letterknechterij. Tegen Uw zin in, heb ik begrepen, maar anders is het niet. Ik heb al dikwijls gezegd, dat ik niet de slaaf wil zijn van een bestemmingsplan, dat wijzelf hebben gemaakt. Als wij menen, dat dat te stringent is en niet soepel genoeg, dan moet daar een weg voor worden gevonden. Ik heb U nu met vuur horen vertellen, hoe soepel Uw College wel is. U bent nu bereid te overwegen of t.z.t. die ontheffingsclausule zou kunnen worden opgenomen. Ik kan niet zeggen, dat dat blijk geeft van een grote liefde tot de souplesse, die die bepaling erin zou kunnen brengen. Ik ben niet deskundig op dit punt en ik heb er ook helemaal geen behoefte aan om me te verdiepen in al dit soort wet ten, waarin we zo langzamerhand omkomen, maar we hebben de vorige keer van de heer Tjerkstra gehoord, dat deze clausule bestond, dat deze clausule bij andere gemeenten werd toegepast. Dat gebeurt echter niet in Leeuwarden, hoewel we hier al vele malen gevraagd hebben om dit soort souplesse. Wat mij betreft had U vandaag kunnen voorstellen die cluasule op te nemen. Daar zitten we nu al jaren op te wachten. Ik heb tot nu toe niet de indruk gekregen, dat het College bereid is om hoe dan ook te proberen wegen te vinden om in die gevallen, waarin verzoeken worden gedaan, af te mogen wijken van de bestemmingsplannen, wanneer dat niet stuit op materiële bezwaren, tegemoet te komen aan de formele bezwaren. Ik kan mij moeilijk voor stellen, dat wij de bepaling „belangen der volkshuis vesting" niet zouden kunnen gebruiken voor de be langen van het gezin Kalma op dit moment. Dus als wij het noch met art. 20 van de Wederopbouwwet, noch op enige andere manier kunnen doen (en ik kijk hier maar naar de heer Tjerkstra, want die weet mis schien, op welke manier het wel moet), dan zouden we hier formeel aan alle kanten gebonden zijn. Dat zou een consequentie zijn, die ik heel moeilijk zou kunnen aanvaarden. Ik heb dus in ieder geval de neiging om tegen het voorstel van B. en W. te stemmen en te pro beren een uitweg te vinden door een motie van de volgende aard in te dienen: ,,De Raad der gemeente Leeuwarden; op 22 april 1968 in vergadering bijeen en gehoord de beraadslagingen over punt 23 der agenda, verzoekt B. en W. de mogelijkheid te onderzoeken om met toepas sing van art. 20 van de Wederopbouwwet de door de heer M. Kalma te Goutum gevraagde bouwvergunning te verlenen, althans de mogelijkheden te scheppen om deze vergunning aan de heer Kalma te verlenen en de Raad van een en ander mededeling te doen." Ik hoop, dat U misschien een weg, die U op dit mo ment nog niet ziet, kunt vinden om toch datgene, wat naar mijn idee het verlangen van de Raad is, te doen slagen. De heer Tjerkstra: Ik ben het met sommige reac ties van de vorige spreker niet helemaal eens. Ik dacht toch wel, dat we een zekere vooruitgang konden be speuren. Dat heb ik de vorige keer ook gezegd. Het is in het verleden wel eens gebeurd, dat U bij de for mele constatering bleef staan en in de vorige raads- brief hebt U dat niet gedaan en hebt U verklaard te hebben onderzocht, of het mogelijk zou zijn, enz. Dat leidde niet tot een resultaat. Toen is mijnerzijds ge wezen op die mogelijkheid van de ontsnappingsclausule. Nu zegt U zelf, dat U soepel bent, maar daar heb ik met de heer Van der Veen wel enige twijfel aan. Die soepelheid was er niet geweest, wanneer er niet op gewezen was. Waar ik het zo op dit moment niet mee eens kan zijn is, dat er van de kant van de Wethouder wordt gezegd, dat wij in een onzekere situatie verke ren. Ik had gedacht, dat men die onzekere situatie, zijnde de toekomstige verkeersfunctie van deze weg (want dat is het enige punt, waar het nu nog om draait), had kunnen toetsen in de achter ons liggende tijd. Ik maak mij sterk, dat men daarbij toch wel tot de conclusie had kunnen komen, dat die weg straks niet meer van secundair belang is, misschien ook niet van tertiair belang, en misschien zelfs van nul en ge- ner belang. Dit is echter niet nagegaan en ik had graag gezien, dat dit wel was gebeurd. Ik heb wel eens horen verluiden, dat die weg gewoon zou