8 Do Voorzitter: En we komen altijd nog tekort. Mevr. Visser-van den Bos: Ik wil mij graag aan sluiten bij de woorden van de lieer De Vries, die zei, dat wij reeds twee jaar g'eleden bij de voor-vorige be grotingsbehandeling hebben vastgesteld, dat de leges in onze Gemeente veel lager waren dan in vergelijkbare steden, zodat de Wethouder van mij niet zal verwach ten, dat ik bezwaar maak tegen deze verhogingen, maar ook ik, zou graag willen weten: Is er nu ook be cijferd bij deze verhogingen, hoeveel de meerdere dek king zal zijn? Dat is natuurlijk in het algemeen be langrijk 0111 te weten, als men met een verhoging aan komt en zeker als de verhoogde bedragen al in de be groting geraamd zijn om een nadelig saldo te dekken, maar zeer zeker, als er posten bij staan, waarvan men zich afvraagt, of deze nu werkelijk zo hoog hadden moeten zijn. En omdat ik van tevoren geen gelegen heid heb gehad die inlichtingen elders te krijgen, zou ik het bijzonder op prijs stellen, als ik het volgende zou mogen weten: Ik lees bij de uitgifte van de reispapie- ren een verhoging tot f 3,50 bij aanvrage vóór 1 april voor de toeristenkaart, die voorheen f 1,kostte, en tot f 6,bij aanvrage na 1 april. Nu denk ik aan de talloze mensen, die bijv. in Limburg zijn en een dagje naar Duitsland of België willen, dan ineens voor een toeristenkaart moeten zorgen en een dergelijk grote uitgave daarvoor moeten doen. Maar misschien kan de Wethouder mij direct vertellen, of er een mogelijkheid bestaat voor een collectieve kaart, waardoor mijn vraag overbodig wordt. Ik zou graag willen weten, of inder daad de f 2,50 die vóór 1 april en de f 5,die na 1 april meer betaald moet worden voor een toeristenkaart i.v.m. het aanstellen van reservepersoneel in de zomer periode, gerechtvaardigd is. De heer De Jong (weth.): Dc heer De Vries had liever tussen de aanhef van de brief en het besprokene in onze laatste begrotingszitting een verband gezien. Maar nu heb ik het idee, dat hij wat hij aan het begin zoekt, aan het slot krijgt. In op één na de laatste zin staat n.l.: „De meeste overige bepalingen zijn voor namelijk van i'edactionele aard en behoeven naar onze mening geen nadere toelichting. In de begroting voor het dienstjaar 1968 is reeds met de verhoging van de leges rekening gehouden." Dus daar ligt de relatie met de begrotingszitting van 1968. Afgezien daarvan, dacht ik, dat het voldoende bekend was, dat wij hier uitvoe ring gegeven hebben aan een principe-besluit, eigenlijk al in 1967 en 1968 door de Raad in de begrotingszitting genomen. Bij de begroting 1967 hebben we hierover ge sproken. Het is niet nodig gebleken om in dat jaar deze verordening zodanig te wijzigen, dat die verhoging inge vorderd kon worden, maar het is voor 1968 wel nodig en daarom wordt het nu gedaan, om in ieder geval vóór 1969 met dit geval rond te zijn, De begroting voor 1969 dat kan ik U wel vertellen lijkt n.l. bijzonder slecht. We hebben een aanzienlijk tekort. We zullen wel alle zeilen bij moeten zetten om datgene op peil te brengen, wat nog enigszins op peil gebracht kan worden om daarbij in ieder geval het tekort nog zo klein mogelijk te houden. De ontvangsten aan leges voor bouwvergunningen waren in 1966, toen van deze verhoging nog geen spra ke was, geraamd op f 56.247,75 en voor 1967 en 1968 op een ton. De werkelijke legesopbrengst bedroeg in 1966 f 73.938,50 en is nu geraamd èn voor 1967 èn voor 1968 op f 85.000,Ik dacht, dat de heer De Vries hiermee wel een antwoord op zijn vraag had. Bij de opstelling van deze gehele tarifering is zoveel mogelijk rekening gehouden met de tarieven, die in an dere gemeenten ook gevraagd worden. Het lijstje, waar mevr. Visser-van den Bos destijds om verzocht heeft en dat haar door de Secretarie verstrekt is, is mede onderwerp van bespreking geweest bij die opstelling. Ik moge daarnaar verwijzen en ik mag dus wel aannemen, dat de Raad met de voorgestelde cijfers akkoord gaat. In welke mate gebruik gemaakt wordt van de in de artt. 4 en 5 genoemde dienstverlening Er zijn 2 abonnementen op bijlagen plus verslagen, 7 op alleen bijlagen en 7 op alleen verslagen. Het gebruik, dat hier van gemaakt wordt, is dus minimaal en ik geloof niet, dat