4
een brief van de Prov. V.V.V. en ik wil die wel even
voorlezen: ,,In antwoord op Uw schrijven van 17 sep
tember j.l. inzake in hoofde genoemd onderwerp" (Ver
huur V.V.V.-kantoor Stationsplein) „delen wij U gaarne
mede akkoord te kunnen gaan met de inhoud van het
huurcontract, zoals dat door U werd opgesteld. Wij
nemen er voorts goede nota van, dat de huur van
f 2.500,per jaar eerst per 1 januari 1969 zal ingaan."
Daar hebben we ons aan te houden. De huur wordt
voor een jaar aangegaan en zou de Prov. V.V.V.
verhuizen, dan lijkt het mij toe, dat wij kunnen
stellen „Onze overeenkomst is op een redelijke
basis tot stand gekomen U zit voor een jaar
aan die huur vast. Dan zullen wij ons, wanneer men
eventueel bij ons komt met een afwijking van deze
mededeling, over de zaak beraden. Maar het lijkt mij
toch juist, nu deze overeenkomst langs ordelijke weg
verkregen is, het besluit te nemen dit pand te verhuren
voor f 2.500,Ik moet de heer Stek nog even vertel
len, dat de huur voorheen f 2.500,per jaar bedroeg,
maar het subsidie aan de Prov. V.V.V. bedroeg ook
f 2.500,— per jaar en wij subsidiëren de plaatselijke
V.V.V. voor de personeelslasten. Deze betaalde geen
huur, omdat ze bij de Prov. V.V.V. „in woonde" en daar
haar werk deed. Er werd vroeger door de Prov. V.V.V.
betaald en haar werd subsidie verstrekt. De situatie is
nu veranderd. De huur van de kiosk, die gelijk blijft,
moet de Prov. V.V.V. ons betalen. Daar is de overeen
komst voor en het subsidie aan de Prov. V.V.V. is een
zaak, die in 1969 aan de orde komt.
De Voorzitter: Nu zou ik nog een enkele opmerking
willen maken over de houding van de Prov. V.V.V. Ik
begreep de reactie van de heer Engels. Ik heb daar
duidelijk een antwoord op gegeven, wat het enig juiste
antwoord was. Maar ik zou wel willen opmerken
want daar mag geen misverstand over komen dat
de verhouding tussen het bestuur van de Friese V.V.V.
en het Gemeentebestuur van Leeuwarden uitstekend is
en ik heb persoonlijk niet de indruk, dat be
stuur van de Friese V.V.V. ons iets heeft willen ont
houden. Er is geen enkele beslissing genomen. Men is
in onderhandeling en toen ik een van de bestuursleden
belde, heb ik niet het gevoel gekregen, dat ook maar
iets werd verzwegen en heb ik alle gewenste inlichtin
gen gekregen. Ik meende, dat ik dit in deze openbare
vergadering voor de goede orde toch nog wel moest
zeggen, overigens volledig begrijpend de reactie van de
heer Engels.
Mogen we hiermee dan de discussie besluiten?
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 5 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 425, 441, 433, 429,
443, 426, 428, 427 en 445).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 432).
De heer Stek: Ik heb ook uit de stukken, die be
horen bij dit raadsvoorstel, kunnen opmaken, dat het
goed loopt met de exploitatie van de Théskinkerij Prin-
setün. In 1967 heeft er t.o.v. 1965 een omzetstijging
plaats gehad van plm. f 5.200,en waarschijnlijk mede
daardoor is er een voordelig saldo van zo'n f 370,
overgebleven. Ik kan het dan ook volledig met B. en W.
eens zijn, dat, zoals in het raadsvoorstel staat vermeld,
het bestuur van de vereniging voor 1967 een verant
woord beleid heeft gevoerd.
Toch wil ik n.a.v. het jaarverslag een paar kantte
keningen plaatsen. Ik kan mij n.l. niet aan de indruk
onttrekken, dat het stichtingsbestuur al enige tijd wacht
op de beantwoording van een aantal vragen, die aan
het College zijn gesteld. Zo blijkt, dat reeds herhaalde
malen verzocht is de oude stoelen en tafels, die het
eigendom zijn van de Gemeente en die reeds meer dan
15 jaar geplaatst worden op het benedenterras, te ver
vangen door moderner meubilair. Het is begrijpelijk, dat
het stichtingsbestuur hier nogal zwaar aan tilt. Immers
van dit bestuur wordt verwacht, dat de Théskinkerij
economisch en efficiënt wordt geëxploiteerd. Zou het
College mij dan ook kunnen mededelen, of er nog vóór
het komend seizoen wordt overgegaan tot vervanging
van de haast antieke stoelen en tafels?
