16 Mag ik met deze, zij het enigszins summiere, beant woording volstaan? Heeft dit de instemming van de heren Boomgaardt en De Leeuw? De hear Boomgaardt lükt de skouders op en de heer De Leeuw reageert bevestigend. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 35 (bijlage no. 390). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 36 (bijlage no. 395). De Voorzitter: In dit voorstel moet een tweetal cor recties worden aangebracht. Op pag. 2 vlak onder het woord „gemeentebegro ting" staat in de tweede regel het jaartal 1968; dat moet zijn 1967. Op pag. 4 komt in de op één na laatste alinea het bedrag f 15.700,voor; moet zijn f 5.700, Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., zoals het mondeling door de Voorzitter is gewijzigd. De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de tweede koffiepauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering en stel aan de orde Punt 37 (bijlage no. 378). De Voorzitter: Dit is een bijzonder moeilijk onder werp, gelet op het feit, dat hier de laatste tijd zo veel over geschreven en ook over gepraat is en wordt. B. en W. hebben gemeend te moeten volstaan met de Raad in herinnering te brengen wat in het verleden door hem t.a.v. deze kwestie reeds is besloten en aan gezien het College tot de conclusie moest komen, dat de Raad reeds een uitspraak had gedaan, meende het de Raad te moeten adviseren deze uitspraak opnieuw aan de I.W.G.L. kenbaar te moeten maken. Als de Raad daarmee niet zou instemmen, m.a.w. er toch behoefte aan zou hebben over dit punt te discussiëren ik zou me dat persoonlijk wel kunnen indenken dan zou ik wel willen vragen en ik dacht, dat dit ook formeel wel het meest juist is of de Raad dan eerst besluit om het probleem opnieuw ter discussie te stellen. Er moet een meerderheidsbesluit van de Raad zijn. De heer Veilenga: Als ik Uw woorden, mijnheer de Voorzitter, goed begrijp, dan zou U twee dingen wil len onderscheiden: le. de orde, de procedure; 2e. wel of niet een debat over fluoridering pro en contra. Ik kan U wel zeggen, dat LTw opvatting ligt in de lijn van de opvatting, welke mijn fractie daarover heeft. Wij hebben de raadsbrief gelezen; B. en W. ge wagen daar van het feit, dat tot twee keer toe in deze Raad over dit zeer belangrijke vraagstuk is ge sproken en zij hebben de conclusie getrokken, dat er destijds standpunten zijn ingenomen, die min of meer vast zouden kunnen liggen en zij geven aan het eind voorzichtiglijk min of meer een advies aan de Raad. Het standpunt van mijn fractie over de orde is als volgt: Wij hebben als fractie geen behoefte aan een hernieuwde discussie over dit vraagstuk. Wij dachten, dat de standpunten wel vast liggen en wij zouden dus graag het advies van het College willen volgen. Wij zouden ons anderszins kunnen voorstellen, dat bij an dere fracties de gedachte leeft hierover wel te willen discussiëren, mogelijk uit hoofde van het feit, dat men tot andere standpunten is gekomen of dat er raadsleden zijn, die individueel over de zaak anders denken dan destijds de gehele fractie. In dat geval zouden wij ons, als goede democraten, daarbij neerleggen, hoewel wij ons niet vleien met de hoop, dat, ook al zouden wij hier uren over discussiëren, er een enorme verschuiving in de Raad zou plaats hebben, maar daar zou ik mij heel wel op kunnen verkijken. Mocht men alsnog even wel een nieuw debat over het vraagstuk van de flu oridering willen aangaan, dan hechten wij er wel aan dit niet meer vanavond te doen, maar bij een volgen de gelegenheid. Dan kunnen alle raadsleden zich daa nog eens extra op instellen en zich in de materie ver diepen. Mijn fractie heeft dat