we ons daarop kunnen baseren voor de hoogte van de leges. De tarieven zijn opgetrokken op grond van de kostenstijgingen en als men de verhoging van die kant benadert, behoeft er bijzonder weinig bezwaar te gen te bestaan. Wat art. 9 (huwelijksvoltrekkingen) betreft, de oude verordening bepaalde een bedrag van f25,en dat is nu f 80,f 60,of f 50,geworden, al naar gelang van de dag, die men voor de huwelijksvoltrekking ver kiest. Dat we hier voor verschillende dagen verschil lende tarieven gesteld hebben, berust eigenlijk niet op principiële, maar zuiver op praktische overwegingen, die ook golden voor de differentiatie i.z. de paspoorten en de toeristenkaarten, naar welke laatste mevr. Visser zojuist vroeg. De huwelijksvoltrekkingen, die voorna melijk op de vrijdag geconcentreerd zijn, zouden we graag wat spreiden en de uitgifte van de paspoorten en de toeristenkaarten willen we graag wat naar het voorjaar verleggen en als we nu een afremming toe passen zoals men dat in het particuliere bedrijf ook wel doet door, voor wat paspoorten en toeristen kaarten betreft, de prijs wat hoger te creëren voor de zomer en wat lager voor de tijd, waarin we wel de nodige bezetting hebben, dan komen we waarschijnlijk wat tegemoet aan de behoefte, die er in het maat schappelijk verkeer leeft en dan behoeven we als Ge meentebestuur de mensen zo weinig mogelijk in een bepaalde richting te dringen. Zouden wij één vast ta rief stellen, dan veronderstellen wij, dat iedereen voor de huwelijksvoltrekking dan toch weer de vrijdag zal kiezen. En dan zouden we moeten zeggen: als U per sc op vrijdag het huwelijk gesloten wilt hebben, kunnen we U op die bepaalde vrijdag niet ontvangen, misschien wel een week of veertien dagen later. We zouden echter ook kunnen voorstellen de huwelijksvoltrekking naar een andere dag te verschuiven, waarop men dan meteen een beetje goedkoper terecht zou kunnen. Uit die praktische overwegingen is dit zo gesteld, maar het is geen halszaak voor het College. Als de Raad toch liever één vast bedrag wil vaststellen, dan zullen we misschien alleen eens „nee" moeten verkopen en de mensen naar een verdere vrijdag verwijzen. Uitein delijk is het ook voor de desbetreffende ambtenaren gemakkelijker, als de huwelijksvoltrekkingen een beetje gespreid zijn en niet alle op één dag. Het is dus be paald geen principiële kwestie; als de Raad het anders zou willen, dan zegt hij het maar. (De heer Vellenga: U bent er, om zo te zeggen, niet aan „getrouwd"!) Bepaald niet. Als de heer De Vries de beoogde sprei ding niet zozeer waardeert, dan komt hij maar met een ander voorstel. B. en W. menen evenwel aan de prak tische instelling, die aan de voorgestelde verordening ten grondslag ligt, voorlopig te moeten vasthouden. De heer Heidinga zegt, dat het gestelde in art. 19 (bouwvergunningen), lid 1, b, blijk geeft van een amb telijke mentaliteit en dat het beneden de standing van de Gemeente is om daaraan te voldoen. Dit artikel vraagt, ook als een bouwvergunning geweigerd wordt, toch f 60,vergoeding, wat toch precies klopt met de doelstelling, met welk argument deze spreker juist de bouwvergunningen heeft verdedigd. Hij noemde het dienstverlening en vergoeding daarvoor. En of het nu wel of niet tot een bouwvergunning gevoerd heeft, is uiteindelijk een tweede vraag; het werk, dat de Ge meente in dezen heeft laten verrichten, heeft tijd ge kost, ook al valt het resultaat voor de betrokkene ne gatief uit. Zo moet de heer Heidinga deze zaak zien. De artt. 2 en 3, waarover de heer Heidinga heeft ge sproken, komen ook in de oude verordening al voor. Zouden daar zovele bezwaren aan kleven, dan had dat bij de vorige wijziging van de verordening, in 1957, al bezwaren opgeleverd. Misschien zegt de heer Hei dinga: Toen was ik nog geen lid van de Raad, maar in ieder geval is dat element niet nu ingevoerd en ik meen, dat men van B. en W. wel mag verwachten, dat zij zoveel mogelijk het oude hebben laten staan en slechts voor zover verhoging van leges of aanpassing- gemotiveerd was, van de bestaande verordening zijn afgeweken. Dat geldt ook voor lid 4, maar eigenlijk niet voor het laatste stukje van lid 3, waarin staat: „Tegen deze door of vanwege