14 stellig ook al van half februari 1967 af gelopen. Dat niet alleen. Wij zijn ook niet zo maar op de gedachte gekomen, dat dit nodig was. Deze veronderstelling be lust op de ervaring, die met de blauwe zone is opge daan, in die zin, dat ze in deze stad goed gewerkt heeft. Dat is een duidelijke situatie. Het publiek mag, meen ik, niet geconfronteerd worden met regelingen voor kort-parkeren, die verschillend zijn, in die zin: in de blauwe zone moet men weten, welke tijdsduur men heeft om te parkeren en het onderscheid tussen meter en blauwe zone is zeer duidelijk voor de parkeerder. Op het ogenblik gelden op enkele plaatsen: de Waeze, de Brol en het Schavernek verschillende tijden in de blau we zone en dat heeft aanleiding gegeven tot misleiding bij het publiek en dat moeten verkeers- en parkeervoor- schriften bepaald niet doen. Uitgangspunt is dus ge weest de ervaring van de noodzaak om op bepaalde plaatsen ce komen tot een snellere doorstroming van de geparkeerde auto's. Het gaat daarbij niet alleen om gemakkelijker controle, want juist door het bijvulver- bod is de controle daarop natuurlijk dat moet ik onmiddellijk toegeven ook zeer individueel. Men moet dus vaststellen, dat een automobilist, die zijn auto ge parkeerd heeft, nog weer een muntstuk in de meter stopt op het moment, dat de auto nog geparkeerd staat. Maar men moet toch allereerst een zekere drempel passeren, n.l. het inwerpen van een dubbeltje of kwart je. Het aantal meters is nog van dien aard, dat de con trole vrij eenvoudig is. Het College heeft dus gemeend voor de parkeerders in Leeuwarden een duidelijke si tuatie te moeten creëren. De heer De Vries heeft nog gevraagd: In welke mate en waar heeft U geïnformeerd bij andere gemeenten? Wij hebben van diverse gemeenten, waar parkeerme- ters geplaatst zijn en waar men ervaring ermee heeft, informatie gevraagd. Ik wil het meest recente aan de Raad niet onthouden en dan geloof ik, dat men daar dezelfde motiveringen vindt als die, welke wij in de raadsbrief hebben vermeld onder het hoofdstuk: over wegingen m.b.t. de gemeente Enschede. Deze is nogal rigoureus overgegaan tot het plaatsen van parkeer- meters; men is daar n.l. bezig de gehele blauwe zone door parkeermeters te vervangen. De wijze waarop men in dezen te werk gaat, komt natuurlijk voor de verantwoording van elk gemeentebestuur op zichzelf. In de tweede overweging van hun voorstel van 10 april 1968 zeggen B. en W. van Enschede: „Hoewel de maat regelen voor kort-parkeren in de blauwe zone als zo danig goed hebben voldaan, blijkt herhaaldelijk, dat on danks uitvoerige aanduidingen op borden en duidelijke wegmarkering de automobilisten niet op deze blauwe zone bedacht zijn." Inmiddels zijn het vorig jaar op parkeerplaatsen enz. parkeermeters geplaatst. De daarmee opgedane ervaringen blijken aanzienlijk beter te zijn dan die met de parkeerschijf. Het aantal be keuringen per parkeerplaats bij parkeermeters èn in de blauwe zone met de parkeerschijf, verhoudt zich mo menteel als 2 9. Hieruit kan geconcludeerd worden - - en daar gaat het om „dat de parkeermeters voor de automobilist een duidelijker aanwijzing vormen." En dat is des Pudels Kern. Wij moeten met de beschikbare parkeerruimte in de binnenstad zo zorgvuldig mogelijk omspringen en proberen tot regelingen te komen, die a. voor het publiek duidelijk zijn en b. voor een zo goed mogelijke doorstroming zorgen, ten dienste van instel lingen en bedrijven, die voor hun cliëntèle juist op deze parkeerplaatsen zijn aangewezen. En dat is bij dit systeem stellig mogelijk, gegeven ook de ervarin gen, die men in andere gemeenten heeft opgedaan. De Gemeenteraad van Enschede heeft zelfs bij voorstel van 30 juli 1968 nog weer een voorstel gekregen en in middels ook een besluit genomen in positieve zin tot uitbreiding van het aantal parkeermeters. Dit is het ontwikkelingsproces, dat zich nu eenmaal ook in een stad als Leeuwarden, dat toch een leefbare stad wil zijn, voordoet, en ik geloof, dat wij in ieder geval te dien aanzien moeten vaststellen, dat, als de verkeers- behoefte deze ontwikkeling vertoont, er goede regelin gen op dit punt nodig zijn. Die duidelijkheid is bepaald in het belang van het publiek. En de