16
verder aan het gezag, aan de zeggingschap van
de Raad is onttrokken. Dat betekent alleen, dat
de Raad goedgevonden heeft, voor zolang het de
Raad lust, U te belasten met die dingen, waar
mee de Raad blijkbaar niet wil worden belast. De Raad
kan natuurlijk altijd èn definitief èn incidenteel deze
dingen, die tot de bevoegdheid van de Raad horen,
terugnemen. Dat kan de Raad ook in dit geval doen,
zodat ik, wat mij betreft, er geen behoefte aan zou
hebben om het woord „besluit" in de motie van de
heer Weide te verzwakken tot „verzoekt het College".
Ik neem aan, dat het een formeel verschil is, dat voor
U in feite niet zo bar veel verschil zal maken, want
aan een verzoek van de Raad zult U ongetwijfeld ook
voldoen. Een andere zaak is art. 137, waarop U vol
gens de raadsbrief zelf deze maatregel hebt ge
baseerd. Ik heb begrepen, dat U intussen de beschik
king hebt over de tekst van art. 137 en ik had eigen
lijk de indruk, dat U het ook wel met mij eens moest
zijn, dat die als basis voor dit soort maatregelen toch
bepaald niet aangewezen is. Ik heb eigenlijk, wat mij
betreft, de indruk, dat er wel een betere basis voor te
vinden zou zijn, al kan ik die op dit moment niet aan
wijzen. Ik geloof dus, dat wij er goed aan zullen doen
om maar voor de motie van de heer Weide of van de
heer Schönfeld of voor beide te stemmen.
De heer Schönfeld: Naar aanleiding van Uw uit
voerig betoog, mijnheer de Voorzitter, zou ik nog
graag een paar korte kanttekeningen willen maken.
Naar mijn mening spannen wij met dit raadsvoorstel
het paard achter de wagen. Zoals ik zoeven naar voi-en
heb gebracht, moeten we, alvorens tot een definitief
en verantwoord wandelzone-gebied te komen, eerst de
nodige voorzieningen treffen, gelijk dit in de wijk
winkelcentra geschiedt. Ik hoop, dat Uw College hier
voor begrip toont en ik zou mijn voorstel dan ook
graag in stemming zien gebracht. De laatste zin van
mijn voorstel komt al in belangrijke mate tegemoet aan
Uw suggestie betreffende het overleg, doch met dit
verschil, dat we eerst de nodige voorzieningen gaan
creëren en de wandelzone tot dat moment gaan op
heffen op de door mij voorgestelde datum.
De hear Boomgaardt: Ik kin fan myn kant wol
alle wurdearring ütsprekke oer de biantwurding sa't
dy fan 'e kant fan it Kolleezje ta üs kommen is. Ik
bin der bliid om, dat it Kolleezje dus ek seit „Wy
meitsje hjir gjin prestigekwestje fan en as blykt, dat
it oars moat, dan dogge wy dat. Wy hawwe dat yn
it forline toand en dat sille wy yn 'e takomst ek toane."
Ek om dy reden haw ik gjin forlet fan ütspraken, sa't
dy yn de beide motys fêstlein binne. Ik fyn it bést,
dat it Kolleezje it oerliz op 'e nij iepenet. En dan is der
noch in lytse nuanse. Der stiet yn it riedsbrief: „Wy
wacbtsje it ütstel óf fan de „Stichting Wandelzöne"."
en de hear Vellenga seit: „Wachtsje dêr mar nèt op,
iepenje it. oerliz mar en bisykje mar ta in konklüzje
to kommen." Ik wol my dêr eigentlik wol by oanslute.
Dat forskil fyn ik net sa hiel great. Ik bin der dus
foar, dat it oerliz wol op koarte termyn iepene wurdt
en dat men net tinkt yn 'e geast fan: „It moat dizze
simmer mar troch duorje." It moat, tinkt my, mar
foar de simmer düdlik wurde, hwat der barre moat.
