Verder vraag ik mij af, of het, met inachtneming
van de vier naar voren gebrachte onderdelen, zoals die
in de raadsbrief staan vermeld, wel goed mogelijk is
tot een nadere uitwerking van dit plan over te gaan,
omdat een wijziging in een van deze punten wel eens
verregaande consequenties voor andere, min of meer
vaststaande punten zou kunnen hebben, waardoor klei
ne tracéwijzigingen wel eens niet meer mogelijk zouden
kunnen zijn. Ook hierover zou ik graag de gedachten
van het College willen vernemen.
De heer Rijpma: Ik heb niet veel te zeggen. Ons
vooroverleg over dit agendapunt heeft in goede harmo
nie plaats gevonden met de a.r. fractie en de heer
Heidinga heeft gezegd, wat wij gezamenlijk hebben be
sproken. Ik wil eraan toevoegen, dat ik er tijdens dat
gesprek niet helemaal zeker van was, hoe de grach
ten er bij de a.r. fractie uit zouden komen. Dit punt
heeft de heer Heidinga met de nodige terughoudend
heid behandeld en dit laat dus ook voor ons alleszins
de mogelijkheid open om t.z.t. met de K.V.P.-fractie
(Gelach) met grote zorg te waken tegen de aantasting
van het water in onze stad. Wij menen, dat de sug
gestie van de heer Heidinga om het tracé van de weg
van zuid naar noord te leggen volgens de oorspronke
lijke inzichten beter is dan de suggestie, die de ver-
keersdeskundige, de heer Van Dijk, ons hier doet. De
heer Van Dijk was heel erg geporteerd voor kruisingen
rechtstreeks. Wij hebben op liet ogenblik een aantal
voorbeelden van kruisingen zonder verkeerscircuit. Ik
noem de kruising naar Stiens en de kruising op het
Oostergoplein. Als de verwerkingscapaciteit, die de
heer Van Dijk zich voorstelt bij gelijkvloerse kruisingen,
gelijk is aan de verwerkingscapaciteit van deze krui
singen, dan vrees ik het ergste. We moeten n.l. op het
ogenblik langer wachten dan ooit het geval is geweest.
We kunnen wel zonder blikschade overkomen, maar
het is een lange wachttijd. Daarom zou ik het College
toch willen adviseren om in de gesprekken met de heer
Van Dijk naar andere kruisingen te zoeken dan de ge
lijkvloerse kruisingen, die we op het ogenblik met de
rondweg al kennen en te denken aan cirkels of ruiten
of, nog beter, aan ongelijkvloerse kruisingen.
De heer Van der Veen: De heer Rijpma heeft,
dunkt mij, wel gelijk. Als je tegenwoordig naar Grouw
gaat, dan doe je er verstandig aan je pyama mee te
nemen (Gelach), omdat het zo lang duurt, voordat je
terug bent.
Ik zou over dit plan eigenlijk niet veel concreets kun
nen zeggen. Ik geloof, dat dit plan, juist omdat het zo
in de toekomst speelt, nogal wat onvatbaar en ontast
baar is. Ik wil wel een paar waarschuwingen laten
horen. Ik geloof, dat wij ervan overtuigd moeten zijn,
dat wij ons niet aan dit plan of aan welk plan dan ook
moeten opknopen. Dit plan moet ook, als het wordt uit
gewerkt, de bestaande dingen, die waarde hebben, zo
veel mogelijk ontzien. Daarbij denk ook ik aan grachten
en andere dingen, die als monument betekenis hebben.
Het is in het algemeen heel makkelijk om met een
kleine variatie, voor mijn part met een artistiek bochtje,
een monument te ontzien. Ik weet niet, wanneer de ont
wikkeling zover zal zijn voortgeschreden als dit plan
veronderstelt, maar delen daarvan zijn in ieder geval
dingen van zeer lange termijn en wij moeten voorko
men, dat wij, door wat voor uitwerking dan ook, ons
ergens op gaan vastleggen. Ik zou B. en W. willen
verzoeken t.a.v. alles, wat wij straks op basis van dit
besluit zullen ondernemen, een ontheffingsmogelijkheid
op te nemen, zodat wij later niet nog eens weer moeten
beginnen met vooroverleg, na-overleg, dan nog eens
vooroverleg en wat er allemaal nog- meer bij komt.