doorstroming ook. De aanwijzingen op de meters zijn voor het publiek ook duidelijk, maar men moet die wel expliciet gaan lezen. Die staan dus bij de gleuf, waarin het muntstuk moet worden gestort en dat betekent, dat men de tekst ook onmiddellijk kan lezen, wat in de blauwe zone niet altijd het geval is. Een paar opmerkingen, die t.a.v. de tekst gemaakt zijn, wil ik nu nog beantwoorden. Ikj zou aan het adres van de heer Lijzen willen zeg gen, dat het begrip „bebouwde kom" stamt uit het Ver keersreglement zelf. En dan is het ook duidelijk want daartoe beperken zich de bevoegdheden van het Gemeentebestuur dat dit begrip ook in de nieuwe verordening weer moet voorkomen. Buiten de bebouw de kom liggen de regelingen anders. (De heer Lijzen Dan mag misschien wel even naar het Verkeersregle ment verwezen worden.) In de raadsbrief wordt ver wezen naar het Verkeersreglement Reglement ver keersmaatregelen en verkeerstekens. (De heer Lyzen Dan is het misschien wel goed, dat er ook in het raads besluit even naar wordt verwezen.) Ik neem aan, dat ook in de door de Raad destijds vastgestelde verorde ning dit begrip voorkomt. Maar die heb ik hier op dit moment niet bij de hand. Dit is dus een begrip, dat in de verkeerswetgeving voorkomt en dat moeten we dus met het oog op de relatie met de verkeerswetge ving in dit geval gewoon in de verordening meenemen. Het begrip „bebouwde kom" is op zichzelf zeer duide lijk, in die zin, dat de bebouwde kom begint op die plaatsen, waar de plaatsnaamborden zijn geplaatst. Maar ik geloof, dat wij met de parkeermeters nog lang niet aan de grenzen van de bebouwde kom toe komen en ik verwacht ook niet, dat ze daar ooit aan toe ko men. Dit kan dus op zijn hoogst een theoretisch pro bleem zijn. De heer Lijzen wil ik zeggen, dat art. 1, lid 1, be treft parkeerplaatsen voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen. Ook daar weer overeenstemming met de maatregelen, die het Verkeersreglement voor het par keren aan de plaatselijke autoriteit heeft overgelaten en dat betekent, dat een motorrijtuig met minder wielen dan het hier genoemde aantal, dus met twee wielen, daar niet geparkeerd mag staan. De heer O. de Vries En een motor met zijspan?) U schept een theoretisch probleem, want ik heb tot op heden in de blauwe zone nog nooit een motor met zijspan geparkeerd zien staan (Stemmen: Jawel, hoor), maar dit mag er staan; dit voertuig heeft n.l. drie wielen. Wat betreft „enig ander voorwerp", dat daar niet geparkeerd mag staan, het verschijnsel doet zich nogal eens voor, dat parkeerplaatsen in beslag worden ge nomen door andere apparaten dan auto's; in het week end kan men dat zien: bijv. een glazenwasser zet in de blauwe zone zijn kar neer. De bedoeling van dit artikel is, een parkeerplaats, bestemd voor het plaat sen van een aan de wettelijke omschrijving voldoend motorvoertuig daarvoor alleen te laten gebruiken en niet in beslag te laten nemen door andersoortige arti kelen, en een fiets of een bromfiets is geen motorvoer tuig in de zin van de wet. Het verbod heeft betrekking op het belemmeren of verhinderen van het gebruik van en het toezicht op de meter. De heer Van der Veen kan art. 4 (bijvulverbod) wel missen. Ik geloof, dat dit artikel, in het geheel gezien, een zeer redelijke motivering heeft gekregen en ik meen, dat het goed is art. 4 in elk geval beschikbaar te hebben, omdat inderdaad het controleren op mis bruik van deze parkeerplaatsen toch wel nodig is en eventueel ook tot vervolging kan worden overgegaan. De Voorzitter: Ik zou willen voorstellen op het laat ste door de heer Lijzen aangeroerde punt niet dieper in te gaan. De desbetreffende opmerkingen kunnen aan de Secretaris worden doorgegeven. Als het alleen be treft een redactionele verduidelijking, doch geen mate riële wijziging, neem ik aan, dat dat zo opgelost kan worden. (De heer Lijzen: Het ging niet slechts over een redactionele wijziging.) Dan kan het in tweede in stantie weer aangesneden worden. Mevr. Veder-Smit: Allereerst spreek ik mijn ver heugenis erover uit, dat de Wethouder ook zo duide lijk de stelling heeft betrokken, dat duidelijkheid voor het publiek vooral ook in dit geval bijzonder belang rijk is. Mèt mij hebben twee andere raadsleden, zoekend en hardop denkend, geprobeerd een andere oplossing te vinden voor het probleem van wat meer invloed van de Raad terzake. 