worden afgesloten. In dat geval houdt deze weg toch niet het verkeers- belang van een secundaire weg. Dan komt men tot de conclusie, dat men daar een geringere rooilijnafstand kan toestaan en dat het mogelijk zal zijn om bij de bereidheid van het College tot opname van die over gangsclausule het verzoek van de heer Kalma, uiter aard met gebruikmaking van art. 20 van de Wederop bouwwet, in te willigen. Ik heb er dan ook behoefte aan U het volgende voorstel te doen: „De Raad der gemeente Leeuwarden; bijeen in vergadering op 22 april 1968; verzoekt het College op korte termijn na te gaan of de Wergeasterdyk dezelfde verkeersfunctie zal be houden en indien dat niet het geval is, met toepassing van art. 20 van de Wederopbouwwet de heer Kalma alsnog in de gelegenheid te stellen zijn woning op de voorgestelde wijze uit te breiden." De heer Heitlinga: Ik ben ook niet bevredigd dooi de antwoorden van het College. Als ik goed ben inge licht, dan weet het College wel, dat de Wergeasterdyk zal worden afgesloten. Ik heb gehoord, dat B. en W. van Idaarderadeel in beroep zijn gegaan tegen de voorgenomen afsluiting en dat zij U gevraagd hebben of U daaraan zoudt willen meedoen en dat U hebt geweigerd. Dus U hebt er een zeer gedecideerde me ning over, moet ik aannemen, als die inlichting juist is. Ik heb met deze hele zaak moeite. Toen de Raad er indertijd achter kwam, dat er aan de Dammelaan in afwijking van het geldende uitbreidingsplan met per missie van B. en W. grote en dure bungalows waren gebouwd, hebt U voorgesteld dat uitbreidingsplan dien overeenkomstig te wijzigen. De Raad heeft toen ge zegd: „Akkoord, wij praten er niet meer over." Er is dus een weg, die wij al eerder hebben bewandeld. En, gezien de gang van zaken m.b.t. die grote en dure bungalows, is het voor mij volkomen onverteerbaar, dat U nu een verzoek om een klein huisje met een slaapkamertje uit te breiden, wilt afwijzen. Ik stem dan ook beslist tegen dit voorstel. De heer Kalma moet vergunning hebben. De heer Kingma: Ik behoef hier niet veel van te zeggen, want ik ben volkomen duidelijk geweest. Een voldoende ruime woning is zeker een van de moderne wooneisen. Dit woninkje, meer is het eigenlijk niet, voldoet aan deze eis beslist niet. Het mag heus wel de gevraagde uitbreiding hebben. Nu kan het wezen, dat er allerhande juridische bezwaren tegen aan te voeren zijn, maar ik til daaraan niet zo zwaar. Daar komen we altijd onderuit. Er is ook in dit geval, als men zijn beste beentje voorzet, een weg te vinden om voor deze kleinigheid een oplossing te vinden. Er ge beuren wel andere dingen, die ook niet juridisch ver antwoord zijn. De heer Heidinga heeft er al een voor beeld van genoemd. Daar had het een heel ander karak ter en als het dan hier gaat om een kleine uitbreiding, die veel nodiger is dan bedoelde gevallen, dan begrijp ik het echt niet meer en dan moet ik zeggen, dat wij hier ook beslist tegen zullen stemmen. De heer Slijpma: Art. 20 begint zo langzamerhand een bepaling te worden, die ik uit het hoofd kan ci teren. Ik geloof, dat wc er allen van overtuigd zijn, dat er materieel tegen het bouwen van een slaapkamertje aan dit huis op de Wergeasterdyk niets in te brengen is. Dat moet eenvoudig gebeuren en ik zou het College dan ook willen uitnodigen om art. 20 maar toe te passen en af te wachten of G.S. hier nee tegen zeggen of dat ze het laten schieten. De Voorzitter: Dan hebt U nu in tweede instantie gesproken. Ik stel voor, dat het College in tweede in stantie spreekt na het nuttigen van een kop koffie. Het is de bedoeling, dat we nu een wat bijzondere pauze krijgen. De pauze pleegt ongeveer een kwartier te duren; ik stel voor, dat we dat ditmaal uitbreiden tot een half uur. In die tijd zullen de architecten Bon- nema en Steerenberg U boven in de Nieuwe Zaal iets vertellen over onze bedoelingen met het bestemmings plan 't Aldlan. Ik hoop, dat ze dat kunnen doen aan de hand van een maquette, maar minstens aan de hand van een aantal tekeningen. Helaas zijn wij nog niet zover, dat wij U een voor lopig bestemmingsplan kunnen aanbieden, maar gelet op