kom ik toch weer op hetzelfde terug: hoe doet men het in met Leeuwarden vergelijkbare gemeenten? Men moet al heel krachtige argumenten hebben om, in afwijking van wat elders gebeurt met kunstijsbanen, tot sub sidiëring over te gaan. Men moet een beetje voorzichtig zijn met uitspraken als: „Wij zouden in onze waardering voor het noorden te kort schieten, als wij geen steun zouden geven." De heer Vellenga zegt, dat men zou kunnen stellen, dat wij in het noorden misschien te klein en te chauvinis tisch zijn. Gelukkig heeft hij niet gezegd, dat de meer derheid van het College dat zou zijn. In dat vlak zou den wij deze zaak nu ook niet moeten trekken. Laten wij ons maar meten met Amsterdam en Deventer. Daar is men bepaald niet klein en daar vraagt men geen bijdrage van andere gemeenten. Zijn we misschien niet een tikje tegenovergesteld aan klein en chauvinistisch, zodat wij de eigen belangen wat te weinig in het oog- houden? De heer Vellenga zegt, dat men het psycho logische aspect aan deze zaak niet kan verwaarlozen. Dat ben ik met hem eens. Als men echter bij de be oordeling van zakelijke kwesties de psychologie erbij haalt en zo'n kwestie gevoelsmatig gaat benaderen, moet men wel bijzonder voorzichtig zijn, omdat men dan gemakkelijk uitglijdt. Bij zakelijke kwesties mag het gevoel wel eens een ogenblik meespelen, maar men moet toch zoveel mogelijk zakelijke normen han teren. (De heer Vellenga: Ik heb gezegd, dat het za kelijk verantwoord is en dat ik het ook psychologisch geboden acht steun te verlenen.) Ik heb gepoogd het belang van dat psychologische aspect tot zijn juiste pro porties terug te brengen. De heer Vellenga heeft ook geen enkele voorwaarde aan zijn voorstel om subsidie te verlenen verbonden. Als dit wordt aanvaard, geeft de Gemeente 5 ct. per inwoner zoder dat men weet wat er precies gebeurt. Wanneer wij iets subsidiëren, al gaat het maar over een bedrag van f 400,of f 500,is er in de regel de voorwaarde aan verbonden, dat de gesubsidieerde instelling rekening en verantwoording van haar exploi tatie aflegt. In dat geval wordt hiernaar door de heer Vellenga niet gevraagd. Nu zal het voorstel van de heer Vellenga wel worden aanvaard, maar in dat ge val zou ik toch wel gaarne zien, dat even gelet werd op de voorwaarden en dat ervoor wordt gezorgd, dat de Gemeente een zekere inspraak houdt en dat zij erop kan toezien, dat wat gebeurt ook verantwoord is. De heer Van Balen Walter zou het een slechte daad IT vinden als de Gemeente het gevraagde subsidie niet zou geven. Ik neem aan, dat diens buurman het daar mee niet eens is. Ik wil hem vragen hierover eens met zijn buurman te praten; dat is misschien beter dan wanneer ik veel woorden aan die opmerking zou wijden. De heer Boomgaardt heeft gezegd, dat er eigenlijk een advies van een onafhankelijke instantie zou moeten worden overgelegd. Er is een advies van de afdeling- Friesland van de Vereniging van Nederlandse Gemeen ten bij de stukken ter inzage gelegd. Dat advies is ech ter pas vrijdag binnengekomen; het is vrijdagmiddag- bij de stukken gelegd. De raadsleden die vóór vrijdag middag de stukken zijn gaan inzien, hebben dat waar schijnlijk niet gelezen. Het advies was voorzichtig positief; het hield in, dat men er geen bezwaar tegen zou hebben, wanneer de gemeenten hieraan ook een bijdrage zouden geven. (De heer Van der Veen: Er staat niets in dat advies.) D.w.z. dat het in een voorzichtige taal is gesteld. Het is echter een advies, waaraan de heer Boomgaardt