B. en W. geraamde kosten kan, overeenkomstig het bepaalde in art. 300, tweede lid, dei- Gemeentewet, beroep worden ingesteld." Dat is wél een nieuw element, maar ik dacht, dat dit beroepselement de heer Heidinga wel van pas kwam. Als hij voorts bij lid 4 van art. 19 opmerkt, dat er 9 een verviervoudiging plaats kan hebben van het be drag, dat verschuldigd is, moet hij daarbij wel beden ken, dat het alleen om het verschil tussen de aanneem- om en de kostenbegroting gaat. De grondgedachte van de bouwvergunning en m.n. de gewraakte zin- mede, die de heer Heidinga bedoelt, is juist, dat men :iet misbruik, dat in dezen gemaakt zou kunnen worden, n.l. de kostenbegroting maar erg laag stellen om, on danks een eventueel veel hogere aanneemsom, toch lage ieges te betalen, zoveel mogelijk wil tegengaan. Is er een groot verschil tussen kostenbegroting en aan neemsom, dan bestaat er geen probleem. Art. 287 Gemeentewet gaat speciaal over precario rechten en die hebben toch een wat ander karakter dan de bouwvergunningen, waarop het in art. 275 gestelde betrekking heeft. Dat de Gemeente een matige winst nag halen, betreft dus de precariorechten. De heer Heidinga vraagt: Hoe groot is het totaal oedrag, dat de Gemeente in 1967 aan leges voor bouw vergunningen heeft ontvangen? Dat kan ik hem nog iet geven, wel dat van 1966 en dat is f73.938,50. En voor 1967 en 1968 is f85.000,— geraamd. (De heer (eidinga: Dat zijn de legesbedragen, maar ik heb be doeld het totaal-bedrag aan bouwvergunningen.) Die bedragen kan ik U zo direct niet geven en misschien heeft U aan de door mij genoemde leges-bedragen ook niets, omdat hier sprake is van een zeer sterke differentiatie. Maar zou U meer willen weten, dan zou ik U dat op korte termijn, doch na de vergadering, kunnen mededelen. Ik hoop, dat U hiermee genoegen kan nemen. Mevr. Visser komt nog terug op wat de heer De Vries ■steld heeft en dat heb ik dus al beantwoord. Haar aag, hoeveel meer dekking er in de begroting zal zijn n gevolge van de hogere leges, heb ik eveneens reeds beantwoord. Wat de verhoging van de leges voor de eispapieren betreft, hierin speelt ook mee de omstan digheid, dat de hiervoor verschuldigde kosten in tal van jaren niet zijn opgetrokken; de nu voorgestelde vanpassing lijkt wel vrij fors, maar ik zou er toch voor •villen pleiten hier niet te veel verandering in te bren gen. Ook voor een dagje uitgaan over de grens lijkt 3,50 wel wat hoog (Mevr. Visser-van den Bos: f5, bedoelt U.), maar wat is dat bedragje nu in vergelij king met de overige kosten voor zo'n uitgangetje? Ik geloof, dat we daar niet aan moeten tornen. De leges voor een toeristenkaart, die vroeger f 1,bedroegen, worden, indien de kaart vóór 1 april wordt aangevraagd, nu f 3,50 en na 1 april f 6,Daar zit ook de sprei- ingsgedachte in. Het is dus ook voorgesteld om het zich samenballen van de desbetreffende werkzaamheden in de zomermaanden te voorkomen en er voor te zor gen, dat de stroom van aanvragen zo goed mogelijk wordt verwerkt. De collectieve pasjes, die in de oude verordening nog vermeld staan, zijn overbodig geworden, omdat er praktisch geen gebruik meer van wordt gemaakt. In hoeverre de extra kosten van de overheveling van werkzaamheden van de zomermaanden naar dc periode vóór april in de begroting gedekt worden doordat dan minder reservepersoneel nodig zal zijn, kan ik U niet zeggen, maar wel weet ik, dat dc met het oog op sprei- ring der werkzaamheden voorgestelde maatregelen een gunstige uitwerking zullen hebben. Zoveel heeft de prak tijk ons wel geleerd. Ik zou de Raad dus wel in overweging willen geven de voorgestelde maatregelen toch te aanvaarden, meer uit praktische dan uit principiële overwegingen, maar we hebben nu eenmaal met de praktijk rekening te houden. De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor een koffiepauze van 15 minuten. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer C. üe Vries: Ik heb in eerste instantie misschien niet helemaal duidelijk tot uitdrukking ge bracht wat ik bedoelde t.a.v. de begroting, want de cijfers, die de Wethouder genoemd heeft, heb ik hier wel voor mij liggen. Dat is geen probleem. Mijn con crete vraag was: Bereikt de verhoging op basis van de bedragen, die in dit voorstel zijn genoemd, inder daad het in de begroting genoemde bedrag? Halen wij het dekkingsschema, dat wij t.a.v. de verhoging van deze legeskosten hadden verwacht? Wat we verwacht hebben, weten we; dat is duidelijk in de begroting op genomen, n.l. die bedragen van f 18.316,en f 40.000, enz. Het spijt mij, dat er zo weinig belangstelling is voor de stukken, in de artt. 4 en 5 genoemd, hoewel het College en de Raad daar natuurlijk niets aan kunnen doen. Een grotere belangstelling zou ook betekenen een groter medeleven, meedenken, meewerken in het geheel van ons land, van onze Gemeente in dit geval, l'k dacht, dat het een gelukkige omstandigheid zou zijn, als dat meer het geval was dan blijkt uit de schamele getallen, die wij van de Wethouder zopas hebben moeten horen, maar het is dus bepaald geen verwijt aan het College. Met art. 9 stelt de Wethouder annex het systeem van de wijziging, die men voorstelt t.a.v. de reispapie- ren, waarvoor men nu verschillende tarieven, afhanke lijk van de termijn van afgifte, in rekening wil bren gen. Maar ik meen, dat er een duidelijk verschil in de beide wijzigingen zit, al geef ik toe, dat beide be doeld zijn om een soort spreiding te bevorderen. De wijziging t.a.v. de reispapieren betekent, dat men ge woon een stuk werk verschuift naar een ander tijd stip, waarop er ruimte voor is; als alle reispapieren in één periode afgegeven moeten worden, dan kan men niet zeggen: kom volgende week of nog later maar terug, maar dat is met de huwelijksvoltrekkingen wel mogelijk; het aantal daarvan kan men gewoon af passen: we kunnen op die en die dag 7, 8, 10 of 12 huwelijken verwerken, maar meer niet. En dan krijgt men gewoon de overloop naar de andere dagen. Ik acht het dus niet juist, deze twee zaken principieel aan elkaar gelijk te stellen en dezelfde methode t.a.v. beide toe te passen. De Wethouder heeft gezegd, dat hij, als de Raad het liever anders wil, dan geen be zwaar heeft, maar dat betekent, dat we de Raad een uitspraak moeten vragen op dit punt en ik zou daar toe ook een voorstel terzake willen indienen: „De Raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 26 augustus 1968; besluit: in de verordening op de heffing en invordering van leges onder 9 a te lezen: „het voltrekken van een huwelijk op andere tijd en wijze dan op grond van art. 4 van de Wet van 23 april 1879, Stbl. 72, voor kosteloze voltrekking" enz., f 65,—." Het voorstel is mede ondertekend door mijn fractie genoot de heer Van der Zwaard. De Voorzitter: Het voorstel van de heren De Vries en Van der Zwaard kan mede onderwerp van de be raadslaging uitmaken. Ik neem aan, dat ik het niet meer behoef voor te lezen, dat de inhoud de Raad duidelijk is. De heer Heidinga: Ik ben niet geheel bevredigd door het antwoord van de Wethouder. Misschien heb ik mij voor B. en W. wel een beetje irriterend uitge drukt, toen ik zei, dat een typische ambtenarenmen- taliteit uit de wijziging van art. 19 van de Bouwver ordening sprak, ik wil dat wel terugnemen, maar dat neemt niet weg, dat hier geen vergunning wordt verleend en wij hebben dus tot nu toe altijd de regel gevolgd, dat, als een bouwvergunning wordt afgewe zen, er geen kosten verschuldigd zijn. En de Gemeente maakte dus ook tot nu toe evengoed kosten. Als nu bij de Gemeente een bouwvergunning aangevraagd wordt voor een object, waarvoor geen vergunning mag wor den verleend en zij ziet geen mogelijkheid om die via art. 17 of 18 van de Wet op de ruimtelijke ordening alsnog aan de desbetreffende burger te geven, dan moet degene, die de vergunning wordt geweigerd, dus toch f 60,betalen. Dat vind ik een beetje klein, dat moesten we niet doen. Ik zou dat er beslist uit willen hebben. Ik neem graag aan, dat ook al in de bestaande ver ordening een strafbepaling staat betreffende het op geven van een te laag ramingsbedrag, maar toch vind ik het een vrij moeilijke materie. Ik wil niet de mo gelijkheid van misbruik uitsluiten -we kennen elkaar wel maar er is veel meer een te lage raming domweg omdat men niet beter weet en de kosten nog niet di rect kan voorzien. Dat kunnen we met tal van voor-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 5