Overigens moet ik zeggen, dat dit plan, voor zover ik
het kan bekijken, er helemaal niet zo gek uit ziet en
dat de vier punten, die het College eruit heeft gepikt,
ook inderdaad de punten zijn, die wel enige extra aan
dacht behoeven.
De Voorzitter schorst hierna de vergadering voor
de koffiepauze.
De Voorzitter heropent de vergadering.
De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat ik wel
mag beginnen met te zeggen, dat de Raad het mij mo
gelijk heeft gemaakt de gemaakte opmerkingen in een
hopelijk niet al te lang verhaal te beantwoorden, door
dat een aantal raadsleden zich heeft aangesloten m.n.
bij de „voorbehouden", die het College ook reeds in de
raadsbrief heeft gemaakt. Ik geloof, dat het van be
lang is vast te stellen (en ik geloof, dat dat het ant
woord is m.n. op wat de heer De Leeuw heeft ge
vraagd), dat er thans niets meer aan de orde is dan
het rapport hoofdwegennet, waarin een theorie is neer
gelegd, waarop het tangentiële systeem is gebaseerd.
Dat is een soort principiële keus. De Raad krijgt ech
ter, wanneer hij bereid is de nu gevraagde opdracht
te verstrekken, op tijd een complete nadere praktische
uitwerking in de vorm van een rapport met de daar
aan verbonden consequenties en kan dan op die basis
een definitieve beslissing nemen over de verkeerswe
genstructuur in Leeuwarden. Die verkeerswegenstruc
tuur kan echter niet op zichzelf staan en zal in haar
verbindende functie uiteraard moeten aansluiten op de
structuur van de provinciale verkeerswegen en van de
rijkswegen. Ik prijs mij gelukkig, dat het overleg met
beide instanties over deze onderwerpen in dit geval zo
vruchtbaar is, dat wij nu al de zekerheid hebben, dat
deze structuren vrij goed op elkaar kunnen aansluiten.
Dat is het eerste, wat ik zou willen zeggen. Ongetwij
feld is het juist, dat er in deze opzet een aantal ele
menten voorkomt, die op het eerste gezicht nogal ra
dicaal en rigoureus zijn, en ik geloof, dat men deze
elementen straks op hun eigen waarde moet proberen
te wegen, ook al, omdat uiteraard een rapportering als
deze en de daarop volgende rapportering geneigd zijn
te pogen vrij ver in de toekomst te kijken. Uiteraard
kan dat niet meer zijn dan een pogen. Ik geloof dus
niet, dat het nodig is de opmerkingen, die zo hier en
daar zijn gemaakt, volledig te volgen.
De heer Faber heeft gevraagd, of het mogelijk is,
dat op basis van de berekeningen, die door dit bureau
zouden zijn gemaakt, de dienst Openbare Werken plan
nen gaat maken. Ter voorkoming van misverstand zou
ik hierop willen antwoorden, dat de rapporteringen van
het Bureau voor Verkeerskunde zijn gebaseerd op be
rekeningen, voorkomende in het rapport van het Ne
derlands Economisch Instituut, welk rapport aan de
Raad is toegezonden. Het spreekt vanzelf, dat op het
moment, waarop er concrete plannen moeten worden
gemaakt, die plannen door onze eigen dienst zullen
worden voorbereid en aan de Raad zullen worden voor
gelegd, nadat ook het tweede rapport in de Raad zal
zijn aanvaard. Ik stel mij voor, dat die aanvaarding
(vanmiddag is dat in de structuurcommissie nog na
drukkelijk besproken) kan plaats vinden bij de behan
deling van het structuurplan, dat wij nog altijd voor
nemens zijn in de eerste helft van 1969 aan de Raad
voor te leggen. Het structuurplan voor de gemeente
Leeuwarden moet nu eenmaal als essentieel element
deze verkeersstructuur bevatten, want daarzonder (uit
het betoog van de heer Heidinga is dat duidelijk ge
bleken) is het niet goed mogelijk de verdere bestem
mingsplannen te maken.
