2 37. Benoemen van: a. bestuursleden van de woningstichting „Leeuwarden- Leeuwarderadeel(bijlage no. 262); b. een lid van de Sport- en Recreatiecommissie. 38. Benoemen van een hoofd aan de Emmanuel Murandschool, de Ferdinand Bolschool en de Tjerk Hid- desschool (alle g.l.o.) (bijlage no. 283). Punt 1. De Voorzitter doet lecture van een brief van Ge deputeerde Staten van Friesland, waarin wordt me degedeeld, dat het schrijven van B. en W. van Leeu warden, houdende mededeling van toelating als raads lid van G. van der Laan, voor kennisgeving is aange nomen. De heer Van der Laan legt vervolgens in handen van de Voorzitter de in de Gemeentewet genoemde beloften af. De Voorzitter: Dan mag ik U feliciteren met Uw benoeming als lid van de Raad en ik hoop, dat U zich hier spoedig thuis zult voelen. Punt 2. De notulen worden onveranderd vastgesteld. Punt 3. Sub A. Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. Sub B en G. Deze besluiten worden voor kennisgeving aangeno men. Sub D en E. Deze berichten worden voor kennisgeving aangeno men. Sub F. Dit rapport wordt voor kennisgeving aangenomen. Sub G. Dit jaarverslag wordt voor kennisgeving aangeno men. Sub H. Deze verzoeken worden in handen van B. en W. ge steld om preadvies. Sub 1. Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. Sub J. Besloten wordt overeenkomstig het door B. en W. voorgestelde. Punten 4, 5 en 6 (bijlagen nos. 282, 279 en 276). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. De heer De Jong (secretaris): De heer Reehoorn is met vakantie en kan om deze reden niet aanwezig zijn. De heer Van Balen Walter heeft bericht van verhindering gezonden en mevr. Visser-van den Bos is wegens ziekte verhinderd. Punt 7 (bijlage no. 275). De hear Miedema: Yn it foarste plak wolle wy üs tank ütsprekke oan it adres fan it Kolleezje, om dat it trochgïet mei it oankeapjen fan perselen fan it Himrik. Wy binne dan ek foar dit ütstel, hoewol wy wol inkelde biswieren hawwe tsjin de wize, hwer- op de birekkening opset is en üteinlik ek tsjin it einbidrach, dat nei üs smaek to heech ütfallen is. Hwat is n.l. it gefal? Bitrutsenen hawwe 32 ha yn gebrük, hwerfan lyts 2 ha net by it bidriuwsgebou lizze, mar oer it wetter; hja moatte in skou hiere om dêr to kommen. Dat is ütsprutsen har üngaed- likste lan. Men hat foar de birekkening de totale winst dield troch de hektares en dat bidrach as üt- gongspunt nommen. En dêrtroch krijt men in to royale ütkomst. Us biswier is nou net fan dy aerd, dat wy joun tsjin it ütstel stimme sille, mar wy leau- we dochs, dat it in goed ding wêze soe, as it Kol leezje dit ris mei it Rotterdamske buro opnaem en frege, oft yn fierdere gefallen in bytsje oars tak- searre wurde kin. Wy mienden, dit in kear sizze to moatten, omdat der ek yn it foargeande wolris in gefal west hat, hweryn wy seine: Moat dat nou sa? En dan wit de kommisje miskien ek, hwer't se oan ta is. De hear Tiekstra (weth.): Wy hawwe foar it keap- jen en it pachtfrijmeitsjen fan dizze lannen de kom misje yn Rotterdam ynskeakele. Dy hat har erkende methodyk, mei erkende faktoaren dy't birêst op ünderfinings binammen mei ünteigeningsprosedures by dizze ütstellen yntrodusearre. Hwannear't oerienstimming op minlike basis net slagget, dan pas geane wy ta ünteigenjen oer. Ik siz dit, omdat men yn noch foarkommende gefallen ek ré wêze sil om de konsekwinsjes fan dizze prosedure to akseptearjen. In oare saek is wy hawwe hijr sa nou en dan alris in petear mei de kommisje