2 Sub B. Deze berichten worden voor kennisgeving aange nomen. Sub C. Deze rapporten worden voor kennisgeving aange nomen. Sub D. Deze verzoeken worden in handen van B. en W. ge steld om preadvies. Sub E. Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. Sub F. Dit verzoek wordt in handen van B. en W. gesteld om preadvies. Sub G. Deze nota wordt in handen van B. en W. gesteld om preadvies. Punten 3 t.e.m. 7 (bijlagen nos. 232, 234, 231, 248, 233 en 224). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 8 (bijlage no. 235). De hear Boomgaardt: Ik haw in fraechteken by dit stik set; ik mien dat hjirre de sifers net hielendal klopje. Yn it midden fan dit ütstel stiet in hiersom fan f7907,70. Dy sifers binne, tocht ik, omdraeid; dat soe wêze moattc f7709,70. En as Jo dan dy f200, der wer by telle, dan komme Jo op f 7909,74, mar dan is it bidrach yn it ütstel ek to heech. Nou efkes repe- tearje: It ütgongspunt is in bidrach fan f7008,85; dat stiet yn de earste alinea fan it stik. (De Foarsitter: Ja, ja.) Dêr komt 10 by. Eks-accountant De Jong sil dat hiel fluch birekkenje kinne; dan komt men op f7709,74, öfroune: f7709,70. Dus dan soe men hjirüt konkludearje, dat dy sawn en dy njoggen yn it midden fan dit ütstel omdraeid binne, mar dêr binne noch f 200,by teld. As men dan as ütgongspunt dat for- kearde sifer nimt, dan komt men op f8107,70; it hie dus wêze moatten f 7909,70. Dat is myn forhael, mar ik haw it net wer neisjoen yn 'e stikken; ik hie it for- getten, doe't ik yn it gemeentehüs wie, mar ik leau al, dat it sa wêze moat. De Voorzitter: De secretaris heeft de heer Boom gaardt ik trouwens ook gevolgd en het klopt; dus ik stel voor in het besluit het bedrag van f 8107,70 te wijzigen in f 7909,70. De Raad zal hier wel mee akkoord willen gaan. De hear Boomgaardt: As ik it fan tofoaren witten hie, dan hie it net iens nedich west dit hjir yn it iepenbier to bihanneljen. De Voorzitter: Het is beter, dat het gecorrigeerd is dan dat het fout was geweest; hartelijk dank. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het bij monde van de Voorzitter gewijzigde voorstel van B. en W. Punten 9 en 10 (bijlagen nos. 240 en 247). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 11 (bijlage no. 237). De heer SchönfeklIk zou willen beginnen met mijn waardering uit te spreken voor de wijze, waarop dit raadsvoorstel uiteindelijk met een positief resultaat tot stand is gekomen en waarbij wij nu het herhaalde advies van de Kamer van Koophandel als vertegen woordigster van het regionale bedrijfsleven in zijn ver schillende schakeringen volledig opvolgen. De Raad kan immers slechts op initiatief van het bedrijfsleven tot vaststelling of wijziging van een winkelsluitingsregle ment besluiten. Door inschakeling van die Kamer ko men zowel de belangen van de ondernemers als die van het winkelpersoneel volledig tot hun recht, zodat van enige discriminatie geen sprake meer is. Doordat de verplichte halvedagsluiting op woensdagmiddag komt te vervallen, zal ook voor onze Gemeente, waar zowel speciaalzaken als winkels van gemengd karakter, zo als warenhuizen en supermarkten voorkomen en waar in het bijzonder door het verschil in sluitingstijden een verschuiving van waren naar de gemengde zaken wordt teweeggebracht, hetgeen wel tot ongewenste concur- rentieverschijnselen voor de speciaalzaken moest lei den, eindelijk een brok van discriminatie verdwenen zijn. Zoals ik ook reeds in mijn betoog van 31 oktober j.l. naar voren heb gebracht, is er sinds het in werking treden van het Vestigingsbesluit Levensmiddelenbedrij- ven 1961 een enorme branchevervaging ontstaan, waar van met name de speciaalzaken de dupe zijn geworden. Warenhuizen en supermarkten verkopen thans bijv. te vens groenten en fruit, tabakswaren en zuilvelproduc- ten, ook op de woensdagmiddag, als