4 5 die projecten enz. enz.? Als zij daartoe in staat zouden zijn, dan hebben wij niet het meeste bezwaar, dat zij voorlopig met Ir. Vink doorgaan, omdat zij toch bij ons terug moeten komen voor een definitief aanbod met verzoek om een kredietverlening en alles wat erbij hoort. Maar behalve die Camminghabuursterpolder zouden wij ook in ieder geval willen uitbesteden dat gebied, dat B. en W. het buitengebied noemen, hebben wij er ook aan gedacht een ander bureau een plan voor het dorp Lekkum te laten maken. Lekkum is wel een typisch dorp, dichtbij Leeuwarden, maar toch ook op een zekere distantie; waarom zouden we daar niet een aantrekkelijk woondorp van maken, zoals wij dat aan de andere kant van de stad ook met Goutum doen? Ik geloof n.l. niet, dat wij de samenhang Lekkum en Snakkerburen moeten volhouden, omdat mij dat niet praktisch lijkt. Snakkerburen zal een bijzondere aanpak moeten hebben; dat is echt zo'n woonbuurt met aan de andere kant van de Bonke een bebouwing die al heel ver uitloopt; die zal men op een bepaalde manier moeten markeren en een bepaald accent moeten geven. Lekkum echter zou ik toch wel de kans willen geven tot een aantrekkelijk woondorp uit te groeien, misschien ook in de richting van de Dokkumer Ee. En waarom zou dit plan er ook niet uitgehaald en uitbesteed kunnen worden? Dat kan natuurlijk best met gebruikmaking van de gegevens, die volgens B. en W. al voorhanden zijn; want als er inderdaad al zoveel onderweg is, dan moet het College over een schat van gegevens beschikken, die het aanstonds kan doorspelen naar een aantal bureaus, die daar alleen maar hun winst mee kunnen doen. Ook de eigen dienst kan daarvan profiteren, want die wordt natuurlijk ontlast. Wij hebben voorts gedacht over de richting, die de heer Heidinga voor de binnenstad aangaf, waar ik dan zo meteen in mijn derde conclusie op terug kom. De moeilijkheid echter is natuurlijk, dat het bepaalde bezwaren heeft, als men een stuk binnenstad er uit licht. Die is n.l. in grote lijnen toch wel één geheel, maar dat zie ik nog niet zo duidelijk vóór mij. En daarom zou ik mij op dit moment graag ontslagen achten van de plicht al concreet te kunnen ingaan op het voorstel van de heer Heidinga, omdat hij het dat is alleen maar het constateren van een feit maar één keer heeft kunnen voorlezen en dan dringt het nog niet zo diep door. Ik wil het nog wel eens rustig bekijken. Onze derde conclusie is deze: Uw mededelingen over de binnenstad vinden wij zeer pover. De helft ervan is de reactie op het plan van de heer Heidinga. Als dit raadslid dit plan nu eens niet had ingediend, dan was het stuk waarschijnlijk nog de helft kleiner geweest. Wat dat betreft, heeft hij B. en W. dus misschien in zekere zin een dienst bewezen, maar ook anderszins mogelijk wel. Terecht heeft hij opgemerkt, dat uitgangspunt voor alles wat wij over de binnenstad zeggen en aan plannen gaan ontwerpen altijd nog het vijf jaar oude plan is, een plan plus een verkeersplan. Als ik dit stuk goed begrijp en ook op mij laat inwerken wat B. en W. in de aanbiedingsbrief bij de begroting naar voren hebben gebracht, dan moet er een aantal plannen klaar zijn; misschien, dat die Minister Schut al hebben bereikt.; misschien zijn het ook wel heel andere. Wij weten dat niet voldoende. Andere plannen moeten in schets-ontwerp klaar zijn. Ik wil dan rustig constateren als een feit, zonder dat ik er direct een verwijt van zou willen maken: dat is toch te weinig en het duurt ook te lang. Het plan voor de binnenstad is typisch een materie, waaraan geregeld en geconcentreerd gewerkt moet worden en de mini-afde ling van onze dienst kan dat eenvoudig niet doen. We kunnen het ook niet van deze mensen vragen. Maar ik geloof, dat we dan één stap eerder moeten beginnen en zeggen: Gesteld, dat de dienst het wel zou kunnen, wat zou hij dan moeten doen? Dit is natuurlijk in de eerste plaats een kwestie van beleid van dit College van B. en W. dat in grote lijnen een zekere aanpak voorgescho teld heeft gekregen door de raadsbeslissing van zoveel tijd terug, maar ook niet meer. En ik dacht, dat we op zijn minst in de nota waar het nu vanavond over gaat, wat de binnenstad betreft, van B. en W. hadden mogen horen, welke filosofie zij hebben over de gehele binnenstadsproblematiek en op welke gegevens zij die baseren. Welke toekomstvisie hebben zij voor bepaalde delen van de binnenstad? Welke functies kennen zij, al was het maar