12
wij bezig te onderzoeken op welke manier wij dat zou
den kunnen regelen, want waarom het gaat is, of hier
sprake is van een experiment in het geheel van het
onderwijs. Waar het op het ogenblik om gaat van de
zijde van de N.O.T. is een experiment om te kijken:
Komen onze uitzendingen goed door? Dit wat betreft
de huidige situatie. Daarvóór was een nauwe samen
werking met de Pedagogische Centra. De eerste fase
(wa.t ik reeds eerder heb gezegd) is afgesloten en nu
zit men bij de N.O.T. in de fase „Komen onze uitzen
dingen goed door?" Niet zo zeer wat het beeld betreft,
maar meer: Is het goed lesmateriaal, hoe reageert de
klas erop en hoe reageren de onderwijzers erop? Kun
nen zij met het materiaal, dat gegeven wordt, iets
doen Terwijl het andere, meer diepgaande, experiment
eigenlijk is: Hoe gaat het met televisie op school? Wij
meenden dan (en op dit standpunt sta ik nog), dat
wanneer men dit experiment goed wil uitvoeren, er
een goede samenwerking vereist is met de Pedagogi
sche Centra. Eén van de moeilijkheden op dit moment
is, dat, voorzover mij op het ogenblik bekend is, maar
het zal nog nader worden onderzocht) de Pedagogi
sche Centra niet geneigd zijn het aantal proefscholen
uit te breiden, want men zit in een soort reorganisatie,
omdat men tot regionale opzet van deze Centra wil
komen. Dat is dan ook een punt, dat wij m.i. zullen
moeten onderzoeken, want brengen wij dit element er
niet in, dan doen wij in feite, ook al is het maar bij twee
scholen, wat op grond van art. 72 moet worden afge
wezen. Ik ben best bereid om mee te werken aan ex
perimenten. De vraag, of televisie op de lagere school
als een normaal leermiddel moet worden beschouwd, is
op dit moment nog niet te beantwoorden. Laat ik op
de concrete vraag nog dit zeggen: Wij zijn bereid dit
te onderzoeken en wanneer wij tot de conclusie komen,
ckit dit ook wettelijk mogelijk is, dan ben ik inderdaad
bereid en dat heeft de vorige keer misschien tot
enig misverstand geleid met de schoolbesturen te
praten. Wij zullen niet de situatie moeten hebben, dat
wij in feite dit artikel toepassen, al is het maar bij
een paar scholen, wat wij bij deze school op dit mo
ment afwijzen, en waarvan ik dacht te mogen ver
wachten, gezien de houding van G.S. in het bekende
geval hier in deze provincie, dat het besluit niet zal
worden goedgekeurd. Dat zijn dus de punten, die we
eerst moeten bekijken.
De heer Pietersen: De Wethouder tilt nogal zwaar
aan een experiment, dat wij hier zouden ondernemen,
omdat hij vreest, dat de Pedagogische Centra niet be
reid zullen zijn daar op de één of andere wijze aan
mee te werken. Nu is het zo, dat op het ogenblik de
Wetgever voor tal van scholen bepaalde faciliteiten in
het vooruitzicht stelt, wanneer er sprake is van een
begeleiding van de zijde van de kweekscholen. Ik zou
zeggen, dat, wat Leeuwarden betreft, aan deze voor-
waaide voldaan zou kunnen worden. Er zijn hier twee
kweekscholen en ik dacht, dat die beide wel bereid
zouden zijn in dit verband hun medewerking te ver
lenen en op deze manier dus het experiment het ka
rakter te geven, dat tot betrouwbare uitkomsten zou
kunnen leiden.
De hear Boomgaardt: Ik woe noch wolris in eks-
perimint fan üs Ried hawwe, yn dy sin, dat wy nou
in bislissing namen, dy't net basearre is op krekte
tapassing fan de wetsynterpretaesje fan art. 72, mar
dy't der eat fan ófwykt, dat wy dus it lef hawwe dat
mar ris to bisykjen. Mits de minsken ut de rounten
fan de skoalbistjüren en fan it iepenbier ünderwiis
witte soene, hoe't dit allegearre regele waerd en dat
wy it ta bipaelde gefallen biheine wolle.