de speciaalzaken gesloten zijn. Dat geeft uiteraard aanleiding tot on billijkheden. Hierbij komt dan nog de ongunstige be ïnvloeding van de bedrijfsresultaten van de centrum winkeliers door de ontvolking van de binnenstad een binnenstad, die juist een belangrijke functie moet blij ven vervullen. Juist op woensdagmiddag pleegt een groot aantal mensen naar de binnenstad te trekken, terwijl men dan de winkels gesloten vindt. Ik kan U verzekeren, dat wij met dit raadsvoorstel de activitei ten in onze binnenstad stimuleren, hetgeen de leefbaar heid zeer ten goede zal komen. De uitslag van de ge houden enquête onder de belanghebbenden is ook van dien aard, dat hieruit beslist niet meer kan worden ge concludeerd, dat een zeer grote meerderheid van de be trokken winkeliers voorstander is van een halvedag sluiting in enig evorm. Immers, 17,8 wenst geen ver plichte sluiting, terwijl 27 van de winkeliers geen antwoord gaf. Als deze mensen een bepaalde voorkeur voor een verplichte sluitingsdag zouden hebben gehad, zou hierop zeker een antwoord ontvangen zijn, temeer omdat in de aanhef van het enquêteformulier vermeld stond, waaraan men de voorkeur zou geven, indien de verplichte winkelsluiting op woensdagmiddag zou wor den opgeheven. Door niet te antwoorden, heeft men dus ook geen voorkeur voor een bepaalde verplichte slui tingsdag. Hiervan uitgaande, zouden we dus rustig de 27 van de geënquêteerden, die geen antwoord gaven, kunnen tellen bij de 17,8% van de winkeliers, die géén sluiting wensen. Terwijl we de 2,6% van de geënquê teerden, die geen mogelijke voorkeur uitspraken, maar wèl antwoordden, nog hierbij kunnen tellen. Dat komt neer op in totaal 47,4%. Voor de rest lopen de wensen dermate uiteen, dat we er het beste aan doen de ver plichte halvedagsluiting volledig op te heffen, hetgeen de centrumfunctie van onze stad zeker ten goede zal komen. Ik sluit me dan ook van harte bij dit raads voorstel aan. De heer Van der Veen: Na de vermoeienissen van Pinksteren is het mij niet meegevallen het betoog van mijn geachte buurman helemaal te volgen. Ik zou het kort willen maken. ïk zou het College graag geluk willen wensen met het feit, dat het de moed heeft ge vonden om dit juiste voorstel te doen, hoewel in een vorige vergadering, waarin onze fractie een soortgelijk voorstel deed, de Raad blijkbaar de tijd nog niet rijp achtte om aldus te beslissen. De heer Engels: Ik zou me willen aansluiten bij de linkerbuurman van de heer Van der Veen in zijn waar dering voor de slagvaardigheid van B. .en W. en vooral ook voor het handelen in de geest van de motie, die destijds door de Raad is aangenomen. Het college is n.l., toen de Kamer van Koophandel geen alternatieven bood, waar de motie eigenlijk om vroeg, nog maar eens gaan enquêteren om te zien of daaruit alternatieve op lossingen zouden kunnen worden gedestilleerd. Dit be tekent dus tevens, dat ik weinig enthousiast ben over de wijze, waarop de Kamer van Koophandel zich heeft opgesteld tegenover de motie, die in deze Raad met zo'n overweldigende meerderheid werd aangenomen. Deze motie bracht toch duidelijk tot uitdrukking, dat we een oplossing wilden voor de centrumwinkeliers en in deze motie lag ook duidelijk opgesloten, dat we toch als het enigszins kon een uniforme halvedagsluiting zouden willen hebben. Nu heeft de Gemeente geënquê teerd en bij alle tegenstellingen blijkt, dat 27% geen antwoord geeft en dat 17,8% niets voor sluiting voelt. Nu kun je met de heer Schönfeld redeneren, dat 44,8% vóór afschaffing zou zijn. Deze redenering wordt ech ter weer aangetast door krantenberichten, waarin som mige winkeliers zeggen: „Ik heb er nooit van gehoord" en anderen „En ik blijf er tóch tegen". Dan moet je dus zeggen, dat maximaal 44,8% vóór afschaffing is. Dat betekent altijd nog, dat de meerderheid tegen af