2 36. Wijzigen van de gemeentebegroting en van de begrotingen van het Slachthuis en de Veemarkt, het Grondbedrijf en de Dienst voor Reiniging en Brand weer voor het dienstjaar 1968 (bijlage no. 395). 37. Fluoridering van het drinkwater (bijlage no. 378). 38. Benoemen van: a. vijf leden en vijf plaatsvervangende leden van de commissie van advies omtrent beroepschriften inge volge de Drank- en Horecaverordening (bijlage no. 350); b. vijf leden en vijf plaatsvervangende leden van de commissie van advies ex artikel 8 van de Woon- ruimtewet 1947 (bijlage no. 384). De Voorzitter: Ik heet U allen hartelijk welkom op deze vergadering. Ik zou vanavond willen beginnen met te memoreren, dat de oud-wethouder Mr. J. van der Schaaf, die on geveer twee jaar geleden als zodanig is afgetreden, op 18 september 1968 op 61-jarige leeftijd te Groningen is overleden. Hoewel velen van ons wisten, dat hij met zijn gezondheid tobde, kwam dat bericht toch nog vrij onverwachts. Twintig jaar is cle heer Van der Schaaf lid van de Gemeenteraad van Leeuwarden geweest, n.l. van september 1946 tot september 1966 en daarvan de laatste dertien jaren als Wethouder van Openbare Wer ken en van het Grondbedrijf. Voor al datgene wat hij als Wethouder met de inzet van zijn gehele persoon en grote plichtsbetrachting voor de gemeente Leeu warden heeft gedaan, zijn wij erkentelijk en tevens dankbaar. Kritiek is hem bij het uitoefenen van zijn taak niet bespaard. Maar veel waardering is er ook steeds geweest voor het vele, dat mede onder zijn lei ding tot stand is gebracht in deze gemeente en in deze stad. Een moeilijke taak heeft hij volbracht, waarbij hij zich stellig innig gesteund heeft geweten door zijn rotsvast geloof. Ik zou Uw Raad willen verzoeken hier in deze zaal, waar de heer Van der Schaaf zoveel heeft gegeven, staande enkele ogenblikken stilte in acht te nemen te zijner nagedachtenis. De Raad herdenkt hierna de heer Van der Schaaf gedurende enige ogenblikken van stilte. Punt 1. De heer Kingma: Een kleine opmerking en wel n.a.v. wat vermeld staat over de Potmargebrug en de doorvaarthoogte van de brug in de Pieter Stuy- vesantweg, op blz. 12 van het verslag van 29 januari 1968. Ik meende n.l., dat de doorvaarthoogte van laatstgenoemde brug aanmerkelijk hoger was dan 1.10 m en ik heb daarvoor met Ir. Klaver van Open bare Werken gebeld. Deze heeft me verteld, dat die hoogte 1.95 F.Z.P. was. Ik acht het juist, dat men, als iets dergelijks in bespreking komt, dit weet en dat men niet eerst zegt: Er zit een dam in en later: Dan moet dat water wel heel erg laag geweest zijn, wil men er onderdoor varen. Het is toch werkelijk niet nodig, dat het water dan heel laag is om onder een dergelijke brug door te komen en dat(De Voor zitter: Maar wat is nu Uw opmerking over het ver slag?) Hier is dus een onjuiste brughoogte, n.l. 1.10 m, gememoreerd. Naar ik meen, behoort een Wethouder, die hierover spreekt, te weten wat de juiste hoogte is van de andere bruggen in hetzelfde vaarwater. Dat vind ik een belangrijk punt; dat kan een discussie ten zeerste beïnvloeden. De Voorzitter: Welke wijziging zoudt U in het verslag hebben willen aangebracht? De heer Kingma: Het is nu al gedrukt, maar ik meende hier toch even op te moeten attenderen. De Voorzitter: Dus U attendeert op een naar Uw mening niet juist weergegeven gedeelte van het be toog van de Wethouder. De heer Tiekstra (weth.): Mijnheer de Voorzitter, wat ik gezegd heb, is juist. De Voorzitter: U heeft dus geen opmerking over het verslag als zodanig, U neemt wel aan, dat Weth. Tiekstra het zo heeft gezegd, maar U meent, dat hij het anders had moeten zeggen. De heer Kingma: Hij heeft het inderdaad zo ge