mis schien toch wel waarde hecht. Deze zegt, dat de Pro vincie het moet doen. Dat is ook een van onze argu menten. Wij zien, dat de Provincie zich in de laatste jaren t.a.v. tal van regionale en plaatselijke zaken terugtrekt, voor wat de subsidiëring betreft. Ik wijs in dit verband op de subsidiëring van de schoolartsen- dienst, waaruit de Provincie zich terugtrekt en op de subsidiëring van de lectuurvoorziening, voor zover die van plaatselijk karakter is. Ik noem voorts de zorg voor de geestelijke volksgezondheid. Ook op dat punt trekt de Provincie zich terug voor wat de plaatselijke activiteiten aangaat. Dat kunnen de gemeenten zelf wel betalen, zegt zij. Akkoord, maar dat houdt voor ons dan in, dat wij tot de Provincie dienen te zeggen, dat, voor zover het om provinciale activiteiten gaat, de daaraan verbonden kosten primair voor rekening van de Provincie dienen te komen. Als de ene gemeente de andere gaat subsidiëren, kunnen daaraan, zoals de heer Van der Veen terecht heeft gezegd, bedenkelijke kanten zitten. Ik wil daarmee niet zeggen, dat die kan ten ook aan deze zaak zitten, maar men komt toch op een vlak, waarvan men moet zeggen, dat men bijzon der voorzichtig- moet zijn. Als men eenmaal een stap hierop heeft gezet, dient men zich af te vragen welk principieel verweer men heeft, als er een volgende keer weer een soortgelijk verzoek komt. De heer Boomgaardt heeft erop gewezen, dat het bedrag dat gevraagd wordt, niet beredeneerd is. Dat is ook een van onze bezwaren. Als men op dit verzoek ingaat, weet men niet, wat het in de toekomst zal gaan kosten. T.a.v. Deventer hebben wij de indruk gekregen, dat het, m.n. wanneer men met grote eve nementen begint, grote bedragen gaat kosten. Zou men in Heerenveen de wereldkampioenschappen kunnen krijgen, dan zou dat zeer grote bedragen vergen. Een ruwe schatting van Deventer is, dat men er een ton mee kwijt is. Dat is ook iets waarmee men rekening moet houden. Zou men deze zaak hebben opgezet op de manier zoals men de Noorder Compagnie heeft opgezet en eerst hebben gesproken over een soort gemeenschap pelijke regeling, dan zou de zaak heel anders hebben gelegen. Dan zouden de gemeenten ook een bepaalde inspraak hebben kunnen vragen. Dat is nu niet moge lijk. Wij staan hier, omdat deze zaak anders is aan gepakt, ook meer vrijblijvend tegenover. Mevr. Visser heeft op dit aspect ook gewezen. Nu er geen gemeen schappelijke regeling is, vind ik het, zakelijk gezien, wel wat triest er zo maar in te stappen. Dat is toch een van de dingen, die men op zijn minst zou kunnen verlangen alvorens te gaan bijdragen. Ik behoef niet op alle argumenten van de heer Van der Veen in te gaan. Hij heeft ze op duidelijke wijze naar voren gebracht. Toch wil ik bij een paar punten uit zijn betoog even stilstaan. Hij heeft gevraagd, wat de stichting precies exploiteert. Als ik let op de om schrijving van het project, dan heeft men een 400 m lange baan, een korte baan, een overdekte hal met een ijsvloer van 30 x 60 m. Men heeft daarnaast kleedka mers, douches, garderobes, bureaus, een televisie- en radiokamer, een restaurant en enkele winkels en ruim ten voor zit- en staanplaatsen. M.a.w. het gevraagde subsidie heeft ook betrekking op een restaurant en op winkels die men daar heeft, al zal ik niet zeggen, dat men op grond van het feit, dat een restaurant en enige winkels in het complex zijn opgenomen, een subsidie zou moeten afwijzen. De heer Van der Veen wijst erop, dat men hier geen precedent moet