Mijn tweede kanttekening betreft een eventuele uit
breiding van de Théskinkerij. Ik heb begrepen, dat B
en W. hiervoor niet veel voelen, mede doordat een aan
tal deskundigen hun hebben geadviseerd, dat een zwaar
dere bebouwing in de Prinsentuin niet verantwoord is.
Hoe moet ik dit nu opvatten? Kan de Prinsentuin die
zwaardere bebouwing niet dragen? Of betekent het,
dat de deskundigen een zwaardere bebouwing esthe
tisch niet verantwoord vinden? Is het laatste juist, dan
vraag ik mij af, of een vleugel, zoals nu aan de rech
terzijde van de Théskinkerij staat, ook niet aan de lin
kerzijde zou kunnen worden geplaatst. Luidt het ad
vies van de deskundigen echter, dat de Prinsentuin geen
zwaardere bebouwing kan dragen, dan ben ik gauw uit
gesproken.
Dan zou ik het College willen vragen, of het voor
nemens is spoedig, dus vóór het nieuwe seizoen, tot
een verbouwing en modernisering van de Théskinkerij
over te gaan, zodat dan meteen aan de nieuwe eisen
van het Besluit inrichtingseisen Drank- en horecawet
kan worden overgegaan.
De heer De Jong (weth.): De heer Stek is zijn be
toog begonnen met een aantal opmerkingen over d
gunstige exploitatie van de Théskinkerij. Ik dacht, da
dit gunstige resultaat meer te danken was aan het
feit, dat er een ziekte-uitkering heeft plaats gehad in
het jaar 1967, waardoor de loonkosten wat gedruk
konden worden, dan aan een gunstiger omzet-ontwik-
keling. Wij moeten er dus rekening mee houden, da,
over 1968 bij gelijkblijvende omstandigheden het verlit
wel eens veel groter kan zijn dan de winst die nu ge
maakt is. (De heer Stek: De omzet heeft toch niet;
te maken met de ziektekosten?) Als de ziekenkosten-
uitkering niet had plaats gehad, was er een behoorlijk
nadelig saldo geweest.
De heer Tiekstra (weth.): De opmerkingen van de
heer Stek m.b.t. het meubilair betreffen dus niet het
meubilair van de Stichting Théskinkerij Prinsetun,
maar, zoals ik een jaar geleden, geloof ik, al heb ge
zegd in antwoord op opmerkingen van de heer Wekt
het meubilair van de Gemeente. Dit stamt nog, dacht
ik, uit de tijd van „De Koperen Tuin". (De Voorzitte
Het is dus eigenlijk niet aan de orde!). Men zou daar
van kunnen zeggen: Omdat in het jaarverslag van do
Théskinkerij welbewust deze opmerking is gemaakt, is
het wèl aan de orde. Inmiddels hebben wij een rapport
ontvangen van de directeur Openbare Werken over dü
historische meubilair; nagegaan wordt nog in hoeverre
hetzij door de Stichting Théskinkerij Prinsetün uith&ó i'
middelen, hetzij vanwege de Gemeente de vervanging
kan worden geregeld. De omstandigheid, dat het b< -
stuur van de stichting in het afgelopen jaar nogal wat
problemen heeft gehad met de personeelsbezetting,
heeft ongetwijfeld de aandacht voor andere zaken niet
gunstig beïnvloedt, maar dat laat ik nu verder daar.
De kwestie van de uitbreiding- komt hierop neer: Er
zijn destijds ideeën geweest en er heeft ook overleg
plaats gehad om een poging te wagen de Théskinkerij
van een grotere zalenaccommodatie te voorzien, maar
daar zijn uit, laat ik zeggen: stedebouwkundige over
wegingen door de dienst bezwaren tegen gemaakt, be
zwaren die door B. en W. werden gedeeld, tegen een
zó zware bebouwing op die plaats in de tuin. En ik
dacht, dat het de heer Stek en de andere raadsleden
wei duidelijk is, dat men bijzonder voorzichtig moet
zijn met een al te zware bebouwing op deze plaats.
En dat niet alleen: Er speelt uiteraard ook bij de om
standigheid, dat een bebouwing van enige omvang in
de tegenwoordige omstandigheden nogal wat geld kost
en het heel erg de vraag is, of die op deze plaats ren
dabel is te maken, omdat de Théskinkerij in feite op
het ogenblik al niet rendabel is. Wel wordt nu, nadat
de nieuwe bedrijfsleider in dienst is getreden, overleg'
gepleegd om door interne verbouwingen, in overleg met
de dienst Openbare Werken, zo goed mogelijk te vol
doen aan de eisen, die thans worden gesteld. Ik heb
enige verwachting, dat daarmee wel aan de verlangens
van het bestuur van de stichting kan worden voldaan.