En as dy suggestys fan de „Stichting Wandelzöne"
noch fordiskontearre wurde kinne yn de bislissing, dy't
dochs wol komme moat, dan nammensto better. It oan-
nimmen fan de hjir yntsjinne motys fyn ik yn dit sta
dium in bytsje prematuer. Ik wol graech oan it bilied
fan it Kolleezje oerlitte hwat fierder folgje sil, sjoen ek
de hiele sfear, hweryn it Kolleezje dit bihannele hat.
De hear Van der Veen seit: „De Gemeente rint mar
foarop en dy docht mar buten bilanghawwenden om."
Ik tocht, dat dat dochs hielendal derby troch wie. Ik
haw üt de stikken de yndruk krigen, dat de earste yn-
stelling fan de „wandelzone" folslein yn oerienstim-
ming mei de winsken fan bilanghawwenden wie. En
op langer termyn sjoen, leau ik, dat wy op de goede
wei binne mei de „wandelzone". Men kin op it eagen-
blik miskien wol sizze, dat it net in helbere kaert is.
Men kin der foarlopich dus earst wol fan öfstappe
miskien, mar ik leau, dat wy goed forantwurde wêze
moatte om to sizzen: „Wy stappe der öf". Hwant dat
it yn Ljouwert de wei fan de „wandelzones" op moat,
nou of oer hwat langere tiid, dat stiet sa fêst as hwat!
Mevr. Visser-Van den Bos: Alhoewel ik best be
grijpen kan, dat oorspronkelijk die wandelzöne blijk
baar in overleg met belanghebbenden ingesteld is, is
nu toch wel duidelijk gebleken uit de enquête, dat de
belanghebbenden er geen prijs meer op stellen. Als
cliënt, als wandelaar en bezoeker van de Voorstreek
denk je: „Die akelige hekken daar. Draai maar weer
gauw om en verdwijn van de Voorstreek." Het is aller-
onbehagelijkst daar. Het lijkt mij toe, dat wij eerst
zullen moeten komen tot opheffing van die gedwongen
wandelzone en moeten kijken of we met betrokkenen
kunnen komen tot goede ideeën, die de wandelzone tot
iets interessants en aardigs maken voor het publiek
om te gaan wandelen en dat we dan weer recht heb
ben om zo'n wandelzone in te stellen. Dus ik hoop van
harte, dat het niet nodig is om de voorstellen aan te
nemen en dat B. en W. zelf op het verzoek ingaan om
die wandelzone in haar geheel voorlopig op te heffen
tot er een betere regeling is, die de wandelzone inder
daad tot iets aantrekkelijks maakt.
De heer Rijpma: U hebt, mijnheer de Voorzitter,
een paar keer met de ogen geknipperd en dat duidt er
waarschijnlijk op, dat U bij ons een zekere breedsprakig
heid veronderstelt, maar ik geloof toch, dat op dit
moment een motivering van stem niet overbodig is.
De heer Boomgaardt heeft de mening vertolkt, ook
van de c.h. fractie, met uitzondering van zijn opmer
king over de grachten, maar dat zal wel een cri de
coeur van hem persoonlijk zijn geweest.
De heer RypstraWij willen ook graag even in het
kort onze stem motiveren. Wij hebben geen behoefte
aan de moties van de heren Weide en Schönfeld. Maar
wat die stichting betreft, bekruipen ons ook wel twij
fels. We weten feitelijk ook niet, hoeveel mensen of
winkeliers die stichting vertegenwoordigt. Maar dat
zelfde kun je feitelijk ook zeggen van die andere or
ganisaties. Dus wanneer men straks daarmee rondom
de tafel gaat zitten, dan zal het toch wel zaak zijn,
dat men van iedere organisatie of stichting afzonder
lijk weet, wat of wie ze vertegenwoordigen.