scheppen. Dat is een punt dat ook mij aanspreekt. Als wij op de suggestie van de heer Vel lenga zouden ingaan, is het gevaar van een precedent aanwezig. De heer Wiersma wil het voorstel van de heer Vel lenga wel steunen, maar het subsidie van drie jaar beperken tot één jaar. Dat is een suggestie die hij meer tot de heer Vellenga heeft gericht dan tot ons en ik volsta met te zeggen, dat wij daarvan hebben kennis genomen. De heer Bakker en de heer Stek hebben hun stem gemotiveerd. Zij zijn beiden lid van dc Commissie van bijstand van het College en hebben in dit geval in plaats van bijstand te verlenen een zekere afstand ge nomen van het standpunt van de meerderheid van B. en W. Ik constateer- dat met zeker leedwezen. Die commissie is ingesteld tot bijstand van het College. Wanneer zij B. en W. nu afvallen, is dat voor hen niet zo aantrekkelijk. Ik hoop maar, dat dat in de toe komst niet te vaak zal gebeuren. De heer Ten Brug (weth.)Het zal niemand hier verwonderen, dat ik mijn stem zal geven aan het voor stel van de heer Vellenga. Het lijkt mij niet nodig in extenso de discussies te herhalen, die wij hierover in het College hebben gevoerd. Het standpunt dat ik in neem, is door verschillende sprekers al uitvoerig weer gegeven. Ik meen dan ook in hoofdzaak te kunnen volstaan met te verwijzen naar de tweede alinea op pag. 2 van de raadsbrief. Ik wil er toch nog wel iets aan toevoegen. Er is geen sprake van een verschil van mening tussen mij en de rest van het College over het principiële uitgangspunt, maar wel over de toepassing van de beginselen. Ik vind, dat het beginsel waarvan het College uitgaat, niet geldt voor alle tijden en alle plaatsen. De discus sie wordt hiermee wat theologisch, wat Barthiaans en ik moet dan zeggen, dat daarbij ook behoort „Das Ge bot der Stunde". Zeker hebben bij de bepaling van mijn standpunt ook psychologische factoren een rol gespeeld, maar het feit, dat Leeuwarder organisaties en particulieren een feitelijk belang bij deze ijsbaan en haar voortbestaan hebben, geeft mij voldoende vrijheid te zeggen, dat wij dan maar een subsidie van 5 ct. per inwoner moeten geven. Dat wil niet zeggen, dat ik ad libitum met de subsidiëring van deze ijsbaan zou willen voortgaan. Dat is echter iets wat wij later apart en zelfstandig zouden moeten beoordelen. Ik meen, dat het belang van de gemeente Leeuwar den en van de gemeentenaren in deze ijsbaan goed tot uitdrukking komt in het subsidie van f 4400,dat van Leeuwarden wordt gevraagd. De Voorzitter: Als niemand in de tweede ronde het woord verlangt, breng ik het voorstel-Vellenga in stem ming. Het wordt met 21 tegen 8 stemmen, die van de heren Heetla, Heidinga, De Jong, Klomp, Miedema, Schön- feld, Mr. Van der Veen en Weide, aangenomen. De heer Reehoorn heeft inmiddels de vergadering verlaten. Punten 41 en 42 (bijlagen nos. 95 en 81). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 43 (bijlage no. 83). De heer C. de Vries: De Raad wordt in de laatste tijd nog al eens met kredietoverschrijdingen geconfron teerd. Soms gebeurt dat achteraf en dat is al heel vervelend maar soms voordat de besteding plaats heeft. Zo is het in dit geval, dat wij vooraf een oor deel kunnen vormen over de hogere uitgave. Ik denk, wat die kredietoverschrijdingen betreft, aan het pand Gouvcrneursplein 30 en aan de restauratie van diverse monumenten, waarbij het altijd wel moei lijk is juiste ramingen te maken. Ik denk ook aan de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 6