12 parkeergelegenheid, terwijl parkeerders op de Turf markt veelal op de Tuinen of op dat gedeelte van de Voorstreek moeten zijn, dat niet is afgesloten. Ik waardeer het, dat Uw College begrip heeft ge toond voor de gerezen bezwaren bij de winkeliers in het Naauw, aan de Brol en de Groentemarkt, maar toch gaat me dit voorstel niet ver genoeg. Naar mijn smaak zullen eerst de nodige voorzieningen getroffen moeten worden, alvorens tot het treffen van maatre gelen wordt overgegaan. Het lijkt me de meest logische volgorde. Een paar verkeersborden zullen geen uit komst bieden. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangaande de voorzieningen reeds het een en ander naar voren gebracht. Ik heb met name gewezen op de prachtige ruimte, die ter beschikking zal komen als de N.V. Al- bert Heijn afstand doet van het perceel grond, waar het voormalige hotel De Nieuwe Doelen heeft gestaan. Hier kan een behoorlijk parkeerterrein worden gecre- eerd. Over de wijze, waarop de Gemeente deze grond in haar bezit zou kunnen krijgen, heb ik bij de begro tingsbehandeling de suggestie geuit, dat bij de ver koop van een stuk grond elders in de stad de voor waarde gesteld kan worden, dat dit terrein wordt overgedragen. Dat is de enige, zij het niet zo aan trekkelijke manier, om in het bezit ervan te geraken. Ook zijn mij geruchten ter ore gekomen, dat de N.V. Albert Heijn bereid zou zijn deze grond, voor de ver wezenlijking van de wandelzone zo belangrijk, voor de symbolische prijs van f 1,te verkopen. Ik verneem straks graag of dit Uw College bekend is en waarom hiertoe nog geen stappen ondernomen zijn. Wat de bereikbaarheid van de wandelzone aangaat, bestaan er zeker nog mogelijkheden voor verbetering. T.a.v. één rijrichting door de Ossekop zou de toestand, zoals die vóór 1 juli 1967 bestond, dienen te worden hersteld. De oostelijke kant van de Weaze tussen Osse kop en Nieuweweg zou yveer voor wielrijders moe ten worden opengesteld. Met de thans geldende ver bodsbepalingen is de bereikbaarheid van de wandelzone eerder verminderd. Ik zou dan ook het raadsvoorstel, zoals dat thans voor ons ligt, dermate gewijzigd willen zien, dat het onder 2 vermelde resterende gebied, dus de oorspron kelijke wandelzone, eveneens wordt opgeheven en dat eerst wordt overgegaan tot het treffen van de nodige doelmatige voorzieningen. Aansluitend daaraan kan in overleg met de belanghebbende winkeliersverenigin gen worden overgegaan tot het creëren van een defi nitief en werkelijk voetgangersgebied. Dienaangaande zou ik het volgende voorstel willen indienen, dat iets verder gaat dan dat van de heer Weide. Het luidt als volgt: „De Raad der gemeente Leeuwarden, in verga dering bijeen op 22 april 1968, besluit, dat de oorspron kelijke wandelzone, n.l. het gebied tussen de Voorstreek westzijde, tussen de Nieuwepijp en Korfmakerspijp, de Kelders, Over de Kelders en de Voorstreek oostzijde tussen Korfmakerspijp en Amelandspijp met ingang van de eerste zaterdag in mei eveneens wordt opgeheven en dat eerst zal worden overgegaan tot het treffen van de benodigde, doelmatige voorzieningen, terwijl daarna in overleg met de belanghebbende winkeliersverenigin gen wordt overgegaan tot het creëren van een definitief voetgangersgebied." De heer Van der Veen: Ik geloof, dat ik even moet ingaan op de twijfel of de zekerheid bijna, die de heer Vellenga geuit heeft, toen hij zijn toespraak begon met de mededeling, dat deze materie niet des Raads is. De raadsbrief zegt, dat wij dat is dan