12 onderzoek. Dat is een vraagstuk, dat in eerste instan tie ook het Rijk regardeert en ik heb niet het idee, dat men daar zonder meer, in theorie althans, afwijzend tegenover staat. Maar zal Leeuwarden, als er inder daad een verdere spreiding van hoger onderwijs zou komen, er dan bij zijn Het daarheen te krijgen, is de taak van de commissie, maar zouden daarvoor on derzoekingen moeten plaats hebben en wel op een zeer intensieve manier, zou het Rijk van ons vragen met argumenten te komen, dan zou zeker daarvoor inder daad, zoals ook elders is gebeurd, een goed geoutil leerd bureau of de nodige mankracht moeten worden ingeschakeld. Dat zal uiteraard financiële consequen ties hebben, maar ik kan mij indenken, dat wij het dan w*eer met de Provincie gezamenlijk doen. De Voorzitter: Ik zou nog graag even een opmer king willen maken. Ik hoop, dat mevr. Veder goed uit het betoog van Weth. Ten Brug heeft begrepen, dat het hier gaat om de commissie die de problematiek van het wetenschap pelijk onderwijs in Friesland, begeleidt, initiatieven neemt e.d. Het is dus niet meer, zoals in het verleden, een werkcommissie uit een heel grote commissie. Deze laatste bestaat in wezen niet meer. Mevr. Veder-Smit: Dan blijft tot mijn spijt, dat al leen nog adviseurs worden toegevoegd. En de status van adviseur vind ik te licht. De heer Ten Brug (weth.)Het woord „adviseur" wil ik wel terugnemen. Het gaat er om, dat de nodige contacten en ook geregelde contacten worden gelegd ook met mensen, die mevr. Veder dan noemt van „buiten-provinciaal" niveau. (Mevr. Veder-Smit: Bo ven-provinciaal niveau.) Ja, inderdaad: boven-provin ciaal niveau. (De Voorzitter: En zonder dat dezen lid zijn van de commissie. Ze worden er wel bij betrokken, ze worden geraadpleegd. Welke naam we hun zullen geven ik ben het wel met de Wethouder eens is nog niet uitgemaakt, maar er zal nauw, regelmatig contact met hen worden onderhouden.) Mevr. Veder-Smit: Ik vind het niet bepaald een noodzaak, dat ze lid van de commissie zijn. Als ze hun naam er maar aan geven en een officiële status krijgen. De heer Ten Brug (weth.)Deze mensen zullen dus aan het eindresultaat hun naam moeten geven. Men kan hen vooraf niet binden. Het zullen wellicht buiten die „adviseurs" wel heel andere personen kunnen zijn. Ik dacht, dat wij later toch wel proberen ook in poli tieke kringen door te dringen, want uiteindelijk valt hier de beslissing op politiek niveau. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 19, 20, 21, 21a en 22 (bijlagen nos. 356, 353, 351, 364 en 354). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 23 (bijlage no. 360). De Voorzitter: Uit de tekst van dit agendapunt moeten geschrapt worden de woorden „het Woningbe drijf". Bij punt 3 onder „Gemeentebegroting"„Restaura tie pand Grote Hoogstraat 14", staat in de derde alinea „18 september 1968"; dat moet „18 september 1967" zijn. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met inachtneming van bovengenoemde wijziging. Punt 24a (bijlage no. 352). Aanbeveling: vacature R. J. van der Velde: 1. W. Goïnga, alhier; 2. mevr. M. A. Meijer-Wartena, alhier. Benoemd wordt de heer Goïnga, met alg. stemmen. Punt 24b (bijlage no. 350). Aanbevelingen: leden 1. G. Bonnema, alhier; 2. T. B. Havinga, alhier; 3. 4. 5. plaatsvervangende leden: 1. F. Smidt, alhier; 2. B. J. Posthumus, alhier; 3. 4. 