15 Ik recapituleer nog even in de volgorde, waarin de oplossingen genoemd zijn. Ik dacht aan een verande ring in de machtiging, die wij in 1966 hebben gegeven. De heer Engels en bij hem heeft de Wethouder zich later aangesloten heeft genoemd de mogelijkheid van een discussie en toch ook wel een wezenlijke be slissing van de Raad, dacht ik, bij de aanschaf van de parkeermeters. Ik zie dat ook wel als een goede mo gelijkheid, doch ik vind deze enigszins een omweg, want we nemen dan eigenlijk op grond van ons budgetrecht een beslissing, die toch in hoofdzaak betrekking heeft op een verkeerssituatie en daarom, al denkende en de gedachtenwisseling volgende, ben ik toch het meest gaan voelen voor de laatste gedachte die geopperd is door de heer Van der Veen, n.l., om als de Raad deze zaak aan zich wil houden, dat dan ook in de ver ordening vast te leggen. Dat vind ik toch de duide lijkste oplossing. Mocht de heer Van der Veen dus een uitspraak vragen, dan werk ik daar graag aan mee. De hear Miedema: Ik haw net in ütstel makke fan myn gedachten oer art. 1, hwant ik kin de konse- kwinsje dêrfan net oersjen, mar ik sit der noch mei. De aldere riedsleden witte, dat ik 15 jier op in motor- fyts reden haw en by de nije forkearsregels is men nou dea mei sa'n ding oan. Men mei him net yn de blauwe zoane sette en net by in parkearmeter; men moat der dus op sitten bliuwe, hwant men kin him nearne kwyt. En nou freegje ik my dochs óf: Hwerom mei men sa'n wettich forfiermiddel net by sa'n peal sette? Is dat nou slim? Ik soe graech wolle, dat, as it mooglik is, de wurden „op meer dan twee wielen skrast wurde. Ik leau bislist, dat wy as oerheit foar dizze tüke fan forfier, sij it dan dat it in ütstjerrendc tüke is, de romte halde moatte, sa lang dit forfier der noch is. De heer Van der Veen: Uit mijn betoog in eerste instantie zal men al hebben begrepen, dat mijn en thousiasme voor deze gehele materie gering is. Er wordt hier uitsluitend gedacht aan bezoekers van de binnenstad, die ergens kort moeten zijn. Alle andei^n wordt het alleen maar weer moeilijker gemaakt. De moeilijkheden, die nu eenmaal op dit gebied bestaan, worden ook niet opgelost, maar verplaatst. Ik neem aan, dat het niet de bedoeling is deze parkeermeters op het Gouverneursplein te zetten en op de plaats voor het Stadhuis, waarvoor ontheffingen bestaan en ook niet op de binnenplaats achter de raadzaal, waar lang- parkeerders zich ophouden, die eigenlijk in het totale systeem ergens anders zouden moeten zijn. Ik vind in al deze dingen een beetje discriminatie zitten, die mij niet bevalt. Aan art. 4 heb ik geen behoefte; daar heb ik in eerste instantie al iets over gezegd. Ik heb niet kunnen opvangen, dat de Wethouder zich daarover uitgelaten heeft. Ik zou dat artikel liever zien vervallen. Wat betreft de mogelijkheid, de Raad bij deze ma terie te betrekken, de Wethouder heeft, meen ik, zojuist gezegd, dat de machtiging om verkeersmaatregelen te treffen zo terecht aan het College gegeven is, omdat het altijd om situaties gaat, die een onverwijlde voor ziening eisen. Dat is in deze materie natuurlijk typisch niet zo. Dus wat dat betreft, zou art. 4 wel uit de machtiging gelicht kunnen worden. Bovendien heeft de Wethouder zelf via de omweg van het budget gezegd, dat hij de zaak toch in de Raad wil brengen. Als de Raad direct zelf over de materie beslist, dan is dat ook geen minder snelle methode dan wanneer dat ge beurt bij de begroting via de uitgavenpost voor de aan schaffing van meters. Er is tot nu toe geen redelijk argument door de Wethouder gebruikt om deze be voegdheid bij het College te houden in plaats van die in de verordening aan de Raad te laten. Op die grond wil ik dan ook graag het voorstel doen om in art. 1, lid 1, in plaats van „Burgemeester en Wethouders" „de Raad" te lezen en verder de gehele verordening, wat de tekst van de artikelen betreft, daarmede in overeenstemming te brengen. De heer Lijzen: Ik spreek wel even met de Secre taris over datgene wat ik in eerste instantie heb op gemerkt. De heer Schönfekl: Wat de