Ik zou t.a.v. de opmerkingen, die de heer Heidinga
heeft gemaakt, m.n. over het eerste punt, het volgende
willen zeggen en dan spreek ik het moge dan
vreemd lijken even over de oostelijke vaarweg, met
betrekking waartoe de heer Heidinga heeft gerefereerd
aan de tracering, zoals die in het structuurplan 1965
zou zijn neergelegd. Deze kwestie is nog altijd een punt
van overleg. Daarover bestaat nog geen overeenstem
ming, maar wij zijn in onze opstelling t.a.v. dit punt
ten minste uitgegaan van een vaste oeververbinding,
zo deze verbinding er zou komen.
T.a.v. de tracering van de oosttangent (hier wordt
met name de buitentangent bedoeld) kan ik volstaan
met te verklaren, dat ik op zichzelf gevoel heb voor
de kritiek, die de heer Heidinga daarop heeft, met dien
verstande, dat men natuurlijk bij de keuze van de tra
cering voorzichtig moet zijn met het te ver naar buiten
brengen van deze verbinding voor de stad Leeuwar
den. En dan geef ik dc heer Heidinga volkomen gelijk,
dat het in die situatie van essentieel belang is na te
gaan, in hoeverre de scheidende werking van deze
hoofdverbindingen teniet kan worden gedaan door ge
bruik te maken van ongelijkvloerse kruisingen. Ik ge
9
loof, dat er consequent nagegaan dient te worden, waar
m.n. op deze plaatsen deze ongelijkvloerse kruisingen
mogelijk zijn en dat deze kruisingen dan ook tegelijk
in het programma dienen te worden opgenomen. Of
ruiten of vierkanten van een zo klein formaat als er
op de verschillende punten zouden moeten komen, in
derdaad efficiënt zijn, waag ik op dit ogenblik te be
twijfelen. Daarover kan echter deskundig advies wor
den verkregen. Ik zou m.b.t. de oostelijke binnenstad
tangent ook nog willen zeggen, dat de heer Heidinga
bij de beoordeling van de tracering van deze tangent
in aanmerking moet nemen, dat deze tangenten uiter
aard ook een verdelende functie hebben in die zin, dat
het verkeer op verschillende punten (m.n. waar de
aanhakingen komen) in de gelegenheid wordt gesteld
zijn weg in een andere richting te vervolgen. Zij func
tioneren dus niet uitsluitend als doorverbinding.
N.a.v. de opmerkingen, die de heren Rijpma en Van
der Veen hebben gemaakt over verkeerscircuits, zou
ik willen zeggen, dat het op het ogenblik een algemeen
u-kende waarheid is, dat verkeerscircuits, zoals wij die
op het ogenblik hebben (en dat blijkt wel op het Vrij-
eidsplein), een aanmerkelijk geringere capaciteit heb
ben dan haakse kruisingen van een behoorlijk formaat,
geregeld door lichten. Dat levert wel wachttijden op,
maar dat levert tevens de constante zekerheid op, dat
men een vrije baan ter beschikking krijgt. Die con
stante zekerheid kan een verkeerscircuit niet waarbor
gen.
De heer De Leeuw vraagt, wat de door het College
gevraagde machtiging betekent. Deze machtiging be
tekent niet meer, dan dat er op basis van de beslis
sing, die de Raad vanavond neemt en met inachtne
ming van de inhoud van het hierbij gevoegde preadvies
kan worden overgegaan tot een nadere uitwerking van
dit rapport Hoofdwegennet in het kader van de rap
porteringen, behorende bij het structuurplan voor Leeu
warden. B. en W. worden dus in geen enkel opzicht ge
machtigd om bepaalde concrete plannen voor te be
reiden.