De hear Ten Brug (weth.): Wat de opmerking van
de heer Pietersen betreft, ik ben bereid behalve
wat ik heb gezegd t.a.v. de Pedagogische Centra
ook te onderzoeken, hoe wij dat zouden kunnen re
gelen met de kweekscholen. Het is op dit moment na
tuurlijk niet zo, dat alle kweekscholen, die hospiteer-
scholen zijn, zonder meer hier als experimentele be
geleiding zouden kunnen worden ingeschakeld, maar
dat hebt U ook niet bedoeld. Wat betreft de heer
Boomgaardt, als ik hem goed begrepen heb, dan be
doelt hij eigenlijk: Sta dit maar toe, desnoods in strijd
met de wet. Ik zou haast geneigd zijn hem op te roepen
tot de Wet en de Getuigenis, want ik geloof, dat hij
daar dan mee in strijd komt; maar dat is een zaak
die de Raad moet weten. Naar mijn mening is de in
williging van dit verzoek in strijd met de L.O.-wet.
Weth. De Jong merkt op (maar ik wist het), dat de
wet, die ik eerst gebruikte, een andere is, maar het
kan dit wel inhouden, als ik het in eerstbedoelde zin
goed heb begrepen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 20, 21, 22 en 23 (bijlagen nos. 257, 258, 255 en
249).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 24 (bijlage no. 254).
De heer Pietersen: Ik hoop niet, dat U de vraag,
die ik ga stellen, afwijkend van de orde zult vinden,
maar wij hebben nu toch de gelegenheid iets meer te
horen over de nieuwe opzet. Ik zou graag willen we
ten, of de Wethouder kan vertellen, hoe op het ogen
blik de aangifte voor onze scholen in het Mammoet
geheel is, d.w.z. van gemeentelijke scholen. Hoeveel
brugklassen er geformeerd zijn, zowel voor het l.e.a.o.,
als wel het h.a.v.o. en het gymnasium en atheneum.
Mevr. Veder-Smit: Ik ga graag akkoord met het
voorstel als geheel; wat betreft de leiding van de
scholen voor h.a.v.o., atheneum en gymnasium, geloof
ik, dat hier mag worden gesproken van zorgvuldig
afgewogen oplossingen. Ik heb alleen nog een vraag
over de positie van de rijks h.b.s. Ik zag, dat een ver
tegenwoordiger van de rijks h.b.s. is opgenomen in de
Brugklascommissie. De rijks h.b.s. is niet opgenomen
in de scholengemeenschap van het gemeentelijk voort
gezet onderwijs. Mijn vraag is nu alleen, of dit contact
met de rijks h.b.s. tot enige andere vorm van samen
werking heeft geleid. Ik zou mij kunnen voorstellen,
dat die er zou zijn op het gebied van boekenkeus of
wat dan ook en ik ben benieuwd, of die op een of
andere manier tot stand is gekomen.
De heer Ten Brug (weth.): De heer Pietersen heeft
gevraagd, hoe het staat met de aangifte voor het nieu
we schooljaar van de nieuwe schoolvormen, voor zover
betreft het gemeentelijk voortgezet onderwijs. Ik kan
U daarbij mededelen, dat, wat de scholengemeenschap
l.a.v.o./l.e.a.o betreft, het aantal brugklassen vermoe
delijk zes zal bedragen. Ik weet niet exact het aantal
leerlingen, maar dat is iets minder dan het vorig jaar.
Bij het gymnasium komen wij wellicht tot drie eerste
klassen, dat is ook iets minder dan het vorig jaar,
maar daar speelt de positie van de brugschool een rol
bij. Vorig jaar is meer dan anderhalve jaarklasse naar
het voortgezet onderwijs gegaan, maar, zoals U weet,
is de brugschool in twee etappes opgeheven. Bij de
scholengemeenschap, die atheneum en h.a.v.o. omvat,
zal het aantal brugklassen in elk geval drie bedragen,
dat is aanmerkelijk minder dan vorig jaar. Wat de
afzonderlijke situatie van de meisjes h.b.s. en de ge-
meente-h.b.s. betreft, is de aangifte van de gemeente-
h.b.s. ongeveer gelijk aan die van vorig jaar; de
aangifte voor de meisjes-h.b.s. van de scholengemeen
schap ligt aanmerkelijk lager. Dit is een situatie, die
zich niet alleen in Leeuwarden heeft voorgedaan, maar
in allerlei plaatsen, niet alleen daar, waar een meisjes-
h.b.s. is verdwenen en in een scholengemeenschap is
opgenomen, maar ook in plaatsen (o.a. Amsterdam),
waar de meisjes-h.b.s. als meisjesschool, maar dan als
h.a.v.o. en meisjes-atheneum A en B wordt gehand
haafd. Blijkbaar is het zo, dat de belangstelling, zoals
die ook in Leeuwarden voor de h.b.s. in de Kerkstraat
bestond, niet was gegrond op het feit, dat het een
meisjesschool was, maar m.n. op het bijzondere pro
gramma van de m.m.s., wat men nu op het h.a.v.o.