Maar of dat nog vóór het nieuwe seizoen verwezenlijkt
kan worden, betwijfel ik. Misschien kunnen echter wel
5
de voorzieningen, die vrij simpel in het komende win
terseizoen zijn uit te voeren, worden getroffen.
De Voorzitter: Ik zou willen voorstellen, dat wc
hier niet gaan discussiëren, althans vandaag niet, over
de vraag, of het gebouw al of niet zou moeten worden
uitgebreid. Men kan dat natuurlijk bij de begroting aan
de orde stellen, maar over de exploitatie zou in tweede
instantie nog kunnen worden gesproken.
De heer Stek: Wel of niet uitbreiden is al sinds
1967 een principe-vraag, maar tussentijds blijft die
verbouwing ook(De Voorzitter: Ik heb zojuist
gevraagd, niet over de uitbreiding van het gebouw te
willen praten; alleen de exploitatie van de Théskinkerij
is aan de orde; anders gaan we iets te ver.) Dan maar
bij de begroting, mijnheer de Voorzitter.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 15 tot en met 19 (bijlagen nos. 436, 431, 434,
435 en 437).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 20 (bijlage no. 442).
De heer Engels: In dit raadsvoorstel komen enige
plezierige dingen voor. Het is plezierig, dat we voor de
Kinderuitzending toch maar weer tot het eenvoudige
systeem zijn overgegaan en zijn afgestapt van allerlei
complicaties. Ik heb eens gehoord, dat het uitzoeken
voor de Bijstandswet ons alleen al f 125,per geval
zou kosten. Dat is een bijkomende factor, waar ik
straks nog wei eens op terugkom i.v.m. een andere
subsidieregeling.
Ik ben blij, dat de kunstnijverheidsschoolperikeien uit
de wereld zijn. Ik kan niet nalaten ik zal daar later
nog eens uitvoeriger op terugkomen toch te note
ren, dat, hoewel de openbare katholieke bibliotheek sub
sidieverhoging krijgt, er nog steeds duidelijk verschil
in subsidiëring bestaat tussen deze en de openbare bi
bliotheek; de laatste krijgt een subsidie, gelijk aan het
volledige tekort en het subsidie aan de eerste gaat niet
verder dan wat rijks „subsidiair" verplicht is.
Op de dienstencentra voor de bejaarden wilde ik iet
wat uitvoeriger ingaan, ook namens een tweetal an
dere christelijke fracties in deze Raad, waarmee wij
over deze agenda een paar dagen geleden in een ver
gadering enig vooroverleg hebben gepleegd. U ziet, we
zijn met een eenvoudige agenda begonnen. (Gelach) De
hier voorgestelde subsidieregeling lijkt aardig. Ais ik er
toch vraagtekens bij ga zetten, dan doe ik dat niet
dat wil ik vooraf uitdrukkelijk stellen omdat bij
mij enige twijfel zou bestaan t.o.v. het belang van het
dienstencentrum. Ik ben ook niet vergeten, dat de ba
kermat van de dienstencentra eigenlijk in Leeuwarden
ligt. Ik plaats die vraagtekens ook niet, omdat ik vind,
dat er voldoende zou gebeuren voor de bejaarden;
dat is helemaal het punt niet.
Waar ik toch wel even de aandacht van de Raad en
m.n. ook van het College voor wil vragen, is de wijze,
waarop wij het doen.
Er bestaat voor de dienstencentra voor bejaarden
een subsidieregeling, die twee mogelijkheden kent. De
ene is, dat het Rijk, indien er aan het dienstencentrum
ten minste twee krachten zijn verbonden, een subsidie
geeft, gelijk aan het gemeentelijk subsidie, zij het met
een maximum van f 32.000,Er staat uitdrukkelijk
in de toelichting, dat het Rijk niet bijdraagt aan het
instituut van het dienstencentrum, maar aan de ge
meente. Daarmee verschaft het de gemeenten dat
staat letterlijk in de toelichting „de mogelijkheid
om een eigen subsidiebeleid te voeren binnen de voor
waarden van de regeling". Dat is een subsidiesysteem,
dat mij, als groot voorstander van particulier initiatief,
uit het hart is gegrepen. Men krijgt hier een bepaald
bedrag, men weet, als particuliere vereniging, waar men
aan toe is, men is vrij in de honorering van zijn per
soneel, in de wijze, waaarop men personeel aantrekt,
m.n. voor wat betreft part time-werkzaamheden voor
handenarbeid en gymnastiek. De rijksoverheid bemoeit
zich daar verder niet mee. Men is vrij in de besteding-
van zijn geld, in de wijze van afschrijving èn van het
gebouw (als men een nieuw gebouw neemt of meent
te moeten gaan verbouwen) èn van de inventaris, enz.