hawn oer de hichte fan binammen dit soart forgoedingen, dat men natuerlik oer de hichte fan forgoedingen nuansearre prate kin, mar ik leau, dat wy de sifers, dy't nou ien- kear op tafel lizze, wol oannimme moatte, wolle wy foarkomme, dat yn oare gefallen it fortrouwen fan de bilanghawwenden yn it oerliz mei dizze kommisje skeind wurde kin. Dan sitte wy, tocht ik, net hielen dal goed. De opmerkings fan de hear Miedema wol ik wolris biprate mei de lju fan it taksaesjeburo en by gele- genheit wol ik ek har rapport wol mei harren op- nimme. De hear Miedema: De Wethalder seit, dat de me thodyk fon dizze kommisje yn alle foarkommende ge fallen folge wurde moat. Mar yn elts gefal kinne bi- paelde faktoaren wer oars wêze en dêr haldt de me thodyk gjin rekken mei. De methodyk is in kwestje fan formannichfaldigjen mei 9 of 10, net oars. It sifer x, hwer't men hjir foar de hektaren lan fan de minste wearde mei rekkene hat, is nei myn smaek perfoarst to heech ütfallen. As men it bitooch fan de Wethalder folgje soe, dan soe bitrutsene, as men har it béste stik lan öfnommen hie, ek tof reden west hawwe moatte mei in dieltsje. Yn dat gefal hiene wy it ütstel natuerlik net oan nimme hocchd. Mar ek nou't it fierüt it minste stik lan is, hoege wy üs der net by del to lizzen. Wy dogge it dizkear lykwols al, mar wy binne mei it bitooch fan de Wethalder: de methodyk is goed en dy moat men yn elts gefal folgje, net alhiel lokkich. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 8, 9 en 10 (bijlagen nos. 277, 278 en 274). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 11 (bijlage no. 270). Mevr. Veder-Smit: Op zichzelf acht ik dit voor stel tot het bouwen van deze woningen en tot het ver strekken van een garantie daarvoor aantrekkelijk. Ik dacht, dat er aan bejaardenwoningen in Wirdum on getwijfeld behoefte was en ik geloof, dat gezegd kan worden, dat de rijksbijdrage het mogelijk maakt, dat hier een betrekkelijk lage huur wordt gevraagd. Ik zou alleen een opmerking willen maken n.a.v. de tweede alinea van dit voorstel, waarin staat, dat de geprojecteerde bebouwing in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnde ontwerp voor het bestem mingsplan ,,Wirdum-zuid". Als ik het goed zie, gaan we dus weer over tot een grondtransactie en medewerking tot bebouwing in een bestemmingsplan, dat nog onze ker is. Als ik me goed herinner, hebben G.S. hun goed keuring onthouden aan het plan, dat de Raad heeft vastgesteld in augustus 1967. Er is geen nadere dis cussie in de Raad geweest over de redenen, waarom 3 G.S. dit hebben gedaan. De Raad verkeert nu dus in het onzekere over de vraag, hoe het nieuwe bestem mingsplan er uit zal zien. Daarom zou ik willen vra gen, in hoeverre deze bebouwing afwijkt van het nog geldende plan en of dat misschien met art. 20 Weder- opbouwwet in orde kan worden gemaakt. Als die af wijking groot mocht zijn, zou ik ten tweede willen vra gen, in hoeverre de bebouwing, zoals die nu is gepro jecteerd, tegemoet komt aan de bezwaren van G.S. in hun besluit tot niet-goedkeuring. Ik denk dan zowel aan de stedebouwkundige vormgeving als aan de be malingen. Graag zou ik ter geruststelling weten, of er in dat geval toch is gegaan in de richting van de ge dachten van G.S., omdat bij niet-goedkeuring van dat nieuwe bestemmingsplan de zaak uiteraard op losse schroeven zal komen te staan. De heer Tiekstra (weth.): Oorspronkelijk is op dit terrein ten zuiden van de kerk in het geldende uitbrei- ingsplan