nog niet in die mate ge daan, dat wij ons al competent achten hier vanavond een dergelijk debat te voeren. De heer Rijpma: Het is mij eigenlijk niet duidelijk geworden, of in 1964 een besluit in de Raad is gc vallen. Er is wel over een motie i.z. fluoridering ge sproken, maar ik dacht, dat er niet een stemming is gehouden, waaruit blijkt, of die motie unaniem of ge deeltelijk is aangenomen. Ik heb althans nergens een formeel genomen besluit kunnen vinden. Wij menen dat deze zaak nog geheel open ligt. De Voorzitter: Heeft Uw fractie behoefte aan een nieuwe discussie? De heer Rijpma: Onze fractie kan zich niet bij voor baat vinden in de conclusie, dat de Raad al een stand punt heeft ingenomen. En als B. en W. daar weer uil concluderen, dat de Raad vóór fluoridering is, dan be staat er bij ons toch wel gerechtvaardigde twijfel, of de Raad dat nu zal moeten uitspreken. De Voorzitter: Uw fractie zou dus opnieuw willen discussiëren De heer Rijpma: Ja, wij zouden ons standpunt dan duidelijk naar voren willen brengen. De heer De Leeuw: Wij menen ook, dat de vorige maal niet duidelijk een beslissing is genomen en dat deze zaak nog helemaal open ligt; wij zouden het dus op prijs stellen, eventueel na vanavond deze zaak nog opnieuw door te praten. De heer Schönfeld: Ik meen, dat de Raad blijkens een ingediende motie op 25 november 1964 zich uitge sproken heeft vóór de fluoridering van het drinkwater. Toch heb ik er wel behoefte aan dit punt ter discussie te stellen. Zouden we het eventueel niet kunnen uit stellen tot de volgende keer? De heer Kingma: Ook wij menen, dat dit punt op nieuw ter discussie behoort te komen. Wij zouden het althans ten zeerste op prijs stellen. De heer Van Balen Walter: Afgezien van de vraag, of onze Raad een duidelijk vastgelegde uitspraak heef gedaan me dunkt, daar valt over te discussiëren, maar ik zou juist willen voorstellen geen discussie te houden meen ik, dat een discussie over dit vraag stuk bijzonder weinig zin heeft. Wij zijn dat durf ik rustig zeggen allen leken op dit gebied en het is bui tengewoon moeilijk voor leken om een juist oordeel over deze kwestie te vormen, te meer waar de wetenschaps mensen zo verschillend over deze zaak denken. Nu zijn de deskundigen het wel vaker niet met elkaar eens, maar dat maakt het voor ons, leken, wel bijzonder moeilijk om tot een oordcel te komen. Wij zijn over stelpt met papieren, misschien net zoveel vóór als tegen en ieder voor zich moet m.i. daaruit maar een con clusie trekken. Veel zinnigs zal naar mijn mening niet uit een nieuwe discussie komen. Het enige wat ik nog zou willen zeggen, is dit: Ik heb uit het ons overgeleg de, naar de Gemeenteraad van Zeist gezonden, adres.... (De Voorzitter: Ik zou daarover geen discussie wil len hebben.) Neen, maar dat houdt verband met de kwestie van orde, in zoverre, dat daarin gesproken werd van nieuwe feiten en nu heeft onze fractiegenote, mevr. Veder, aan de Minister nog eens een rappoit over de laatste stand van zaken gevraagd. Misschien dat zo'n rapport voor ons nog iets verhelderend zou kunnen werken. Persoonlijk geloof ik niet zo erg in deze nieuwe feiten, want het blijft een zaak van pro of contra. (De Voorzitter: Er behoort thans slechts te worden gesproken over de vraag, of we wel of niet discussiëren.) Ik heb dus geen behoefte aan een nieu we discussie. De heer Wiersma: Ik ben het eens met wat onze fractievoorzitter heeft gezegd; ik zou het onderwerp nog graag eens in discussie willen hebben. 