controleerbaarheid van de schijf betreft, meen ik, dat de schijf in de auto aan de zijde van de rijweg duidelijk zichtbaar moet zijn op gesteld; dus de controle zal nog wel wat meevallen. In de gemeente, waar ik aangaande het bijvulverbod de proef op de som heb genomen, geldt dit verbod inderdaad, waardoor ik met een zekere vrees een goe de toepassing van art. 4 mogelijk acht. Vooral bij een verdere uitbreiding van het aantal meters vind ik, dat bijv. een zakenman, die zo'n ding voor zijn deur krijgt, hierdoor voor onmogelijke extra kosten zal ko men te staan. Ik heb mij verder afgevraagd, of een mini-auto op drie wielen nu wèl kosteloos mag parkeren. Er is zo juist een motor-zijspan genoemd, maar er bestaan meer variaties. Het antwoord van de Wethouder heeft me dan ook niet geheel kunnen bevredigen. De heer Engels: De hoofdargumentatie van de Wet houder is: in het belang van de doorstroming en in het belang van de belanghebbende. Theoretisch kan men dat wel verkondigen en dat klinkt dan ook goed, maar het is voor mij niet waar gemaakt. Het spijt me. Ik heb de Wethouder een hand gereikt door te zeggen: U schrijft zelf in de raadsbrief de parkeermeter in te willen voeren op die plaatsen waar kort geparkeerd wordt en daar heeft hij niet op gereageerd. Ik herhaal: als daar inderdaad kort geparkeerd wordt, dan hoeft er niet meer een parkeermeter te staan. De Wethou der heeft mij dus niet aangetoond, dat zo'n meter eigenlijk in het belang van de doorstroming is. Die doorstroming is er kennelijk al. Er ligt een brief bij de stukken van de Amro-Bank dus een belanghebbende waarin wordt gezegd: Onze cliëntèle heeft er alleen maar last van, als er een parkeermeter bij ons gebouw wordt geplaatst. De Wethouder heeft me dus ook hier niet overtuigd. Ik zal daarom niet voor dit voorstel stemmen. Nu kan het desondanks aangenomen worden en dan kan ge probeerd worden er alsnog een wijziging in aan te brengen. Ik denk aan de kwestie van de volmacht etc. Ik verschil met de heer Van der Veen en misschien kunnen we daar nog even over discussiëren enigs zins van mening. Als wij in de toekomst niet méér tot delegatie aan B. en W. overgaan en alles maar aan de Raad houden, dan krijgen we een ontstellende hoe veelheid raadsvergaderingen. Ik geloof, dat de Raad zich tot hoofdzaken moet gaan beperken en dat we inderdaad uitvoering van besluiten zoveel mogelijk aan B. en W. moeten delegeren. De controle op die uit voering zoek ik niet alleen in de richting van het budgetrecht, waar mevr. Veder-Smit het over had, maar ik zou me ook kunnen vinden in een aanvulling op art. 1, sub 1, in deze vorm: „B. en W. geven ken nis aan de Raad, bijv. bij ingekomen stuk, van deze aanwijzing." (Er is n.l. sprake van aanwijzing.) Dan kan de Raad daar onmiddellijk over praten. Zo wordt in principe de bevoegdheid aan B. en W. gegeven, om de taken uit te voeren, maar dan kan de Raad on middellijk een correctie toepassen en de zaak ten prin cipale aan de orde stellen. Mocht de uitvoering van B. en W. niet juist blijken te zijn, dan kan de Raad de verordening gaan veranderen. Ik vind dat juister in een totaal-beleid dan de stelling: de Raad moet het gaan doen, want als we ons aan de stelling houden, dat omtrent alle bepalingen door de Raad beslist moet worden, dan zijn we, dacht ik, nergens. Ik heb geen vooroverleg met mijn fractie kunnen voeren, maar ik ben geneigd om toch, als ik iemand vind, die mede ondertekent, een voorstel in te dienen, waarin staat: „De Raad; gelezen het voorstel van B. en W., enz.; besluit: aan art. 1, sub 1, van Hoofdstuk I toe te voe gen: „B. en W. geven de Raad kennis van deze aan wijzing"." De heer C. de Vries: Ik heb even een notitie ge maakt, toen de Wethouder de verhouding 2 9 noem de. Ik had geen enkel idee, waar hij dat vandaan haal de, maar later bleek het te komen uit de brief van het Gemeentebestuur van Enschede. Ik kom daar straks nog op terug. Hij stelde, dat de doorstroming verkregen wordt bij het betaald parkeren. Ik dacht, dat dat niet een element was bij een snelle doorstro ming; naar mijn gevoel zit er een beetje statistische winst in het uitschakelen van het x-bedrag, dat de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 8