schaffing is. Bij een analyse van die meerderheid blijkt echter, dat ze het samen weer niet eens zijn. Volgens het College zijn er dan twee mogelijkheden, n.l. het handhaven van de sluiting op woensdagmiddag (maar dan legt ook maar een kwart zijn wil op aan de rest) en ten tweede het opvolgen van het herhaalde advies van de Kamer van Koophandel, dus alles afschaffen). Als ik echter de brief van de Kamer van Koophandel goed lees, geeft deze instelling twee oplosssingen, n.l. I. het afschaffen van de woensdagmiddagsluiting voor deze 4 branches met een proeftijd en 2. het afschaffen van de gehele verordening. Het College kiest voor de tweede mogelijkheid. Dat heeft mij een beetje verbaasd, omdat het College de vorige keer zo tegensputterde en juist in de enquête geen aanleiding zag om deze tweede mogelijkheid te kiezen. ïk ben met deze keuze niet zo blij, want ik zit een beetje met de moeilijkheid en enigen van mijn fractie mèt mij dat we bij afschaf fing van de gehele verordening in feite geen enkele kans meer hebben om daar ooit op terug te komen, als we zouden constateren, dat er fouten worden ge maakt of dat er een onjuiste situatie ontstaat tenzij we een gunstig advies krijgen van de Kamer van Koop handel. Het is echter wel duidelijk, dat we dat niet zullen krijgen. Het afschaffen van deze verordening be tekent dus, dat we een stuk van deze verantwoordelijk heid prijs geven met erg weinig zekerheid.. Ik zou daarom graag zien, dat B. .en W. nader motiveerden, waarom zij uit de twee mogelijkheden, die de Kamer van Koophandel ook in de laatste brief nog bood, juist de laatste, n.l. de volledige afschaffing en niet de tij delijke, waarmee de centrumwinkeliers geholpen zou den zijn, hebben gekozen. De heer Vellenga: Ik geloof, dat het hier om een vrij moeilijke zaak gaat, omdat het niet zo eenvoudig is inzicht in deze materie te verkrijgen. Praktisch alle andere voorstellen kun je meten en wegen. Soms spe len daarbij (overigens niet zo vaak) bepaalde politieke overwegingen een rol. Verder is het echter een kwestie van het bekijken van zakelijke of financiële aspecten, op grond waarvan een bepaalde beslissing wordt ge nomen. Dat geldt echter niet voor de zaak, waar het hier om gaat. Toch moeten we op een bepaald moment de knoop doorhakken. Dat is ook een zaak van be sturen. Het zou voor ons als Raad natuurlijk gemak kelijk geweest zijn, wanneer wij hadden geweten, wat hu in heel grote lijnen hèt standpunt van een groot deel van de middenstand is. Dat is echter helemaal niet het geval. Ook al redeneren we m.b.t. die 27% zoals de heer Schönfeld, ook al manipuleren we er op een an dere manier mee, dan komen we er, geloof ik, nog niet uit. Ik geloof ook niet, dat de Kamer van Koophandel zich heeft gebaseerd op een duidelijk inzicht in de bij de middenstand levende wensen. Men had al een heel dui delijk standpunt de vorige keer aan ons kenbaar ge maakt en men heeft alleen deze gelegenheid aangegre pen om dat nog eens min of meer dunnetjes over te doen. Daarbij heeft het ook mij gefrappeerd, dat er door de Kamer van Koophandel twee mogelijkheden aan de hand worden gedaan. Als eerste mogelijkheid wordt genoemd een tijdelijke opheffing met een proeftijd. Ik dacht echter, dat dat wettelijk niet mogelijk was. Mocht dat echter wel het geval zijn, dan zouden we het eens met een proeftijd kunnen proberen. We kunnen dan altijd nog tot correctie overgaan. De vraag rijst echter wel, op verzoek van hoeveel en voor welke middenstan ders wc dan moeten corrigeren en of dan niet weer een hoog percentage belanghebbenden helemaal niet rea geert. Mijn fractie is, gezien de moeilijkheid van deze ma terie en gezien het feit, dat een duidelijk middenstands standpunt ontbreekt, na lang wikken en wegen tot de JV T» conclusie gekomen een soort middenstandpunt te moe ten innemen en