de discussies en de opmerkingen, die in het ver leden steeds in deze Raad zijn gemaakt, hebben wij gemeend er goed aan te doen U zo snel mogelijk te 9 oriënteren over wat er aan ideeën aan het groeien is. Dan hebt U alvast een indruk, in welke richting wij met elkaar denken en hoe de voorstellen, die wij LJ binnenkort hopen aan te bieden, er ongeveer zullen uitzien, als we er officieel mee bij de Raad komen. Wij meenden, dat wij de Raad er een zekere dienst mee zouden bewijzen door dit zo vroegtijdig te doen. Ik schors de vergadering tot half tien. De Voorzitter heropent de vergadering'. De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof niet, dat het veel zin heeft om te herhalen, wat ik in eerste instan tie heb gezegd. Ik kan volstaan, dacht ik, met aller eerst de heer Heidinga te informeren, hoe het nu pre cies zit met de Wergeasterdyk. In de hoofdstructuur schets voor het verkeer is een verbindingsweg gepro jecteerd tussen de weg naar Drachten en de Rijksweg ten zuiden van onze stad, tussen Goutum en Warga. In dit kader had de burgemeester van Idaarderadeel er grote behoefte aan om de verkeersverbinding tussen Warga en Leeuwarden op deze wijze niet afgesneden te krijgen. Hij verzocht een rechtstreekse aansluiting op de bestaande Wergeasterdyk op die geprojecteerde weg. Gegeven de aard van de geprojecteerde weg, was het maken van een directe aansluiting niet mogelijk. Een heel andere zaak is, dat in nader overleg wel wordt onderzocht, in hoeverre straks bij de uitwerking van de plannen, na het oostelijk gelegen kruispunt, toch een aansluiting kan worden verkregen om op die ma nier toch een zekere mate van verbinding tot stand te brengen. Waar ik echter met nadruk op attenderen wil is, dat daarmee op zichzelf nog geen uitspraak is gedaan over de toekomstige functie van de Wergeasterdyk. Ik zou t.a.v. het voorstel van de heer Tjerkstra toch even willen refereren aan wat ik in eerste instantie heb gezegd. Ik heb gezegd, dat we aan het eind van dit jaar of begin volgend jaar meer inzicht zouden kun nen hebben in een en ander en dat we dan beter zou den kunnen beoordelen of een nieuwe aanvraag van de heer Kalma met toepassing van art. 20 dan zou kun nen worden toegestaan. Ik wil de Raad wel graag na mens het College zeggen, dat wij ons uiterste best zul len doen om te voldoen aan die kortex-e termijn, die de heer Tjerkstra kennelijk beter uitkomt. We zouden dus ad hoe moeten uitzoeken, hoe het zit met de functie van de Wergeaster-dyk. Als indei'daad de onzekerheid, die we nu zien, na dat ondei-zoek is overgegaan in een zekerheid, die aanleiding zou kunnen geven om t.a.v. een nieuwe aanvi-aag van de heer Kalma wel art. 20 toe te passen, dan zal hij daarvan onzerzijds op de hoogte woi'den gesteld. Dan is, dacht ik, het probleem wel opgelost. Ik geloof verder, dat er op zichzelf genomen ook materieel weinig ondei*scheid is tussen de motie van de heer Van der Veen en die van de heer Tjerkstra. Beide moties vi*agen nadat de heer Tjerkstra een vraag heeft opgeworpen, waarop nog geen ant woord is gekomen alsnog toepassing van art. 20. Na de toezegging, welke ik zoëven heb gedaan, kan blijken of eventueel alsnog voldaan kan woi'den aan wat in de motie van de heer Van der Veen is neer- gelegd. Wij zijn bereid aan de heer Kalma toe te zeggen, dat een nieuwe aanvraag nadat de functie van de Wergeasterdyk niet meer onzeker is en als blijkt, dat de x-ooilijnbepaling daarvoor geen beletsel hoeft te vor men met toepassing van art. 20 in welwillende over weging zal worden genomen. De nu voor ons liggende aanvraag moet nu eenmaal de heer Tjerkstra heeft het in eerste instantie ook al duidelijk gezegd on gegrond worden verklaard. Niets belet de heer Kalma overigens, wanneer blijkt, dat de mogelijkheid van ont heffing toch aanwezig is, een nieuwe aanvraag in te dienen. De Voorzitter: Daarbij laat ik de opmei-king van de heer Rijpma over „een periode van twee jaar" vol komen voor zijn i-ekening, want Wethouder Tiekstra heeft duidelijk gezegd, dat het College bereid is om op korte tei'mijn na te gaan en dat betekent