zegd. (De Voorzitter: Zoals het hier staat?), maar... De Voorzitter: Dus de notulen kunnen wij onge wijzigd vaststellen? De heer Kingma: Ja, inderdaad. De Voorzitter: Dan is dat punt opgelost en onder tussen heeft U de Wethouder verzocht in zijn beant woording iets uitvoeriger of iets duidelijker te zijn. De heer Kingma: Hij had niet uitvoeriger behoe ven te zijn, maar wel de juiste doorvaarthoogte moe ten mededelen. De Voorzitter: De Wethouder zal, voor zover hij meent, dat het nodig is, van Uw verzoek om duide lijker te zijn, nota hebben genomen. Maar dat punt is niet aan de orde. We bepalen ons nu tot de notulen. De notulen worden onveranderd vastgesteld. Pimt 2. De Voorzitter: De eerste mededeling die ik U zou willen doen, is U, voor zover U het nog niet zoudt we ten, ermee in kennis te stellen, dat Weth. Heetla van daag zijn verjaardag viert en ik ben ervan overtuigd, dat ik de tolk van U allen ben, wanneer ik hem van harte feliciteer en hem nog vele jaren in de beste ge zondheid toewens. (Applaus) De heer De Jong (secretaris): De heer Reehoorn heeft bericht van verhindering gestuurd en ik kan U mededelen, dat de heer Engels wegens ziekte is ver hinderd aanwezig te zijn. De Voorzitter: Kort na de vorige vergadering is gebleken, dat de heer Engels toch een grotere tik van het hem overkomen verkeersongeval heeft gekregen dan aanvankelijk was verwacht. Ik zou gaarne de wens willen uitspreken, dat hij spoedig weer geheel hersteld in ons midden kan zijn. Ik stel thans aan de orde de schriftelijke mededelin gen, die de Raad zijn toegezonden. Sub A en B. Deze berichten worden voor kennisgeving aangeno men. Sub C. Deze rapporten worden voor kennisgeving aangeno men. Sub D. Deze verzoeken worden in handen van B. en W. ge steld om preadvies. Sub E. Dit punt komt nog weer aan de orde, zodra wij de concretisering van bedrag en doel van de schenking weten. Het bewijs wordt voor kennisgeving aangenomen. Punt 3 (bijlage no. 383). De heer Rypma: Een tijdlang heeft een mapje bij de stukken gelegen, waarop precies aangegeven stond, welke percelen al in het bezit van de Gemeente waren en welke aangekocht werden. Een en ander was heel duidelijk en overzichtelijk, maar ik kan het overzicht de laatste tijd niet meer vinden. Ligt dat aan mij of moet de oorzaak ergens anders gezocht worden? De heer Tiekstra (weth.): Ditzelfde verschijnsel heeft mij bij het raadplegen van de raadsstukken ook gefrappeerd. Ik kan er deze verklaring voor vinden, dat het werk om zo'n overzicht bij te houden, uiteraard enige tijd vraagt, maar ik wil de heer Rijpma en daar mee de Raad graag toezeggen, dat bij een volgende ge legenheid een bijgewerkt overzicht bij de stukken zal liggen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. 3 Punt 4 (bijlage no. 394). De heer Vellenga: Dit voorstel heeft de bedoeling het mogelijk te maken, dat het Gemeente-archief naar de Grote Kerkstraat gaat en wie iets weet van de toe stand boven in het Stadhuis, kan alleen maar zeggen: iedere verandering moet haast wel tot een bepaalde verbetering leiden. Een aantal mensen doet daar voor treffelijk werk, maar de manier waarop en de ruimten, waarin het moet gebeuren, zijn toch wel zo-zo" te noe men. Wat dat betreft, kan mijn fractie wel akkoord gaan met het door B. en W. gedane voorstel. Alleen komen er een paar vragen naar voren, waarop ik wel graag c-en bepaald antwoord van het College zou wil len hebben. In de eerste plaats: Ziet het College de verplaatsing van het archief naar het gebouw van de Buma-bibliotheek als een definitieve oplossing? Het zou n.l. mogelijk zijn, dat aan deze oplossing een tij delijk karakter wordt gegeven, met de bedoeling om t.z.t., als hier