De Voorzitter: In tweede instantie zou ik met
name nog iets willen zeggen over de suggestie, die de
heren Vellenga en Boomgaardt hebben gedaan. Ik heb
de indruk, dat de stichting op héél korte termijn, na
melijk over enkele weken, met suggesties komt. Als
dat niet zo is, dan wil ik gaarne tegemoet komen aan
de evenbedoelde suggestie, te weten, dat we op korte
termijn nogmaals met alle belanghebbende groepen
rondom de tafel gaan zitten om nog eens goed uit te
praten, wat het standpunt is en ook te analyseren, wie
wat vertegenwoordigt. Want dat laatste lijkt me in
derdaad ook wel zinvol. (De heer Van der Veen: Het
wachten is dus op de suggesties van de stichting en
niet op die van andere belanghebbenden?) Jawel, ook.
Ik zou graag willen weten met welke gedachten men
komt en of die redelijkerwijs voor realisering op lan
gere termijn in aanmerking komen. Zo ja, dan zou ik
daarmee rekening willen houden, waarbij ik vooral zou
willen letten op de uitlatingen, die ook door hen, die
thans tegenstanders zijn, bij herhaling zijn gedaan.
Velen van hen hebben tot uitdrukking gebracht, dat
zij wel voor een wandelzone zijn, maar niet voor een
afgesloten Voorstreek. En als we weten, wat men wil
(dat heb ik in eerste instantie al gezegd), zou ik daar
zo mogelijk, maar niet coüte que coüte, op af willen
koersen naar de situatie, die we op wat langere ter
mijn krijgen.
En dan zou ik nog één opmerking willen maken
die móét mij van het hart betreffende de kwestie
van het voorop lopen. Wij lopen niet voorop om iets
door te drukken, maar ik dacht wel, dat het juist was
en ik meende, dat U ook dat minstens van ons
mocht verwachten en mocht verlangen dat wij niet
met de handen in de zakken rustig op het Stadhuis
zitten, maar dat wij voortdurend overdenken en na
gaan, wat ons in de toekomst te doen staat en waar
we met elkaar voor komen te staan. Wij hebben in
dit geval misschien iets te snel gehandeld, dat weet ik
met, maar wij weten drommels goed, althans in het
College, dat op langere termijn gezien, de situatie niet
zo kan blijven. Wij doen geen uitspraak over wat er
wel precies moet gebeuren. Wij zoeken met elkaar
17
ik heb dat ook al heel in het begin gezegd naar
een zo goed mogelijke oplossing, waarvan ik hoop,
dat die ook de instemming heeft van zoveel mogelijk
belanghebbenden. (De heer Van der Veen: Als dat
het geval is, is er ook geen enkel bezwaar tegen, maar
dat is in dit geval niet helemaal duidelijk.) Ik wil niet
weer in herhaling treden. Daar de heer Weide in de
betreffende motie het woord „besluit" vervangt door
„verzoekt het College" en de heer Van der Veen het
hier niet mee eens is, gaat het hier nu dus om een
motie van de heer Weide en mevr. Veder-Smit. Deze
motie breng ik thans in stemming.
De motie van de heer Weide en mevr. Veder-Smit
wordt verworpen met 21 stemmen tegen en 9 stemmen
voor.
Voor stemmen de dames Mr. Veder-Smit en Visser
van den Bos en de heren Pietersen, Schönfeld, Stek,
Mr. Van der Veen, Vellenga, G. de Vries en Weide.
Hierna wordt in stemming gebracht de motie-Schön-
feld.
Deze motie wordt verworpen met 25 stemmen tegen
en 5 voor, die van de dames Mr. Veder-Smit en Visser
van den Bos en de heren Schönfeld, Mr. Van der Veen
en Weide.
De Voorzitter schorst de vergadering.
De Voorzitter heropent de vergadering en stelt aan
de orde:
Punt 25 (bijlage no. 185).