terugvindt. Ik dacht, dat wij mochten aannemen, dat
niet alleen in Leeuwarden maar ook in allerlei andere
plaatsen de waardering voor de h.b.s.-en en straks ook
voor het atheneum in het algemeen zo is, dat de aan
melding voor een B-h.b.s., hier in casu de rijks-h.b.s.,
altijd groter is dan voor een A-h.b.s. U vindt dat ook
13
op een h.b.s., die vroeger zowel een A- als een B-af-
cleling had. De A-afdelingen vormen daar maar een
fractie van de B-afdelingen en nu de situatie zo is, dat
aan de rijks h.b.s. een atheneum-A en een h.a.v.o. is
verbonden, geloof ik, dat een deel van de meisjes, die
anders zouden zijn aangenomen door de h.b.s. aan de
Grote Kerkstraat, zich nu heeft aangemeld voor de
rijks h.b.s.
Mevr. Veder heeft gevraagd naar de positie van de
rijks h.b.s., nu die vertegenwoordigd is in de Brug
klascommissie. De rijks h.b.s. is een van de vormen
•an openbaar voortgezet onderwijs in deze stad en re-
cruteert ook haar leerlingen voor het overgrote deel uit
de openbare scholen. Niet alleen wat de brugklas be-
treft, maar ook wat de schoolvorderingentest betreft
hebben de gemeentelijke scholen en de rijks h.b.s. sa
mengewerkt en het leek ons dienstig, dat ook in de
Brugklascommissie te doen. In de afzonderlijke com
missies voor de vakken is de rijks h.b.s. ook steeds
vertegenwoordigd geweest en men komt, wat de Brug-
vlascommissie betreft, in elk geval tot dezelfde boeken.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 25 (bijlage no. 266).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 26 (bijlage no. 256).
De heer Hogeiulijk: Op verzoek van het hoofd van
de Euterpeschool, de school voor kinderen met leer- en
opvoedingsmoeilijkheden, stelt Uw College aan de Raad
voor om een afdeling voor voortgezet buitengewoon on
derwijs aan deze school te verbinden. Deze afdeling zal
dan dienen om leerlingen met een goede intelligentie
maar met bijzondere leermoeilijkheden toch die theore
tische opleiding te geven, die ze zouden kunnen volgen.
Ik kan eigenlijk kort zijn over dit onderwerp en één
zin uit Uw raadsbrief citeren, n.l.: „Deze afdeling
zal een waardevolle uitbreiding van de onderwijs
mogelijkheden in onze stad betekenen." Het hoofd
van de school heeft, dacht ik, er een compli
ment voor verdiend, dat hij zo snel de beide
mogelijkheden, die in het Besluit buitengewoon
onderwijs 1967 aanwezig waren, heeft verwezenlijkt.
Het vorige jaar heeft hij een afdeling voor onaange
paste kleuters gesticht, dit jaar wil hij overgaan tot
het stichten van een afdeling voor voortgezet buiten
gewoon onderwijs. Het vergt nogal wat energie en be
kwaamheid om zo snel tot deze afdelingen te komen.
Maar ik meen, dat ook Uw afdeling Onderwijs en Uw
College een compliment verdienen, omdat zij zo snel
en positief gereageerd hebben op deze aanvraag. Ik
zou dan ook graag akkoord willen gaan met Uw voor
stel, en meer dan dit: van harte akkoord gaan.
Mevr. Veder-Smit: Ik sluit mij aan bij de waar
dering, die door de vorige spreker is uitgesproken
voor de opening van deze nieuwe afdeling. Alleen heb
ik daarover nog een enkele vraag. Zal er gestreefd
worden naar samenwerking met de bijzondere b.l.o.-
school, teneinde in de toekomst eventueel tot een ge
zamenlijke afdeling te komen? ïk zag deze suggestie
bij de stukken en ik zou willen vragen, hoe daarover
de mening van het College is. Ik zou verder willen
vragen, of men denkt aan een u.l.o.-leerkracht voor
de vakken Engels en wiskunde, die genoemd worden,
en of men dan zou kunnen beschikken over een leer
kracht, die enige ervaring heeft met deze bijzondere
vorm van onderwijs. Het lijkt me, dat dit onderwijs
toch wel speciale eisen zal stellen.