een 6-tal eengezinswoningen geprojecteerd op basis van twee lagen, dus begane grond en eerste ver dieping. De wijziging houdt in, dat deze bebouwing .vordt vervangen door 13 bejaardenwoningen, zoals op de tekening staat aangegeven. Dit betekent, waar dit geldende plan ook reeds goedgekeurd was, dat daar in feite niets mee aan de hand is. Een heel andere zaak hs, dat uiteraard bij de voorbereiding van dit bebou- ingsplannetje art. 20 moet worden toegepast. Toe passing van art. 20 betekent het afgeven van een bouwvergunning na goedkeuring door G.S. Als G.S. him goedkeuring hechten aan het afgeven van een bouwvergunning ex art. 20, staat daarmee ook bij voor baat vast, dat in ieder geval voor wat dit onderdeel betreft een toekomstig uitbreidingsplan Wirdum met deze bebouwing door G.S. zal worden goedgekeurd. Hier acht ik dan de gehele discussie en ook de infor matie onzerzijds mee rond. Mevr. Veder-Smit: Graag zou ik nog een enkele vraag willen stellen. Ik heb (maar ik weet niet, of ik ;oed genoeg heb gespeurd) in deze overeenkomst niet de bepaling gevonden, dat de transactie niet doorgaat, als de goedkeuring ex art. 20 niet wordt verkregen. Als ik het goed zie, is deze transactie dus onvoorwaar delijk. Ik kan me voorstellen, dat dan de enige mo gelijkheid is de veiligheidsklep voor de woningstich ting om niet tot uitvoering over te gaan, alvorens men die goedkeuring heeft. Mag ik daar nog even nader de visie van de Wethouder op hebben? De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat het in de eerste plaats zo is, dat het overleg met G.S. over deze vergunning ex art. 20 al loopt en dat redelijkerwijs mag worden verwacht, dat G.S. ook inderdaad hun goedkeuring aan deze vergunning zullen hechten. Ten .weede is het natuurlijk ook heel gewoon waar, dat de grondslag aan deze overeenkomst zou zijn ont vallen en deze overeenkomst dus niet zou kunnen worden uitgevoerd, wanneer door oorzaken aan de zijde van de Gemeente de woningbouwvereniging niet in staat zou zijn te bouwen, zoals zij dat wenst. Ik stel echter voorop, dat er voor deze zorg geen enkele reden is, aangezien mag worden verwacht, dat G.S. de vergunning ex art. 20 wel zullen goedkeuren. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 12 en 13 (bijlagen nos. 271 en 269). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 267). De heer Van der Veen: Ik zou het niet zo zeer willen hebben over dit werk op zichzelf als wel over de zinsnede in de raadsbrief, waarin U tracht te mo tiveren, dat dit werk moet worden opgedragen aan de aannemer, die zich bij een onderhandse aanbesteding daarvoor de laagste toont bij de uitnodiging van en kele aannemers. Wij hebben dat systeem hier de laatste tijd eigenlijk ingang doen vinden en ik dacht, dat de bezwaren van dit systeem ook langzamerhand wel dui delijk waren geworden. Wij hebben het bij het ver pleegtehuis kortgeleden t.a.v. de elektrische installatie gezien. Wie er wel en wie er niet uitgenodigd worden, onttrekt zich aan onze waarneming en dat zal waar schijnlijk dus ook wel weer berusten op adviezen van al of niet deskundige adviseurs, die al of niet alle aan nemers kennen. Ik geloof, dat dit systeem langzamer hand maar eens moet worden verlaten en ik vraag mij af, of men niet beter maar tot een openbare aan besteding over kan gaan. Ik mag opmerken, dat Uw motivering wel uitermate summier is. De heer Tiekstra (weth.)Ik geloof, dat het ant woord op de vraag, wanneer men de methode van openbare