De heer De Leeuw heeft ook nog gevraagd, hoe het
nu precies met de financiën zit. Destijds is er een kre
diet uitgetrokken. De gevolgen van dit krediet zijn nu
bij de begrotingswijziging op de begroting voor 1967
opgevoerd. Het bedrag daarvan is f 80.000,en daar
voor hebben wij een subsidie-aanvrage bij het Depar
tement van Waterstaat ingediend.
Ik wil besluiten met de mededeling, dat subsidies
van rijkswege voor nieuwe voorzieningen en voor re
constructie van het verkeerssysteem in de binnenstad,
welke subsidies 80% van de kosten van grondverwer
ving en reconstructie van verkeersvoorzieningen kun
nen belopen en 50% van de uitvoeringskosten, niet
worden verleend dan nadat de betreffende gemeente
bij de subsidie-aanvrage een verkeersplan heeft inge
diend. Ook daarvoor is dus m.n. een door een deskun
dig bureau opgemaakt verkeersplan van groot belang.
Op het ogenblik wordt er vrijwel door alle gemeenten
een sterk beroep gedaan op het te geringe aantal ver
keersbureaus in Nederland, waardoor deze bureaus
uiteraard nogal zwaar worden belast. Ik dacht dan ook,
dat wij ons gelukkig mochten prijzen, dat wij ons tijdig
van de medewerking van een dergelijk bureau hebben
verzekerd en dat wij de eerste fase van dit werk al
vast zijn
De heer Heidinga: Ik vind dc beantwoording dooi
de Wethouder wel goed, maar het blijft een feit, dat
de Wethouder de Raad vraagt het College te volgen
volledig zoals het voorstel er ligt. Laat ik er even
een detailpunt uit nemen. Zou de Wethouder mij wil
len zeggen, of het tracé Groeneweg-Wissesdwinger-
Arendstuin-Hoeksterpad al door Openbare Werken is
uitgetekend? Als dit nog niet is gebeurd, dan zijn wij
eigenlijk nergens, zijn wij werkelijk behoorlijk achter.
Ik neem echter aan, dat dat tracé is uitgetekend en
ik vraag mij af, hoe het is uitgetekend en of onze
dienst al dan niet rekening houdt met die doorbraak
over Oldegalileën. En dan zeg ik: „Dat doet die dienst
wel. Men houdt daar rekening met dit verkeerssysteem."
Dan vraag ik mij af, of dat wel is, wat de Raad wil.
Wij komen dan naar mijn gevoel eigenlijk weer teveel
voor een voldongen feit te staan. Dat is dan allemaal
uitgewerkt en dat heeft dan enorm veel tijd gekost.
De Wethouder zegt: „Wacht dat nu maar eens af. Het
komt wel weer in de Raad." Best, maar als de Raad
dan straks eens zegt: „Wij willen die verbinding
niet.", dan moet al dit werk opnieuw gebeuren.
Dat vind ik onbevredigend. Ik ga niet akkoord met dit
tracé en zeg: „Laat die weg maar op de Spanjaards-
laan uitkomen, zoals dat in de bestaande plannen het
geval is en maak geen nieuwe brug over de Dokkumer
Ee met die doorbraken over de gemeentewerf en zo."
Daar ben ik nog niet aan toe. Hoe komen we hier nu
uit? (De heer Tiekstra (weth.): Dat valt wel mee.)
Misschien wel, maar dan zou U eigenlijk op het ogen
blik een uitspraak van de Raad moeten vragen om het
anders te doen, om onze oude plannen, zoals wij die
altijd hebben gehad, maar aan te houden en een aan
sluiting tot stand te brengen op de Spanjaardslaan. Ik
weet niet, of de Raad daartoe bereid is, maar dat ho
ren we dan nog wel. Maar het zou ook kunnen zijn,
dat de Raad zegt: „Nou, werk die plannen maar eens
uit. Dan kunnen we ze beter bekijken." Dat is ook zo.