Mevr. Veder-Smit: Naar deze raadsvergadering
gaande en kennis dragende van de stukken, die toen
bekend waren, was ik van plan om mijn toespraak te
beginnen met te zeggen, dat ik de voorbereiding van
dit voorstel onvoldoende vond en dat hier sprake is van
een omgekeerde gang van zaken wat het bestemmings
plan ,,'t Aldlan" betreft. Eerst hebben we voorstellen
gekregen voor het maken van een brug en van een
oprit daar heb ik in een eerder stadium al het een
en ander over gezegd nu krijgen we een voorstel
tot wegenaanleg en tot slot zullen we dan nog eens
krijgen het ontwerp-bestemmingsplan. Ik zou aller
eerst willen vragen, wat de reden is, dat we nu in deze
fase opnieuw een besluit moeten nemen, zonder dat
wij het plan zelf kennen. Wij zullen dus een straat-
aanleg moeten voteren althans dat meen ik uit het
ontwerp-besluit te moeten opmaken die toch uit
gaat van een zekere visie, zonder dat wij de uitwer
king van die visie kennen. Nu zijn we hier vanavond
gesteld voor een verrassing in de vorm van een uit
eenzetting door twee architecten en het tonen van
een aantal tekeningen, een aantal nog ruwe schetsen.
En ik moet U zeggen, ik vind dat een zeer merkwaar
dige situatie. U hebt zelf in Uw inleidend woord in de
pauze daarop ook wel de aandacht gevestigd, U hebt
daarvoor in zekere zin ook Uw verontschuldiging aan
geboden, maar als raadslid zonder voorwetenschap kom
je dan toch in een merkwaardige situatie. Ik had al
leen de voorwetenschap, dat er in de krant stond
in de Leeuwarder Courant van 19 april dat Wet
houder De Jong heeft aangekondigd, dat er in de Raad
nog wel wat meer over het tuindorpplan zou worden
medegedeeld. Ik heb begrepen, dat andere fracties
daarvan wèl iets meer wisten en dat die ook weten,
wat de reden is, waarom wij nu zo overhaast dit voor
stel in overweging moeten nemen. Nu zijn dus voor
mij nieuwe vragen gerezen en ik laat dus een gedeelte
van mijn oorspronkelijke betoog nog buiten beschouwing.
Die vragen zijn o.m.: Is er verschil tussen het plan,
dat lag bij het raadsvoorstel van 10 april, waarnaar in
het ontwerp-besluit wordt verwezen en de plannen, die
ons zijn getoond, nu vanavond op 22 april? Ik neem
aan, dat er verschillen zijn, ik meen die zelf te hebben
kunnen constateren, maar het eerste plan, behorende
bij het raadsvoorstel, was niet aanwezig en een ver
gelijking kon ik dus ook niet maken. En er was ook
geen gelegenheid om vragen te stellen. Dus ik tast
in het duister hoe de verhouding is tussen de tekenin
gen van daarboven in de kamer en het plan, dat ons
officieel bij de stukken ter inzage is gegeven. Ik ga er
dus vanuit, dat er een verschil in is, want met name
de bebouwing in die getrapte vorm, die schuine tand-
vorm, was anders dan ik in het oorspronkelijke plan
heb gezien. Daarbij ging het voornamelijk om rijen-
bouw. Mijn tweede vraag is: Neemt het College het
eerste plan terug en, zo ja, verandert dan het College
het voorstel nog? Het antwoord op die vragen zal voor
mij bepalend zijn t.a.v. mijn verdere standpunt. Wan
neer er inderdaad verschil is, vraag ik me af, waarom
ons dit dan niet eerder is medegedeeld en ons daarover
dan niet ten minste een brief is gestuurd.
En nu ik dan afstap van deze inleidende beschouwin
gen, zou ik willen zeggen, dat in de uiteenzetting,
die we vanavond te horen kregen, op zichzelf naar
mijn smaak een aantal goede uitgangspunten zaten,
n.l., dat men een plan wil maken, waarin de privacy
voor de bewoners van de huizen zo groot mogelijk is
een plan, waarin men zich gericht heeft op het
zuidwesten, op de zonkant een plan, waarin men
veel groen wil aanbrengen een plan, dat een heel
andere sfeer zal ademen dan wij tot dusverre hebben
gekend in onze uitbreidingsplannen. Overigens rijzen
bij mij ook nog de vragen: Welke bebouwingsdichtheid
zal er zijn in dat deelplan, dat wij hebben gezien? Wat
voor soort woningen zullen er komen en in hoeveel
woonlagen? Komen daar ook bejaardenwoningen in?