17 De hear Boomgaardt: Us fraksje stiet ek wol op it stanpunt, dat hja dit punt noch graech ris yn diskusje hawwe wol; der moat noch wol in motivearring komme, foardat men oergean soe ta in bislissing oer it al of net diskussiearjen. Ik leau wol, dat de Ried, yn nei- folging fan it Kolleezje, foarsichtich wêze moat om eardere ütspraken op 'e nij wer yn diskusje to bringen, mar ik tocht, dat dêr wol motiven foar wiene. Der inne al arguminten foar it halden fan in nije diskusjc eamd, mar ik woe der noch in pear oan ta foegje: le. Der is oer dy moty fan 1964 net stimd. Dat is dus wol hwat in tsjuster punt. 2e. Oan dy bislissing fan 1964 is, as dy der dan al 'vêze soe, gjm ütfiering jown en dat is ek bigrykplik; dit hat dus gjin gefolgen hawn foar de üntjowing fan de feiten. Hie dat wol sokke gefolgen hawn, dat wurdt il folie minder maklik op sa'n ütspraek werom to kom men. Nou kin men mei folie mear frijmoedichheit dizze sack wer yn diskusje nimme. 3e. Der binne safolle nije publikaesjes, dat it dochs wol mooglik is, dat de Gemeenteried oan 'e han dêrfan ta. in nij ynsjoch komme kin. In nije üntjowing yn de medyske sektor kin dus in nij argumint foarmje om eardere bislissing op 'e nij to bisjen. 4e. Der is in nije Gemeentelied. (De Foarsitter: Jo wolle dus in nije diskusje?) Ja, mynhear de Foar sitter. De Voorzitter: Ik geloof, dat we eerst even moeten ingaan op de vraag, die de heer Rijpma heeft gesteld. Is er inderdaad een beslissing van de Raad? Wij heb ben ons erop beraden en wij zijn tot de conclusie ge komen, dat er inderdaad een beslissing van de Raad is. Het ligt aan de Raad zelf erop terug te komen, maar dan moet hij dat bij meerderheid besluiten. Ik heb de geschiedenis echter niet meegemaakt en mis schien wil Weth. Ten Brug het punt van de toenmalige beslissing nog even verduidelijken. De heer Ten Brug (weth.): De heer Rijpma heeft gezegd, dat de Raad indertijd geen beslissing heeft ge nomen en hij heeft erbij gezegd, dat de Raad geen standpunt heeft ingenomen. Ik dacht, dat het laatste ïiet juist was. De Raad heeft inderdaad een duidelijk .standpunt ingenomen. Een stemming is blijkens de no tulen, die we met elkaar hebben vastgesteld, niet ge houden, maar blijkbaar was de zaak wel zo duidelijk, dat de Leeuwarder Courant van ik neem aan -26 november 1964 concludeerde, dat de motie, die dan werd aangehaald, is aangenomen met 21 stemmen voor en 15 tegen, waarschijnlijk een conclusie op grond van de feiten, zoals die in de Raad lagen. De krant was misschien even voor, maar ik zou willen aanhaken op een deel van de notulen. De toenmalige raadsvoor zitter concludeerde: „De stemming, die over deze motie zal worden gehouden, staat in uitslag bij voorbaat vast." De instelling van die voorzitter t.o.v. dit pro bleem kennende, kunnen we rustig aannemen, dat dat ook wel zeer, zeer duidelijk was, anders had hij deze conclusie niet getrokken. (Gelach) De heer Van Balen Walter: De Raad heeft inder daad wel uiting gegeven aan zijn mening, dat er een beslissing was gevallen (een stemming laat ik maar buiten beschouwing). We hebben n.l. twee keer een ge legenheid aangegrepen om uiting te geven aan onze gevoelens t.a.v. dit vraagstuk bij de benoeming van een commissaris voor de I.W.G.L. U, mijnheer de Voorzit ter, heeft daar zelf kennis mee gemaakt. Dit was dus de consequentie van de gevoelens van de ,Raad t.a.v. dit punt. Dus ik geloof wel, dat de Raad zelf overtuigd was, dat hier wel een uitspraak was gedaan, zij het dan zonder formele stemming. De Voorzitter: Ik geloof ook, dat ik duidelijk moet vaststellen, dat er een uitspraak van de Raad is. Die ligt in de notulen vast. Ik zou dus thans toch wel stemming willen vragen, want ik meen, dat dat de enig juiste procedure is. De Raad heeft zelf in handen om het probleem al dan niet opnieuw in