Als je die plannen uitgewerkt-en-wel vóór je krijgt,
dan kun je die veel beter beoordelen dan op deze kaart
van 1 60.000. Maar ik vind het eigenlijk zonde van de
tijd en het geld. Daar gaat het mij om en daarom wou
ik een principe-beslissing van de Raad hebben. Dat is
nu het hele punt.
Uit het antwoord van de heer Tiekstra heb ik ook
niet begrepen, of het College nu eigenlijk wel overtuigd
is van de urgentie van de oostelijke tangent, van de
weg, die daar tussen die beide uitbreidingsplannen door
loopt. Want dat is precies hetzelfde. Wij zullen heel
binnenkort opdracht moeten ge\en tot het uittekenen
van die beide uitbreidingsplannen en dan moet dat
tracé van die weg bekend zijn. Daar helpt niets aan.
Anders krijgen we hetzelfde als met het Aldlan. Daar
hebben we eerst een plan voor gemaakt. Dat plan is
hier in de Raad aanvaard en toen bleek een tijdje la
ter, dat het heel anders moest; want er loopt een weg
door. Dat moeten wij voorkomen. Wij moeten dit tracé
wel degelijk nu bekijken en vaststellen. Anders doen
wij allemaal werk voor niets. Nog één ding. Ik geloof,
dat wij er, gezien de ontwikkeling van het verkeer op
de ringweg, verstandiger aan zouden doen vandaag te
besluiten, dat er een viaduct over de ringweg komt,
waar deze weg ergens bij de kinderboerderij door die
nieuwe weg wordt gekruist, dan vandaag te besluiten
tot een vaste oeververbinding over de Dokkumer Ee.
Het verkeer verdeelt aanstonds noodgedwongen de
ringweg in allemaal kleine stukjes en dan zou ik er
veel meer voor voelen, dat we tenminste de wijk Bil-
gaard over de ringweg heen een verbinding met de
binnenstad geven dan dat we op het ogenblik beslui
ten tot die naar mijn smaak heel dubieuze verbinding
over de gemeentewerf.
De heer Faber: De heer Heidinga zou over een
aantal punten eigenlijk wel een uitspraak van
de Raad willen hebben. Hij heeft in het verleden
wel eens gezegd: „Dat vind ik fout", maar ik geloof,
dat het fout zou zijn nu een uitspraak van de Raad te
vragen over de verschillende punten. Er wordt ons nu
gevraagd een nadere uitwerking van het structuurplan
te laten maken. Daarin moet juist worden becijferd,
hoe de verkeersgedragingen zich op de verschillende
wegen zullen ontplooien. En aan de hand daarvan, voor
mijn gevoel althans, kan men pas beginnen te detail
leren. Dus, wanneer we nu een beslissing over bepaalde
punten zouden nemen, zouden we over een jaar wel
eens tot de conclusie kunnen komen: „Wat hebben we
daar dom gehandeld!" Daarom vind ik het ook erg be
langrijk, dat dit rapport nu wordt behandeld en ben ik
ook verschrikkelijk blij met de mededeling van de Wet
houder, dat hij verwacht, dat al in de eerste helft van
1969 het rapport hier uitgewerkt vóór ons zal liggen.
Aan de hand van die uitwerking kan men bepalen,
welke aansluiting er moet komen en waar. Wanneer
we dan als Raad worden geconfronteerd met oplossin
gen, die ons niet lekker vallen, kunnen we nog probe
ren een alternatief te zoeken. Ik zou het onjuist vin
den, wanneer de Raad vanavond een uitspraak deed
over diverse detailpunten. (De heer Heidinga: Dat be
tekent dan, dat we nog weer langer wachten met de
kwestie van de Groeneweg en het Hoeksterend en zo.
Bedenkt U dat wel. En het is al uitgetekend, zegt de