aanbesteding moet hanteren, resp. moet ver zoeken de methode van onderhandse aanbesteding toe te passen, volledig afhangt van de doelmatigheid van elke vorm van aanbesteding in de gegeven situatie. En in deze gegeven situatie verlangt de doelmatigheid juist, dat de hier voorgestelde vorm van aanbesteding- wordt gekozen ter waarborging van een snelle en goede uitvoering van dit werk. Het gaat hier om het leggen van een rioolzinker tussen aan weerszijden twee pro jecten, die in uitvoering zijn, en om het leggen van een hoofdriool vanaf de Potmarge via de Huizumer- straat. Wanneer de Raad B. en W. machtigt conform punt 5 van het ontwerp-besluit, dan geloof ik, dat B. en W. ervoor hebben te zorgen, dat dit werk zo goed mogelijk wordt uitgevoerd, dat de betreffende aanne mersbedrijven zo goed mogelijk worden gekozen en dat dit werk wordt gegund aan het aannemersbedrijf, dat de laagste prijs vraagt. Daar is mijn commentaar te genover de heer Van der Veen op het ogenblik mee op. Bij elk voorstel m.b.t. een vorm van aanbesteding heb ben B. en W. uiteraard het gemeentebelang op het oog. De heer Van der Veen: Het zal U niet verwonde ren, dat ik niet helemaal overtuigd ben door het betoog van de Wethouder. Dat betoog komt er praktisch op neer, dat de Wethouder de doelmatigheid wil aantonen met de doelmatigheid. Als ik het goed heb begrepen, put hij zijn sterkste argument uit de omstandigheid, dat hier een stuk wordt aangelegd tussen andere be staande stukken in. Ik weet niet, welke conclusie ik daaruit zou moeten trekken. Wanneer die conclusie echter zou moeten zijn, dat diegene, die die andere stukken heeft uitgevoerd, het gemakkelijkst en het goedkoopst ook dit stuk kan uitvoeren, dan zou dat ongetwijfeld bij een openbare aanbesteding ook blijken. Verder lijkt het mij een sterk verhaal, dat er zo weinig mensen in staat zouden zijn dit werk uit te voeren. Ik wil niet, net nu dit punt aan de orde is, hier on verwachts een halszaak van maken en ik zal mij, al hoewel ongaarne, ook niet tegen dit punt velvetten, maar ik wil het College wel verzoeken het systeem van onderhandse aanbesteding, dat blijkbaar in de ogen van de Wethouder en misschien ook in die van het College alleenzaligmakend is, zo langzamerhand te la ten varen. Dat het College bij zijn werk het belang van de Gemeente steeds voor ogen moet houden, spreekt van zelf en behoeft hier niet nog eens extra te worden gezegd. De heer Tiekstra (weth.): Het zou onjuist zijn, als uit de woorden van de heer Van der Veen werd ge concludeerd, dat het College, wanneer er iets moet worden aanbesteed, steeds het systeem van onder handse aanbesteding voorstelt. De heer Van der Veen weet bepaald beter. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 15 (bijlage no. 268). De heer Stek: Een paar vragen. Waaruit heeft de schrijver van dit voorstel kunnen opmaken, dat de Commissie van advies en bijstand voor de Dienst voor Sport en Recreatie akkoord ging met dit voorstel? Het zal de Wethouder bekend zijn, dat er in de laatstelijk gehouden commissievergadering geen enkele tekening en geen enkele begroting m.b.t. dit voorstel aanwezig waren. En ik althans heb dan ook niet meer waarde gehecht aan Uw mededeling over dit te verwachten voorstel dan ik gewoon ben aan een dergelijke mededeling te doen. Ik dacht dan ook, dat de zinsnede „de commissie is gehoord" hier beter op haar plaats zou zijn. Dit moest ik even kwijt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 2