dus in overleg met Gedeputeerde Staten of er iets anders bekend is over de functie van de desbetreffende weg in de toekomst. We hebben in de eerste plaats de ontheffingsclausule; de Wethouder en ik hebben beiden duidelijk laten uit komen, dat het College bereid is hierop bij de Raad terug te komen en echt niet pas over twee jaar. Mis schien zou ik uit de opmerkingen hierover moeten af leiden, dat sommige raadsleden niet zoveel fiducie in het College hebben inzake termijnen, waarmee het werkt, maai- ik garandeer U, dat het College echt wel hard werkt. Ondertussen gaan wij dan na de kwestie van de bestemming van de weg. Als die beide proble men woi-den opgelost het eerste heeft de Raad zelf in de hand, over het tweede kunnen wij U slechts in- foi-meren na overleg met G.S. kan de heer Kalma opnieuw een verzoek indienen. Dat alles moet ik tot slot helaas zeggen laat onverlet, dat Uw Raad op dit moment het door de heer Kalma ingestelde beroep zal moeten afwijzen, maar daar kunt U zich straks over uitspreken. De heer Tjerkstra heeft gezegd, dat hij na deze dis cussie er geen behoefte meer aan heeft om zijn motie in stemming te laten brengen. Ik geloof, dat ik het zo juist formuleex-, mijnheer Tjerkstra? (De heer Tjerk- sfcra: Ja, maar dan inclusief die korte termijn.) Dat is U heel duidelijk toegezegd. Hoe is het met de heer Van der Veen in dit opzicht? De heer Van der Veen: Ik kan het allemaal niet overzien. Ik heb de indruk, dat nu eindelijk met ver schrikkelijk veel moeite van Uw kant de toezeggingen zijn verkregen, welke wij al veel eerder hadden willen hebben. Ik weet ook niet, op welke termijn en met welke mate van activiteit het College nu zal streven naar datgene, wat de Raad op dit punt wil. Ik heb eigenlijk de neiging om te zeggen': Wat hindert het als we de motie toch maar in stemming brengen, maar ik weet niet, hoe de Raad erover denkt. Ik wil desnoods de motie dan ook wel inti-ekken. De Voorzitter: Ik moet dan thans het voorstel van B. en W. ik neem aan, dat daaraan behoefte be staat in stemming brengen. (De heer Vellenga: De heer Van der Veen heeft aangekondigd, dat hij tegen het voorstel zal stemmen. Het College stelt voor om het beroep niet ontvankelijk te verklaren.) Dat moe ten wij U voorstellen en eigenlijk moet U dat bevesti gen. (De heer Vellenga: Als U dat niet had verteld, had ik het ook wel geweten. Wat is nu de consequen tie, als Uw vooi-stel wordt afgestemd? Wordt het be roep dan ineens wel ontvankelijk? Ik dacht zo van niet. Dan is er niets gebeurd en zitten we in een lucht ledig.) Nee, niet in een luchtledig, dat is al te gek. De Raad heeft dan niet gedaan, wat de wet van hem vraagt en we zullen er morgen wel eens over gaan studer-en, wat daarvan de consequenties zullen zijn. Ik kan niet ander-s dan U vragen te stemmen over dit voorstel, dat begrijpt U. Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met 18 stemmen voor en 13 stemmen tegen, die van de heren Boomgaardt, Heidinga, Kingma, Klomp, Miede- ma, Reehoorn, Ir. Rijpma, Rijpstra, Schönfeld, Mr. Van der Veen, Visser, Weide en Wiersma. Punt 24 (bijlage no. 184). De heer Vellenga: Ik zou willen beginnen met op te merken, dat wij bij dit agendapunt niet te maken hebben met een vooi-stel van Uw College, waar de Raad voor of tegen zou kunnen zijn. U hebt de materie, waarover het hier gaat, gegoten in de vorm van een mededeling. Het is duidelijk, waarom dat zo is, n.l. omdat deze zaak zowel formeel als materieel niet des Raads is. Ik kan mij voorstellen, dat U toch de vorm van mededeling hebt gekozen, omdat in deze Raad meer dan één keer over de wandelzone is gesproken en ook omdat ons een paar brieven over deze zaak hebben be reikt. Wijze colleges en verstandige burgemeester-s spreken vaak onverplicht over dit soort dingen in de Raad en düs geldt dat ook in Leeuwarden. Dat houdt toch in, dacht ik, mijnheer de Voorzitter, dat U waarde hecht aan datgene, wat vanavond ook in deze raads vergadering naar voren zal worden gebracht. Ik dacht, dat bij de wandelzone in ieder geval drie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 5