5. kandidaten, door de Raad in te vullen. De heer Vellenga: Wij en mogelijk ook wel an dere fracties vinden het op zichzelf onjuist, dat er naast vertegenwoordigers uit werkgeverskringen geen vertegenwoordigers uit werknemerskringen als leden in deze commissie worden benoemd, indien de Raad de aanbeveling van B. en W. zou volgen. Daar houdt verband mee, dat wij het in de gegeven verhoudingen onjuist achten, dat als plaatsvervangende leden voor de man uit horeca-kringen en voor de man uit hoera - kringen mensen uit de werknemersorganisatie in dc aanbeveling genoemd worden. Wij zouden het eigen lijk veel juister achten, dat de vervanger voor de ho- reca-man ook een man uit horcca-kringen is en de ver vanger van de hocra-man ook een man uit hocra- kringen. Nu zouden wij ons kunnen voorstellen, dat men be reid zou zijn het aantal van drie leden, uit en door de Raad te benoemen, op drie te handhaven, maar dat men aan de constructie zou kunnen denken, dat de vervanger van de heer Bonnema de heer Havinga wordt en dat die onderling een gentleman-agreement zouden kunnen sluiten, dat, wanneer hun zaken aan de orde zijn, zij elkaar vervangen. En in die construc tie zou ook passen, dat er benoemd wordt een lid uit werknemerskringen en een plaatsvervangend lid uit werknemerskringen. Maar wanneer B. en W. bepaalde argumenten zouden hebben om toch wel graag uit de kring zowel van horeca als van hoera twee leden in deze commissie te zien benoemd, dan zou ik het pleit willen voeren voor een constructie, waarin dat inder daad te handhaven zou zijn, maar dat zou betekenen, dat wij graag ook een aanbeveling zouden hebben voor plaatsvervangers, resp. uit horeca- en hocrakring, waarbij wij dan handhaven onze gedachte om daar naast dus laat ik zeggen: als derde op dit lijstje iemand te kiezen als lid uit werknemerskringen en een plaatsvervangend lid eveneens uit werknemerskringen, om daarna in de Raad te laten nagaan, welke raads leden eventueel als leden en als plaatsvervangende le den zouden kunnen optreden. Zoals de aanbeveling nu luidt, kan mijn fractie deze niet volgen en dat betekent dus, dat ik op dit moment de neiging heb U, mijnheer de Voorzitter, te suggereren om dit punt terug te ne men om overleg te voeren om bijv. die tweede con structie in het leven te roepen: horeca-man met plaats vervangend horeca-man; hocra-man met plaatsvervan gend hocra-man en daarnaast een lid met plaatsver vangend lid uit werknemerskringen. In de drie weken, die ons dan resten, kunnen de fractievoorzitters de hoofden bij elkaar steken, om te bespreken welke le den uit de Raad dan als leden en als plaatsvervangen de leden kunnen worden aangewezen. Maar het is mis schien democratisch, even af te wachten, hoe deze suggesties in de Raad worden ontvangen. Ik hoop, dat ik ze zo duidelijk mogelijk heb doorgegeven. De heer Engels: Ik kan mij namens mijn fractie aansluiten bij dit voorstel van de heer Vellenga. De hear Boomgaardt: Ik bin uteraerd bilangstel- lend nei de réaksje fan it Kolleezje. Myn earste ré- aksje is wol, dat ik der net safolle foar fiele kin, dat it oantal troch de Ried to bineamen leden minoftomear werom brocht wurde soe ta twa. Ik wit natuerlik wol, dat dy tredde man, hjir neamd, troch de Ried oernom- men wurde soe, mar ik tocht, dat it dochs suverder wie en ek mear yn oerienstimming mei it reglemint, 13 iat de Ried yndied trije bineamt. It liket my ta, dat opsetlik sa steld is, dat twa komme soene üt fak- ringen as lid en twa üt fakkringen as plakforfangend lid en trije üt de Ried. De Voorzitter: Om met het laatste punt te begin nen, ik geloof, dat het College buiten beschouwing kan ca ook moet laten, in hoeverre de Raad leden en plaats vervangers al dan niet uit zijn midden wil benoemen. Dat is geheel een kwestie van de Raad en niet van het College. De Raad is daarin volledig vrij. Hij zou ■lfs drie leden niet uit zijn midden kunnen benoemen, hieoretisch en zelfs praktisch drie leden uit vakkrin gen, als hij dat zou willen. Ik zou even willen ingaan op het voorstel van B. n W. Waarom heeft het College het voorstel