enz. De rijksoverheid erkent, dat, als het particulier
initiatief zover gegaan is als bij het dienstencentrum
want het is waarachtig geen idee van de rijksover
heid en ook niet van de gemeentebesturen geweest
zij dan een bedrag moet geven, waarmee men uit de
voeten moet kunnen en dat men naar eigen goeddun
ken op de beste wijze moet besteden. Het Rijk stelt
een paar algemene voorwaarden, n.l. betreffende de
twee personeelsleden en een bepaalde activiteit, maar
welke nuances men hierin aanbrengt, is een zaak, die
men plaatselijk moet bekijken en aangezien de rijks
overheid toch toezicht meent te moeten houden, legt
zij dat bij de gemeenten. En als de gemeente, die het
beste de couleur locale kan beoordelen, akkoord is met
hetgeen het dienstencentrum doet en met de wijze waar
op het dat doet, dan praat de rijksoverheid verder ner
gens over en kan het dienstencentrum zijn gang gaan.
Er is oktober vorig jaar een tweede, geheel andere,
mogelijkheid in de subsidieregeling voor de diensten
centra ingebracht.
Thans geeft het Rijk dus de helft aan subsidie van
wat de Gemeente aan subsidie verleent met een maxi
mum van f 32.000,De gemeente kan dus best méér
geven dan f 32.000,maar de rijksoverheid gaat niet
verder dan de helft f 32.000,geeft de gemeente
f 64.000,dan geeft het Rijk f 32.000,maar geeft
de Gemeente f 70.000,dan geeft het Rijk ook niet
meer dan f 32.000,
Volgens de nieuwe regeling is het Rijk bereid 45% te
subsidiëren van de exploitatielasten, mits ook de Ge
meente 45% subsidieert. Het Rijk subsidieert niet 45%
van alle exploitatielasten, maar van die exploitatielas
ten waarvan de rijksoverheid vindt, dat ze aanvaardbaar
zijn. Maar dat betekent, dat de rijksoverheid gaat uit
maken, hoe hoog de salarissen van het personeel zullen
zijn, dat, als men personeel gaat aanstellen, dat wel
acceptabel is, maar niet ideaal volgens de rijksoverheid,
personeel dat nog niet over diploma's beschikt, men
stuk voor stuk aanvrage moet doen bij de rijksoverheid
en dat voor dat personeel het salaris wordt vastgesteld.
Als particulier initiatief komt men daardoor in de si
tuatie, dat van het salaris van een kracht, die mis
schien niet over diploma's beschikt, maar een aantal
jaren heeft bewezen, dat ze uitstekend is en het salaris
van een gediplomeerde kan hebben, de rijksoverheid
slechts 45% subsidie van het salaris ontvangt, dat de
rijksoverheid voldoende vindt voor een dergelijke kracht.
Bovendien wil de rijksoverheid de inrichtingskos
ten precies op papier hebben ze zal precies
voorschrijven, hoe de afschrijving geregeld moet
worden voor inrichtings- en verbouwingskosten of
voor nieuwbouw; ze zal nauwkeurige opgave willen heb
ben van de investeringen die men wenst te doen; ze
zal het aflossingsschema, dat men wenst te volgen, in
zoveelvoud overgelegd willen hebben, zij zal dat con
troleren en daar eventueel aanwijzingen voor g'even. Er
staan op een bepaalde pagina in de toelichting, naar
ik meen, 10 gevallen, waarin die en die kosten niet voor
subsidie in aanmerking komen. Dat betekent in feite,
dat men als particulier initiatief, maar ook als gemeen
te in deze rijksbijdrageregeling zijn recht om te ma
noeuvreren, om zich aan te passen, volledig kwijt is en
zich volledig moet houden aan het rijksregime. En dat
is op zich niet zo erg, als het regime maar soepel zou
zijn. Maar volgens de rijksregeling het staat ook
in de raadsbrief moeten alle uitgaven gecontroleerd
worden op noodzaak, soort enz. Dat gaat zelfs zeer
ver. In de toelichting wordt bij wijze van voorbeeld ge
zegd en ik vind dat toch wel tekenend dat
de betaling van een door de bejaarde in het diensten
centrum gevoerd telefoongesprek uiteraard in minde
ring dient te worden gebracht op de totale telefoonkos
tenrekening, en als men in aanmerking neemt wat in
andere artikelen staat, n.l. dat alle inkomsten en uit
gaven geadministreerd moeten worden, dan betekent
dat, dat men hier niet kan werken via het bekende
busje met een gleuf, dat men bij de telefoon pleegt te
hangen, maar dat men een bewijs moet hebben, dat
het gevoerde privé-telefoongesprek betaald is.
Men heeft al begrepen, denk ik, dat ik helemaal geen
enthousiast voorstander ben van de tweede regeling,
niet alleen omdat ze m.i. het particulier initiatief
frustreert, maar ook, omdat het de Gemeente een con-