discussie te stellen. Als de Raad beslist het wel opnieuw in discussie te nemen, dan breng ik daarna in stemming het voorstel-Veilenga dit niet vanavond, maar een volgende keer te doen. Als de Raad besluit geen discussie meer te houden, dan blijft het in 1964 genomen besluit intact. Ook al zijn er in middels andere leden in de Raad gekomen, het is nog steeds de Raad van de gemeente Leeuwarden. De Raad besluit met 21 tegen 13 stemmen het vraag stuk van de fluoridering opnieuw in discussie te ne men. Tegen stemden de heren Ir. van Balen Walter, Ten Brug, Faber, Hogendijk, Janssen, Pietersen, Stig- ter, Tiekstra, Tjerkstra, Mr. van der Veen, Venema, G. de Vries en Weide. Het voorstel-Veilenga c.s. om het pimt „Fluoride ring van het drinkwater" niet vanavond te behan delen, maar het voor de volgende raadsvergadering opnieuw op de agenda te plaatsen en er dan over te discussiëren, wordt z.h.st. aangenomen. Punt 38a (bijlage no. 350). Aanbevelingen leden: 1. G. Bonnema, alhier; 2. T. B. Havinga, alhier; 3. 4. 5. plaatsvervangende leden: 1. F. Smidt, alhier; 2. B. J. Posthumus, alhier. 3. 4. 5. kandidaten, door de Raad in te vullen De heer Rijpma: Het College heeft met de instan ties die hiermee te maken hebben, overleg gepleegd voor wat betreft de eerste twee vakatures. B. en W. schrijven in de raadsbrief van de vorige keer, dat zij met betrokkenen volledig overeenstemming hebben be reikt. Ik betreur het, dat de betrokkene(n) zich niet rechtstreeks tot het College heeft (hebben) gewend om mede te delen, dat zij niet meer achter de oor spronkelijke overeenstemming die was bereikt, kunnen staan en dat er nu via de fractievoorzitters een voor stel moet komen om het voorstel van B. en W. te amenderen. Ik ben dus niet tegen het feit, dat er een ander voorstel komt, maar ik herhaal het ik be treur het, dat betrokkene(n) niet de juiste weg heeft (hebben) gevolgd om mede te delen, dat de oorspron kelijk door het College getrokken conclusie niet meer gerechtvaardigd was. De heer Veilenga: Ik acht de reden voor treurnis niet zo groot als de heer Rijpma, maar het kan een verschil in opvatting zijn, wanneer men wel of niet be droefd moet zijn. Ik geloof, dat de zaak op een be paald niveau is gebracht door de discussie, die de vo rige keer in de Raad is gevoerd. Daaruit is geresul teerd een overleg van fractievoorzitters, dat heeft ge leid tot de aanbeveling, zoals die er nu ligt. Ik zou wel een vraag van orde willen stellen, mijn heer de Voorzitter, n.l. deze, of U het nodig acht, dat de namen, die erop voorkomen, alle worden overge schreven op de stembrief of zou het bewuste lijstje met namen uit het fractievoorzittersoverleg bij de stembrief gevoegd kunnen worden Dat voorkomt schrijven en het is gemakkelijker tellen. De Voorzitter: Ik zou de Raad willen voorstellen inderdaad de namen op de stembrief te vermelden, als hij wijziging van de aanbeveling van B. en W. wenst. Ik zal ook zeggen waarom. Het is mij totaal niet be kend, mijnheer Rijpma, dat de vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties in de betref fende branche later op hun standpunt zijn teruggeko men. Dat is noch mij, noch het College medegedeeld. Ik heb persoonlijk zeer uitvoerig overleg gepleegd met deze vertegenwoordigers en de Raad wil stellig van mij aannemen, dat B. en W. in deze raadsbrief precies hebben neergeschreven wat het resultaat van het over leg was. Daarom is er voor het College geen enkele aanleiding het zou zelfs, dacht ik, minder juist zijn met een gewijzigd voorstel te komen. Er is over eenstemming bereikt tussen de vertegenwoordigers

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 9