gedaan, oals het luidt? Daarbij wil ik nadrukkelijk voorop tellen, dat ik de zienswijze, die de heer Vellenga 'elke is ondersteund door de heer Engels volledig en rincipieel deel. Het is alleen uit praktische overwe gingen, dat dit voorstel in deze vorm is gedaan, na overleg en in overeenstemming met betrokkenen. Ik wil de Raad ook mededelen, dat wij daarbij een entleman-agreement zijn overeengekomen en wel als volgt: Wanneer een probleem aan de orde zou zijn, aarbij ook werknemersbelangen betrokken zijn, dan al niet één van de leden worden uitgenodigd, maar an wordt één van de werknemersleden uitgenodigd, jan neemt die dus aan het overleg deel. Men kan eggen Waarom heeft U dan niet die constructie haar algemeenheid gekozen? Dat was ook mogelijk vweest. Dat is alleen maar gedaan, omdat we met lkaar geconcludeerd hebben, dat het hier in overwe gende mate zal gaan om technische aangelegenheden, maar dat het van belang is en daar stemden ook he werknemersvertegenwoordigers, die aan het overleg hebben deelgenomen, volledig mee in dat in alle rcvallen, waarin ook werknemersbelangen betrokken miden kunnen zijn, bijv. in een beroepsgeval, niet één der beide leden, maar één van de leden en één van ie plaatsvervangende leden zullen deelnemen aan het ;esprek. Dit is dus zeer duidelijk gesteld in het over leg met betrokkenen. Zeer beslist niet uit principiële, maar louter uit prak tische overwegingen is het voorstel in deze vorm ge daan, maar met de aanvulling van het agreement. De heer Vellenga: Ik heb uit Uw woorden, mijn heer de Voorzitter, en ook uit de raadsbrief vernomen, dat er inderdaad overleg is gevoerd en dat de con structie van B. en W. zou berusten op afspraken en oen vorm van overeenstemming die er is bereikt. Niet temin houd ik staande, dat mijn fractie en mogelijk ook wel andere fracties het om Uw woorden, mijn- ïeer de Voorzitter, te gebruiken principieel on- juist acht, dat in deze commissie niet een werknemer als volwaardig lid aanwezig is. Dat brengt mij er dus toe U nog eens met klem te vragen: ïs het niet moge- ijk, dat dit punt wordt aangehouden? Ik kan daar een voorstel van maken, maar er is ook sprake van een zekere nuancering in mijn opvattingen en die, welke cle heer Boomgaardt zopas heeft vertolkt, en het kan alle zin hebben te proberen daarvoor een aanvaardbare oplossing te vinden. Als de heer Boomgaardt zou wil len persisteren bij zijn gedachte, dat er drie raadsleden in de commissie zitting zouden moeten hebben, dan zou mijn eerste constructie van de heer Havinga als vervanger van de heer Bonnema opnieuw besproken moeten worden, omdat beiden: èn de heer Bonnema èn de heer Havinga, als volwaardige leden van de com missie worden genoemd in de aanbeveling van B. en W. Maar, doorgaande op deze gedachte, vind ik dus, dat er nog een aantal vraagpunten zijn overgebleven en ik dacht dus, dat het zin kan hebben, dat B. en W. pro beren na te gaan, hoe die zaak van horeca en hoera geregeld zou moeten worden -dat is een kwestie, die B. en W. misschien in eerste instantie regardeert en dat de fractievoorzitters de hoofden bij elkaar ste ken om te proberen dus voor het punt, dat de heer Boomgaardt met name heeft genoemd, een bevredi gende oplossing te vinden. Mijn fractie zou er geen pijn aan hebben, dat er „slechts" twee leden uit en door de Raad zouden wor den benoemd, maar ik kan me voorstellen, dat het misschien bij anderen anders ligt en daar wil ik met alle genoegen ook naar luisteren na de argumentatie, die daarvoor zou blijken. En al met al zou ik dus, zonder dat ik op dit mo ment een voorstel bij de Voorzitter indien maar dat kan deze krijgen, wanneer hij dat wil hebben wil len vragen: Neemt U dit punt terug en laten we de komende