Hoe zullen de grondprijs en de prijzen van de woningen
zijn? Ik geloof te kunnen zeggen, dat het antwoord
op deze vragen van belang is voor het nog komende
stratenplan en dus ook voor het kostenvraagstuk van
het hele plan. Dit zijn allemaal vragen, die in zekere
zin ook gelden voor het eerste plan, dat wij hebben
kunnen zien. Ik stel ze dus nu in het bijzonder t.a.v.
dit tweede plan, dat ons een uurtje geleden is voor
gelegd. En ik wil dan graag in tweede instantie pro
beren mijn standpunt nader te bepalen.
De heer C. de Vries: Gaande naar deze raadsverga
dering had ik de neiging en nu zeg ik het maar wat
voorzichtig, omdat Wethouder De Jong in de vorige
raadsvergadering zei, dat je nooit met een vaststaand
idee hierheen mag komen om over dit voorstel van
Uw College een aantal opmerkingen te maken en mij
daar dan ook in zekere zin tegen te verklaren. Ik heb
dat in het verleden ook gedaan, omdat ik meen (en ik
sluit me wat dat betreft ook graag aan mij mevr.
Veder), dat de omgekeerde volgorde wordt betracht.
Ook bij eerdere voorstellen t.a.v. voorzieningen in het
plan 't Aldlan, heb ik daar dezelfde opmerkingen over
gemaakt en die zijn van de kant van het College niet
bestreden, die zijn a.h.w. overgenomen. Men heeft er
kend, dat het de omgekeerde volgorde is om op deze
wijze een plan in details vast te stellen. Het zou zo
moeten zijn, dat wij een plan hebben en dat we op
basis daarvan de regelmatige uitvoering aan ons krij
gen voorgelegd. Nu is het in dit geval nog iets anders,
omdat het hier, in tegenstelling met wat mevr. Veder
heeft gezegd, niet gaat om een kredietaanvraag. Het
betreft hier dus nog niet de concrete straataanleg zelf,
maar het gaat er hier nog slechts om het College toe
stemming te verlenen om op basis van dit gegeven nu
verder te werken. Dit echter wordt door de voorstelling
van zaken, die wij in de eerste pauze hebben gekregen,
eigenlijk weer over de kop gegooid, omdat naar mijn
inzicht er toch wel verschillen zijn aan te wijzen tus
sen de kaart, die bij de stukken ter inzage lag, en dat
gene, wat wij vanavond hier in de pauze kregen voor
gelegd. Overigens wil ik toch wel, al was het dan een
verrassing maar verrassingen zijn ook wel eens leuk
het College dank zeggen voor de informatie, die ons
is verstrekt, hoewel ik in tegenstelling weer met
mevr. Veder niet met een aantal vragen op dit plan
zal ingaan, want wat aan ons is voorgelegd is nog geen
plan en ik wil dus vanavond niet over bebouwings
dichtheid en andere zaken praten. Wel zou ik nog even
de vraag willen stellen, die bij mij is opgekomen door
de verrassing van vanavond: Hebben de beide architec
ten, die ons vanavond een uiteenzetting hebben gege
ven, van de kant van het College een opdracht gekregen
voor het maken van een plan? Dat is eigenlijk wat in
de mist blijven hangen. Dat is dus een algemene vraag,
zonder op het plan zelf verder in te gaan. Hetgeen dus
niet wil zeggen, dat wij tegen de kaarten, tegen het
plan, zoals dat daar dan lag, geen bezwaren zouden
hebben, of dat wij daaromtrent geen vragen zouden