het Col lege van B. en W. de zaak hebben afgesloten in een tijdelijke verkeersmaatregel op grond van art. 137 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens. Ik ben er eigenlijk niet helemaal zeker van, dat, als dit de basis is van deze beslissing, die basis dan rechtsgeldigheid heeft. Art. 137 luidt immers: „Indien de uitvoering van werken, opdooi, de doorweekte toe stand van een weg of een weggedeelte, dreigend ge vaar of een andere dringende omstandigheid van voor bijgaande aard, tijdelijk behoefte doet ontstaan aan het plaatsen van een verkeersteken, inhoudende een gebod of een verbod, dan kan dat gebeuren door het in art. 132 bedoelde bevoegde gezag." Dit ziet dus op om standigheden als opdooi, doorweekte wegen, die tijde lijke maatregelen nodig maken in het belang van de weg, dreigend gevaar of andere omstandigheden van voorbijgaande aard. De maatregel wordt geacht van tijdelijke aard te zijn. Zo erg tijdelijk is de wandelzone niet, dacht ik. Ik hoop wel, dat zij van voorbijgaande aard is, maar dat is natuurlijk niet bij Uw College van tevoren de bedoeling geweest. Ik stel me voor, dat U, als U dit artikel als basis neemt, toch niet zo bijzonder sterk staat en ik vraag me dan ook af of er misschien in de loop van de tijd al eens proces-verbaal is opgemaakt voor een of andere overtreding en, zo ja, of dat al tot een vervolging en ook tot strafoplegging heeft geleid. Is dit nu een materie, waar de Raad zich mee zou kunnen bemoeien Art. 137 verwijst naar het bevoeg de gezag van art. 132 en voor zover van belang is dat dan hier: „Voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen, door de Gemeenteraad of krachtens machtiging van de Raad door B. en W." Nu moet ik eerlijk zeggen, dat wij een heleboel machtigingen zo voor en na aan het College hebben gegeven. Machti gingen, die we natuurlijk ook weer terug kunnen ne men. Ik heb niet de indruk, dat wij speciale machtiging hebben verleend voor de bevoegdheden, die voort kun nen vloeien uit het Reglement Verkeersregels en Ver keerstekens. Ik neem aan, dat er wel een machtiging zal zijn voor een andere verkeersreehtelijke regeling, maar ik ken deze niet. Mocht ik me daarin vergissen, dan is het natuurlijk geen bezwaar, want ik geloof, dat juist bij deze dingen, die tamelijk diep ingrijpen in het geheel van de gemeente en die de gemoederen nogal wat bezig houden, het toch verstandig zou zijn, als men niet tot stappen overging, alvorens de Raad daar zelf in alle rust zijn oordeel over heeft kunnen vormen. Ik twijfel dus in de eerste plaats aan de grond, die U gebruikt voor dit besluit en in de tweede plaats aan de bevoegdheid, welke het College bezigt, die in prin cipe aan de Raad toekomt, zodat de Raad over zaken als deze ook te allen tijde beslissingen kan nemen. Ik behoef verder niet meer te wijzen op het tweede lid van art. 137, waarin staat, dat, als U vanwege dringende haast iets moet doen buiten de Raad om, U dan ver plicht bent om daarvan zo spoedig mogelijk kennis te geven aan het krachtens art. 132 bevoegde gezag, in casu de Raad. Al met al, dacht ik, voorlopig voldoende reden om de stellige uitspraak van de heer Vellenga, met de rest van wiens betoog ik het overigens wel aardig eens kan zijn, in twijfel te trekken. De Voorzitter: Ik zal een poging doen de verschil lende sprekers te beantwoorden en ik wil beginnen met op te merken, dat het College inderdaad van mening is ik kan U op dit ogenblik niet de desbetreffende ar tikelen noemen, mijnheer Van der Veen, maar