de meerderheid van het College van B. en W. te moeten volgen. Dat lijkt ons dan de meest logische en meest rationele manier van handelen toe in dit nogal gecompliceerde geval. Maar dat zou misschien weer iets anders komen te liggen, wanneer ik nog na dere informaties zou kunnen krijgen over die mogelijk heid van die proefperiode. De heer RypmaIk heb tot voor een paar dagen terug ook niet geweten, welke kant ik uit moest, om dat uit de middenstand geen duidelijk standpunt naar voren komt. Ik heb zelf wat steekproeven genomen en ben op grond daarvan tot de conclusie gekomen, dat men in winkelcentra in de nieuwe wijken, waarin ook supermarkten zijn opgenomen, er de voorkeur aan geeft, deze zaak per centrum op te knappen en dat men zich niet happy voelt, wanneer in die centra een bepaalde branche op een heel andere dag gesloten moet zijn dan bijv. de supermarkten. Ik geloof dus, dat de overwegingen van de middenstand te dezer zake sterk variëren. Na wikken en wegen meen ik, dat het 't ver standigst is om het voorstel van B. en W. te volgen. De heer Heetla (weth.): De uitslag van de enquête, waarop het indertijd door de Kamer van Koophandel uitgebrachte advies was gebaseerd, was zeer verwar rend. Daarom wilden we eigenlijk wel een andere weg bewandelen en hebben we mede in verband met de door de heren Engels en Vellenga ingediende motie nog eens weer een gesprek gehad met de Kamer van Koophan del. Bij dat gesprek waren ook twee mensen aanwezig, die desgevraagd, in tegenwoordigheid van de voorzit ter en de secretaris van de Kamer van Koophandel, verklaarden de kleine winkeliers in de buitenwijken te vertegenwoordigen. Ik heb toen dus aangenomen met de juiste personen te spreken, ofschoon één lid van het College daaraan twijfelde. Bedoelde personen heb ben ons met nadruk verzocht te bevorderen, dat het voorstel om de zaak vrij te geven werd aangenomen. Dat was naar hun mening verreweg het beste. Daar komt nog bij, dat er in bepaalde branches al een zekere vrijheid bestaat en dat daar een dergelijke vrijere re geling tamelijk goed voldoet. Het feit, dat de Kamer van Koophandel, ondanks de aandrang onzerzijds om toch nog op een andere wijze tot een oplossing van dit probleem te komen, vasthield aan de twee door haar gedane voorstellen, was voor ons aanleiding om zelf nog eens een enquête te houden. Die enquête echter leverde geen positief resultaat op. Duidelijkheidshalve geef ik U even de samenstelling van de percentages: Voorkeur voor sluiting op ma.-morgen: 16.5% (10.28) ma.-middag: 3.9% 1.8 di.-middag: 7.4% 5.12) wo.-middag: 24.8% 8.47) geen sluiting: 17.8% (18.23) diversen: 2.6% 4.2 geen antwoord: 27 (De achter de percentages tussen haakjes vermelde cijfers geven het aantal ontvangen antwoorden van geënquêteerde ondernemers resp. in de binnenstad en in de buitenwijken). Ik merk nog even apart op, dat bij de voorstanders van sluiting op woensdagmiddag maar liefst 18 tabak winkeliers waren. Nu doet dat er niets toe als je geen sigaren rookt zoals de heer Engels (De heer Engels: Jawel! Heel goeie!), maar ik vind het altijd bijzonder onaangenaam, dat je 's woensdagsmiddags wel sigaret ten uit een automaat kunt krijgen, maar geen sigaren althans mijn merk niet. (Gelach). De heer Vellenga: Nu heb ik nog geen antwoord op mijn vraag over de mogelijkheid van een proefperiode. In dat geval zouden we het nog anders kunnen doen, als na een of twee jaar zou blijken, dat afschaffing van de halvedagsluiting tot een grote chaos leidt. (De heer Heetla (weth.)Dan moeten we het op maandag morgen doen.) Het gaat mij er dus om, dat de Kamer van Koophandel twee mogelijkheden geeft. En mijn vraag is deze: ïs volgens de wet of de uitvoeringsbe sluiten een tijdelijke opheffing mogelijk en, zo ja, hoe gaat dat dan?

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 2