De heer Ten Brug (weth.): Ik sluit mij graag aan
bij de complimenten, die gericht zijn aan het hoofd van
de school. Wij stellen het bijzonder op prijs, dat wij
voor deze school over zo'n voortvarend hoofd beschik
ken. Het betekent natuurlijk wel, dat een dergelijk
hoofd en dat is dan de schaduwzijde, maar die ne
men we graag op de koop toe ons nogal eens voor
moeilijkheden stelt, want er moeten nogal wat
problemen worden opgelost, voordat men tot realise
ring van de goede plannen, die hij voordraagt, kan ko
men. Dat is gelukt, inderdaad ook door de wijze, waar
op de afdeling Onderwijs hierop heeft ingespeeld. Bij
een van de volgende punten kunt U zien, dat wij het
grootste vraagstuk, dat hiermee gemoeid was, n.l. de
huisvesting, op korte termijn hebben kunnen oplossen.
Dat vraagstuk heeft nogal een lange tijd een schaduw
geworpen over de realisering van deze plannen.
Mevr. Veder-Smit heeft, zich aansluitende bij de heer
Hogendijk, nog een tweetal vragen gesteld. Zij heeft
gesproken over het bijzonder buitengewoon lager on
derwijs. Wij hebben daaromtrent nog geen contacten
met het bijzonder onderwijs gehad. Ik ben daartoe
graag bereid, maar ik heb de indruk, dat gezien het
rayon van deze school en van de openbare school, het
mogelijk is aan beide scholen deze onderwijsvormen te
verbinden. De bijzondere school is daartoe nu nog niet
overgegaan, maar ik heb wel sterk de indruk, dat men
dat in de toekomst wel zal doen. Zojuist is aan de or
de geweest de uitbreiding van de bijzondere school met
één lokaal of het komt nog op deze lijst. Maar dat doet
er ook verder niet toe. Wij hebben het schoolbestuur
gevraagd, of dat ene lokaal wel voldoende was dan wel
of men op den duur toch tot een groter aantal lokalen
zou moeten komen, gezien deze bijzondere vormen. Het
schoolbestuur heeft, handhavende deze aanvraag, ge
zegd, dat inderdaad nader te zullen bezien en daarover
contact op te nemen met de betreffende inspecteur.
Het zou inderdaad bijzonder plezierig zijn, wanneer
de leerkracht, die de talenvakken, wiskunde en handels
kennis aan deze school moet geven, iemand zou kun
nen zijn, die ervaring heeft met het geheel van het
onderwijs, dat in dit soort scholen wordt gegeven. Ik
dacht, dat het niet gemakkelijk zou zijn zo iemand te
vinden, maar mocht die er zijn, dan geven wij uiter
aard, wanneer verder de antecedenten gelijk zijn, aan
een dergelijke kracht de voorkeur. Maar verder dacht
ik, dat het ook daarzonder wel zou kunnen, omdat het
hier betreft een vakleerkracht, terwijl de algemene sfeer
en de aanpak in deze school door het hoofd en degenen,
die de algemene vakken geven, eigenlijk worden be
paald.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 27 en 28 (bijlagen nos. 260 en 259).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 29 (bijlage no. 253).
Mevr. Veder-Smit: Ik geloof, dat wij de service,
die de Gemeente hier wil geven, moeten toejuichen.
Ik vraag me wel af, of wij hier niet een vrij ingewik
kelde administratie zullen gaan krijgen. In verband
daarmee heb ik een enkele vraag. Wie gaat de ad
ministratie voeren, wat betreft de uitlening en de voor-
raadbehering van de boeken? Zal dat op de scholen
gebeuren? En zal de inning van de huur, zoals dat,
naar ik meen, in Rotterdam gebeurt, misschien door
de Gemeente geschieden?
Mijn tweede vraag is: Zijn de ouders vrij om wel of
niet mee te doen? Ik hoop uiteraard, dat dit laatste
het geval is.
Komt er verder een regeling voor de kinderen om,
als zij dit wensen, na afloop van de school de boeken
te behouden? Dat zal het geheel wat ingewikkelder
maken, maar het heeft natuurlijk een erg goede kant,
wanneer een leerling de boeken, waarin hij gewerkt
heeft, niet alleen tot zijn geestelijk eigendom maakt,
maar toch ook als zijn werkelijk eigendom kan hou
den, om er later nog eens iets mee te doen.
Tenslotte: Zijn er consequenties te verwachten t.a.v.
het bijzonder onderwijs? Ik veronderstel, dat hier geen
financiële consequenties aan verbonden moeten zijn,
omdat het fonds self-supporting moet zijn. Ik kan me
voorstellen, dat hoogstens een zekere service zal moe
ten worden gegeven.
De heer Wiersma: Ik zou willen beginnen met mijn
instemming te betuigen met dit voorstel, dat vastge
legd is in deze raadsbrief. Het sluit nagenoeg geheel
aan bij de regeling, zoals die ook voor het bijzonder
onderwijs hier ter stede gaat gelden en op dit punt
zou ik dus Mevr. Veder gerust kunnen stellen. Deze