we heb ben toevallig hier enkele gesprekken over gehad met de ambtenaren, die dit dagelijks plegen te behandelen dat wel vast staat, dat dit een aangelegenheid is van het College en niet van de Raad. Mijn betoog gaat daar dan ook van uit en ik meen, dat ik vooralsnog daaraan mag vasthouden. Zodra ik de desbetreffende artikelen weet, zal ik ze U noemen. Of ik dat van avond nog kan, betwijfel ik, maar dan doe ik dat op een later tijdstip wel. Dat laat overigens onverlet, dat ik het helemaal eens ben met de heer Vellenga, toen hij stelde, dat het College waarde hecht aan de ziens wijze van de Raad over deze aangelegenheid en daar om vind ik het persoonlijk in dit verband zelfs niet eens zo heel zwaarwichtig, hoe het formeel met de be slissingsbevoegdheid ligt. Wij gaan er gelet op de gesprekken, die wij enkele keren hebben gehad met de desbetreffende ambtenaren positief van uit, dat deze besluiten terecht zijn genomen. Nogmaals, wij hechten natuurlijk waarde aan de mening van de Raad in deze. Dit is geen kwestie van zwart-wit. Wij zijn met elkaar aan het zoeken naar bepaalde oplossingen voor problemen, die wij hebben geconstateerd. Wij zien een zeer snel toenemende verkeersintensiteit, wij zien ook, dat op bepaalde momenten en in bepaalde gebieden dit tot bepaalde moeilijkheden leidt en, wat nog belangrijker is en dat is ook tot dusverre een leidraad geweest voor het College dat de omvang van het gemotoriseerde verkeer bepaald in de komende tijden nog zeer aanzienlijk zal toenemen. Ik geloof, 13 dat daarover tussen de Raad en het College geen enkel verschil van mening kan zijn. Want er zijn toch heel wat gegevens beschikbaar, die duidelijk wijzen in de richting, dat deze verkeersintensiteit in de komende jaren nog enorm zal toenemen en dat niet alleen in Leeuwarden, maar overal in de binnensteden, dit ons met elkaar voor problemen stelt. Wij zijn van mening (dat waren we een jaar geleden al), dat het zinvol is om bepaalde experimenten te doen, om na te gaan, hoe de reacties zijn op bepaalde maatregelen. Want men kan wel stellen en dit is ook heel duidelijk naar voren gebracht door verschillende betrokkenen uit de winkeliersverenigingen dat men voor een wandel zone zou zijn nadat aan heel wat voorwaarden zou zijn voldaan, nadat veel ingrijpende voorzieningen zou den zijn getroffen op een plaats of een streek, die als wandelzone zou moeten worden aangemerkt. Ik moet er wel op wijzen, dat, wanneer eenmaal ingrijpende voorzieningen zijn getroffen, men eigenlijk niet meer terug kan. Men weet dikwijls niet, hoe men zal reage ren, ook niet, wat het resultaat van het hebben van een wandelzone zal zijn op de resultaten van de mid denstanders. Ik moet U ook zeggen, dat daarover de voiige zomer de wildste verhalen gingen. Ik noem het volgende alleen als voorbeeld. Er waren winkeliers overigens niet onbegrijpelijk die een zekere angst hadden dat, wanneer een bepaald gedeelte van de stad zou worden verklaard tot wandelzone, dit voor de mid denstanders onmiddellijk zou betekenen een enorme da ling van inkomsten en dat een wandelzone uit hoofde daarvan een niet acceptabele zaak zou zijn. Wanneer dit een feit zou zijn, dan zou dit ook een heel moeilijk probleem zijn. Ik zou nog niet eens de conclusie eruit willen trekken, dat er dan niet een wandelzone moest komen, want er zouden andere grotere belangen kun nen zijn, die toch zouden kunnen dwingen om wél een wandelzone in te voeren, maar het zou toch een heel kwalijke zaak zijn, wanneer duidelijk