of ergens anders een nieuw stadhuis tot stand is gekomen (wanneer weet niemand), alsnog archief met annexen weer in het stadhuis terug te brengen, omdat naar de opvatting van sommigen het op zichzelf dienstig is, dat in het stadhuis ook het archief met wat er bij behoort wordt bewaard en een aantal mensen dus op die manier ook hun weg naar het stadhuis vinden. Als men deze oplossing als een tijdelijke moet zien, komt natuurlijk de vraag naar voren, wat er in de toekomst met het gebouw in de Grote Kerkstraat moet gebeuren, omdat het nu geheel wordt ingericht voor zover nog nodig, met een aantal veranderingen voor I het onderbrengen van alle bescheiden en folianten en andere boeken van het Gemeente-archief. De vraag, die ik daaraan zou willen vastkoppelen, is deze: Betekent een verhuizing van het archief naar de Buma-bibliotheek, dat, mocht het stadhuis op deze I plaats blijven, er weer enig perspectief komt voor het carillon? Koesteren B. en W. ook zelf de gedachte, dat het carillon eerlang weer in de koepel van het stadhuis zou kunnen worden geplaatst? Mocht dat niet het geval zijn, denken B. en W. dan toch wel, dat het j dan mogelijk zou zijn het carillon, waar dan ook, weer zijn klanken over deze stad te laten uitstrooien? Een laatste vraag: Betekent deze verplaatsing van het archief nu ook, dat men, wat de gehele organisatie en opzet betreft, met de Buma-bibliotheek uit alle zor gen en misère denkt te zijn of zal het ook nog be paalde bedragen gaan vergen, als het archief naar eigentijdse begrippen geheel opnieuw wordt opgezet En zou deze verplaatsing ook kunnen leiden tot een bepaal de uitbreiding van de staf ik heb net in PAL* het verenigingsorgaan van de ambtenaren ter secretarie, gelezen, dat die op dit moment uit vier personen be staat om dit archief in een nieuwe omgeving zo zinvol en doelmatig mogelijk te laten functioneren? Mevr. Veder-Smit: Mijn opmerkingen gaan voor het grootste gedeelte in dezelfde richting als die van de heer Vellenga. Ik geloof, dat we blij kunnen zijn, dat het Gemeente-archief en de Stedelijke Biblio theek een betere en ruimere huisvesting zullen krijgen aan de Grote Kerkstraat, een pand dat bovendien in de nabijheid van het toekomstige culturele centrum is ge legen. Ik vind het bedrag voor de aankoop niet laag, maar bepaald aan de hoge kant; ik neem echter aan, dat er bij de onderhandelingen gedaan is wat mogelijk was. Het goede is, dat de gehele collectie dan bij el kaar terecht zal komen en dat de mensen, die nu on der heel moeilijke omstandigheden hun werk verrich ten, onder goede omstandigheden zullen kunnen gaan werken. Ik zou ook deze slotopmerking willen maken, dat er wellicht t.z.t. aanleiding is om de grootte van de staf, die er werkt, nog eens te bezien alsook het beleid dat er als geheel wordt gevoerd. De heer Heidinga: We hebben hier de goede ge woonte om, als we iets aankopen, een taxatie commissie erheen te sturen. Is onze taxatiecommissie hiermee annex geweest en welk bedrag is er uit de bus gekomen? De heer Ten Brug (weth.)De heer Vellenga is gestart met de vraag, of wij de verplaatsing van het archief definitief zien of als een tussenstap naar een definitieve huisvesting, bij nieuwbouw van het stad huis, hetzij hier, hetzij elders. Voor zover definitief de finitief genoemd mag worden, is het inderdaad de be doeling, dat de Stedelijke Bibliotheek en het Stadsar chief hier definitief worden ondergebracht. De heer Vellenga heeft er ook op gewezen, dat men het nood zakelijk zou kunnen vinden om beide in het geheel van de secretarie onder te brengen, maar ik dacht, dat de bezwaren tegen een andere plaats niet zo sterk waren en ik heb ook niet begrepen, dat ze