drie weken benutten om tot een acceptabele constructie van dit geval te komen. De heer Kingma: Ik zou mij graag bij de heer Vel lenga willen aansluiten. Alleen dit: Het lijkt me juister, dat er een volwaardig werknemerslid in die commissie wordt benoemd, omdat, dacht ik, het de enig juiste methode was, dat, wanneer er problemen zijn die de werknemers zelf aangaan, de werknemers dit ook zelf bepaalden. De heer Engels: Ik wil mij bij de opmerkingen van de heer Vellenga aansluiten. Ik zou willen beginnen met wat de heer Kingma zegt. Ik geloof inderdaad, dat in de constructie, door B. en W. aangegeven, hoe goed ook bedoeld, een bron van conflicten kan liggen, want U, mijnheer de Voorzitter, zei al: Mocht er een werk- nemersbelang aan de orde zijn, dan zal de werknemer worden uitgenodigd. Dat zou U nauwelijks kunnen doen. U moet de leden uitnodigen en als de leden zeg gen, dat ze niet kunnen, dan kunnen de plaatsvervan gers komen. En daarmee is de mogelijkheid gegeven, dat er fricties ontstaan over de vraag: Is het een werknemersbelang of niet? En ik geloof, dat we ons ook moeten realiseren, dat, ook als er technische za ken aan de orde zijn, het inderdaad toch wel vaak zaken zullen zijn, waar beide partijen direct bij betrok ken kunnen zijn. Ik zou B. en W. daarom ernstig in overweging willen geven de suggestie van de heer Vellenga te volgen. Daar komt bij, dat ik me wel realiseer, dat dit be tekenen zou, dat wij inderdaad als fracties onderling de bereidheid aan B. en W. kenbaar zouden moeten kunnen maken want anders kunnen zij die sug gestie niet uitwerken om van de drie leden, die wij zullen voordragen, één plus plaatsvervanger, te re serveren voor werknemerszijde. Ik geloof, dat dat in derdaad vooroverleg van de fractievoorzitters veron derstelt en ik wil het College graag toezeggen, dat er van onze kant de bereidheid is om dit op zo kort mo gelijke termijn te voeren, opdat we zo spoedig moge lijk tot uitsluitsel kunnen komen. De heer Heidinga: Ik spreek even persoonlijk; ik heb hierover geen overleg met mijn fractie kunnen plegen, maar ik weet wel, dat er meerdere leden van mijn fractie gelijk over denken als ik. Ik ben het ook met de heren Engels en Vellenga eens; het lijkt mij ook toe, dat hier een bron van conflicten zou kunnen ontstaan. Het zou zelfs in het geheel niet ondenkbaar zijn, dat op één vergadering twee zaken aan de orde kwamen, waarvan de ene de werknemer bijzonder re gardeert en de andere de werkgever. (Stem: Er is een mogelijkheid tot switchen.) Neen, ik geloof niet, dat die erin moet zitten. Ik sluit me bij de beide genoemde sprekers aan. De heer Van der Veen: In tegenstelling tot het ge luid van al de angstige lieden wil ik graag uiting geven aan een ander gezichtspunt. Ik geloof, dat we hele maal geen angst behoeven te hebben, te minder, om dat het voorstel, dat B. en W. gedaan hebben, niet zo maar uit de lucht is gegrepen, maar is tot stand geko men op grond van overleg met de betrokkenen, die dus zelf blijkbaar de angst niet hebben, die de heren hier in zo groten getale wél vertonen. (De heer Vellenga: Wij zoeken slechts naar de ideale situatie.) Ik heb er geen enkele angst voor. Ik zie ook het verschil in rang en stand niet. Het maakt voor mij eigenlijk niet veel uit, in welke rij de verschillende namen staan. Maar ik heb ook geen groot bezwaar om de grote meerder heid van de Raad te volgen en er mee akkoord te gaan, dat het College het voorstel nu terugneemt. De Voorzitter: Ik geloof, dat wij de discussie wel kunnen beëindigen. Ik heb geen enkel bezwaar om dit punt de volgende keer weer op de agenda te zetten en de fractievoorzitters de gelegenheid te geven voor die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 7