zou blijken, dat een aantal middenstanders, die hun winkel hebben in zo'n streek, daardoor zouden worden gedupeerd. Nadat we een tijdlang deze wandelzone op de Voorstreek hebben gehad en ik waardeer ook bijzonder de objectieve wijze, waarop betrokkenen van verschillende zijden ons later daarover hebben geïnformeerd is toch wel ge bleken (en ik wil dan misschien een enkele uitzonde ring nog wel buiten beschouwing laten), dat het hebben van een wandelzone aan de ene kant niet direct een financieel voordeel betekent voor de betrokken mid denstanders. Dat zal ik onder geen beding beweren, want dit is niet aan te tonen en dit is ook niet duide lijk naar voren gekomen. Anderzijds is het ook niet zo, dat betrokkenen kunnen aantonen, dat zij, als gevolg van het invoeren van een wandelzone op zaterdag, fi nancieel direkt zijn gedupeerd. Dat is ook niet aange toond en de betrokkenen geven dit ook toe. Hoe den ken wij verder over deze experimenten? Daar zijn wel bepaalde aanwijzingen uitgekomen. Positieve en ook negatieve. En ik dacht, dat wij er ook wel blijk van hebben doen geven, dat wij aan het experimenteren, aan het zoeken zijn. Wanneer tot dusverre in de praktijk is gebleken, dat iets duidelijk als niet geslaagd moest worden bestempeld, dan hebben wij niet geschroomd om wijzigingen aan te brengen of de klok terug te draaien. Ik mag verwijzen naar het afsluiten in de maand december, niet alleen op zaterdag, maar op alle dagen. We hadden dit ook gedaan na overleg met be langhebbenden en gezegd: „Wij zullen in januari balans opmaken en dan nagaan wat er is gebeurd, wat het resultaat is geweest." We hebben toen met elkaar de conclusie moeten trekken, dat wij zeker in Leeuwarden en met name op de Voorstreek nog niet zover zijn, dat het invoeren van het afsluiten van een deel van de Voorstreek (dus nog niet het hebben van een volledige wandelzone) gedurende de hele week zinvol was. En toen hebben wij ook beslist niet geaarzeld om met dat experiment niet door te gaan en dat dus te beëindigen. Een tweede voorbeeld. Aan die oorspronkelijke wandel- zone werden toegevoegd Brol en Groentemarkt. Nu wil ik herhalen en dat heb ik tijdens de begrotingszit ting ook al gedaan dat dit helaas geschiedde door bepaalde misverstanden: Het College meende te han delen in overleg met belanghebbenden, later bleek, dat nogal belangrijke groepen tegen het aanvullen van die wandelzone waren. Toen dus is gebleken, dat de meest direkt belanghebbenden daar toch wel ernstige bezwa ren tegen hadden, hebben wij ook daar de klok terug gedraaid en hebben, niettegenstaande het feit, dat het, verkeerstechnisch gezien, heel duidelijk een winstpunt betekende dat gedeelte aan de wandelzone toe te voe gen, het experiment beëindigd. Wij willen niets opdrin gen, wij willen niets forceren, want wij zijn alleen aan het zoeken, aan het aftasten van de mogelijkheden. Nu zijn er bepaalde opmerkingen gemaakt, met name door de heer Weide, die nogal rigoureus is op dit punt („weg met het hele geval" en de heer Schönfeld volgt hem getrouw op dit pad). Het College heeft dit besluit (al gehele opheffing van de wandelzone) tot op dit moment niet genomen. Ik kan U zeggen en met name U, mijn heel- Weide, dat dit niet is, omdat het College bang is een stap terug te zetten. Dat is, geloof ik, uit mijn uit eenzetting van zojuist wel gebleken. Het College maakt er geen prestigekwestie van, maar wij hebben wel duide lijk het oog op de toekomst gericht, want wij weten, dat op langere termijn de