bij de heer Vellenga in sterke mate leven. Dit archief hoe belangrijk het ook is is niet een zaak, waar de secretarie dagelijks mee moet werken, dus op zichzelf is er geen enkel be zwaar om het buiten het stadhuis te huisvesten. Hoe wel het archief niet vlakbij het stadhuis behoeft te blij ven, kan op zichzelf de afstand tot de secretarie nog wel een rol spelen en wij dachten mevr. Veder heeft er ook op gewezen dat het gebouw van de Buma-bibliotheek vlakbij de plaats waar straks ook het Rijksarchief gebouwd zal worden en voorts vlak bij de Provinciale Bibliotheek en de Fryske Akademy een bijzonder geschikte plaats is om ons archief een blijvende huisvesting te bicden. Ik kan voorbijgaan aan de tweede vraag van de heer Vellenga, wat, als dit tijdelijk is, t.z.t. met de Buma- bibliotheek moet gebeuren. De verhuizing van het ar chief brengt inderdaad mee, dat de zolders hierboven vrij gemaakt kunnen worden. Ik dacht, dat de kwestie van het carillon niet een zaak is, die mij in eerste in stantie raakt, hoewel men het carillon op zichzelf wel tot de cultuur zou kunnen rekenen; de plaats van het carillon lijkt mij echter meer een zaak voor collega Tiekstra. Wij hebben op het ogenblik nog geen concrete plan nen om bij nieuwe huisvesting te komen tot uitbreiding van de staf van het archief. Bij de nieuwe Archiefwet komen de zaken evenwel wat anders te liggen dan tot nu toe het geval was en het ligt dus wel in de lijn, dat wij dit t.z.t. moeten bekijken, maar of en in welke mate van uitbreiding sprake zal zijn, daar kunnen wij op dit moment nog niets van zeggen. Ik dacht ook, dat de kwestie van de koopprijs in eerste instantie niet mij aangaat, maar een van de an dere leden van het College. De Voorzitter: Ik zou vanavond graag niet over het carillon willen discussiëren. Ik kan de heer Vel lenga de verzekering geven, dat dit de volle aandacht van het College heeft en wij stellen ons voor binnen afzienbare tijd, aannemende, dat de Raad vanavond een besluit overeenkomstig het voorstel van B. en W. zal willen nemen, bij de Raad te komen met een voor stel i.z. datgene wat er in concreto zal moeten ge beuren met de etage van het stadhuis, waar thans het Archief is gehuisvest en wij stellen ons voor, dat wij dan ook verder zullen ingaan op de mogelijk heden om het carillon hier onder te brengen. Ik neem aan, dat de Raad hiermee kan instemmen. De heer Tiekstra (weth.): De vraag van de heer Heidinga kwam hierop neer: Hoe is de prijs tot stand gekomen? Hij vroeg: Heeft de commissie-Feddema ook dit pand getaxeerd? Deze vraag beantwoord ik beves tigend. Hij vroeg ook: Op welke prijs heeft de com missie het pand getaxeerd Dat bedrag was f 140.000, Daarmee is de zaak dus zeer concreet beantwoord. Alleen en dan begint het pas de heer Heidinga en de Raad dienen in hun overwegingen wel te betrek ken, dat de commissie-Feddema dit pand op basis van zijn marktwaarde taxeert. En een specifiek pand als dit ligt wel wat vreemd in de markt, dacht ik. Juist voor de Gemeente, die immers ook een functie aan dit pand wil toekennen, gelijk te stellen aan de functie die het nu heeft, ligt de gebruikswaarde hoger dan de marktwaarde van dit specifieke object. Ik zal de heer Heidinga niet vermoeien met de vraagprijzen, die we eerst hebben vernomen; die lagen wel een aantal dui zenden hoger. Ik hoop, dat de eindconclusie, ook van de heer Heidinga, kan zijn, dat op zichzelf genomen het College, onderhandelende over dit object, toch niet tot zo'n slecht resultaat is gekomen. Immers, zouden wij voor ons Archief en Stedelijke Bibliotheek een com plete nieuwe voorziening moeten gaan bouwen, dan zou

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 2