situatie zo niet kan blijven en wij met elkaar moeten zoeken naar oplossingen, vooral op verschillende plaatsen in de binnenstad. Ik kom hiermee nu meteen op een aantal vragen, die de heer Vellenga heeft gesteld omtrent het overleg met de organisaties en de plaats van de genoemde Stichting. Wij hebben geprobeerd zoveel mogelijk met alle be langhebbende organisaties voeling- te houden en overleg te plegen. Dat is nu niet zo'n gemakkelijke zaak, om dat er helaas nogal wat organisaties zijn op dit punt. Ik heb ontdekt, dat je, als je een paar huizen verder loopt, heel snel bij een andere organisatie bent. Dat is erg lastig, want daardoor mis je er ook wel eens een. Maar dat geeft niets, als je een tijdje bezig bent, dan komt dat wel en dan wordt die legpuzzle volledig' en dan zie je ook, dat er nogal wat zijn. Een tweede moeilijk heid bij het overleg was, dat gebleken is, dat men het niet altijd eens is. Ik dacht, dat ook dit de Raad wel bekend was. Dat maakt voor ons de situatie ook moei lijker dan wanneer iedereen het op dit punt wél eens is. De Stichting beschouwen wij hier niet als een organi satie, die de representante is van een bepaalde groep winkeliers, die de belangen behartigt voor een bepaalde straat of gedeelte van een straat. Ik geloof ook niet, dat de Stichting dit zelf pretendeert. Destijds heeft de Stichting aan het College kenbaar gemaakt, dat zij is opgericht door een aantal winkeliers, die aan de wan delzone zijn gevestigd en die met elkaar proberen be paalde plannen uit te werken. Zij hebben daarvoor ge kozen de stichtingsvorm, waar wij ik persoonlijk zeer zeker, maar ik neem aan ook het hele College bijzonder content mee zijn. En waarom Wij hebben destijds al tegen de betreffende winkeliers gezegd, wanneer wij erover spraken, hoe nu zo'n wandclzonc er precies uit moet zien, dat dit primair de taak is van belanghebbenden zelf. Wij hadden bij herhaling ge zegd, dat zij er allereerst zelf over moesten beraadsla gen en dat zij zelf met vooi-stellen bij het College moes ten komen, waarna het College, waar nodig, met voor stellen bij dc Raad komt. Ook heb ik altijd gezegd, dat zij daarbij met beide benen op de grond moesten blij ven staan, dat zij geen voorstellen moesten doen, die enorme bedragen zouden kosten, waardoor die voorstel len nooit te verwezenlijken zouden zijn. Ik heb ook be slist niet de indruk, dat deze Stichting aan het lucht fietsen is. Maar ik heb ook gezegd, dat het zinvol lijkt als zij voorstellen zouden doen dat zij daarbij ook meteen aangeven, in hoeverre belanghebbenden zelf bereid zijn er iets aan te doen om een goede wandel zone te hebben. Moet het alleen van de overheid ko men, alleen van het stadsbestuur? Naar mijn mening niet. Ik geloof wél, wat een aantal grote voorzieningen betreft, als er bijvoorbeeld een andere bestrating moet komen, als er dus structureel bepaalde wijzigingen moeten worden aangebracht, zoals toevoerwegen om te kunnen bevoorraden. Dat zijn taken voor ons gezamen lijk, daar zullen wij ook voor moeten zorgen. Maar of het nu ook de taak is van Uw Raad of van ons College om bloembakken of weet ik wat voor andere dingen aan te brengen om zo'n wandelzone aantrekkelijk te maken? Ik dacht, dat hier ook wel een taak voor be langhebbenden zelf lag. En het oude bestuur van de vereniging „Voorstreek Vooruit" heeft bijzonder con structief meegedacht en meegewerkt aan dit probleem waarmee ik niet wil zeggen, dat anderen niet con-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 7