voorlopig, toe aan bepaalde sectoren van die binnenstad? Met wie spreken zij daarover? Op welke manier proberen zij de inzichten, die zij mogelijk hebben, te toetsen? Ik kan me voorstellen, dat zij, voordat zij met een voldragen plan, wat bepaalde sectoren betreft, in de Raad of in de Commissie Openbare Werken komen, hier en daar eens met be paalde mensen daarover van gedachten gewisseld hebben. Daar merken wij niets van. Dat beleid, dacht ik moet duidelijk zijn. En op basis van dat beleid kan dan in hun voorstellen, door ons wel of niet te accepteren, worden nagegaan welke sectoren eerst moeten worden aangepakt. Er zal echter wel een onderscheiding gemaakt moeten worden, want bepaal de sectoren zouden naar urgentie van sanering, verkrotting, omvallen van bepaalde huizen en winkels, die op instorten staan, aangepakt moeten worden, maar, nauw daarmee samenhangend, ook naar de kansen van reconstructie. Ik ben het volkomen met de heer Heidinga eens, dat de burgers in dit gebied er recht op hebben dat te weten. De burgers, die hier wonen, die hier bepaalde bedrijven en bedrijfjes hebben, moeten zo langzamerhand weten, waar ze aan toe zijn. Dat bepaalt n.l. ook hun toekomstplannen; daar hangt heel veel mee samen. Als zij het eens zouden zijn over de beleidsuitgangspunten, als zij die getoetst zouden hebben aan de mening van een aantal mensen, die daarover hun weetje weten en daarover hun zegje kunnen zeggen, hoe stellen zij zich dan de aanpak van het geheel voor? Op welke manier vindt de aankoop plaats? Hoe stellen zij zich de amovering voor? Wat is de volgorde van het overleg met het betrokken Ministerie? Hoe staat het met de financie ring? Hoe moet het met de voorbereiding en de uitvoering van al deze deelplannetjes komen? Ik dacht, dat dat de vragen waren waar het om gaat, waar het eigenlijk vanavond om zou moeten gaan. Alleen ik geloof, dat wij van de Wethouder van Ruimtelijke Ordening het onmogelijke vragen, als hij daar nu antwoord op zou moeten geven, maar eigenlijk had dat voor ons gevoel in het stuk moeten staan. En ik ben het met de heer Heidinga eens, dat, als men daar zijn gedachten even over laat gaan, dan komt men voor het gereedkomen van de uitbreidingsplannen al gauw op zo'n 10, 30 of 40 jaar; om het in een bepaalde taal te zeggen: ,,Een barre tocht door de woestijn en nu en dan klim je eens op de Nebo en dan zie je nog niets." En daarom hecht ik ook niet zo sterk aan het tijdschema, dat B. en W. gemaakt hebben. Dat neem ik hen niet zo erg kwalijk. Ik heb in een vorig „bestaan" wel eens tijdschema's gezien van bepaalde bestem mingsplannen en die werden na een half jaar toch altijd weer van tafel geveegd, omdat ze door nieuwe moesten worden vervangen. Daar zat ook iets van onmacht in door gebrek aan mankracht en alles wat erbij hoort. Wat ik B. en W. wel zou willen vragen en ik dacht, dat het ook helemaal in de lijn was van de heer Heidinga; dat behoeft voor mij niet het voor naamste te zijn, maar het speelt soms wel lekker mee Zou het niet mogelijk zijn, dat B. en W. ieder kwartaal een gelegenheid zoeken en of benutten, via een agendapunt of anderszins, om de Raad eens te informeren over de voortgang van de plannen, waar het nu vanavond over gaat, althans over zou moeten gaan. Wat ik zo voor en na heb opgemerkt, staaft mijn opvatting, dat wij een sterkere stedebouwkundige afdeling moeten hebben, die moet uitgroeien tot een eigen dienst, en dat wij meer moeten uitbesteden. De motie, die ik heb ingediend tijdens de begrotingsbe handeling, is domweg geboren uit een grote verontrus ting en ik moet eerlijk zeggen, dat die verontrusting eigenlijk niet is weggenomen. Ik heb tot mijn grote vreugde geconstateerd, dat die onrust ook gedeeld wordt door een aantal raadsleden via kranteberich- ten merkt men daar wel eens iets van ook door raadsleden, die destijds tegen mijn motie hebben gestemd, maar daar zullen ze toen hun redenen voor hebben gehad. Ik geloof toch wel, dat het goed is uiting te geven aan die onrust: Hier is de plaats waar beslist zou moeten worden en de Raad mag vind ik, mijnheer Heidinga, zichzelf, best belangrijk vinden. Wij zijn hier nu eenkeer als een belangrijk college neergezet door de wil van de kiezers en vandaar dus, dat de Raad met klem en kracht, over deze dingen moet praten. Ik wil op dit moment eindigen met te zeggen, dat ik graag het antwoord van B. en W. wil afwachten, om dan straks te zien, hoe wij in gezamenlijk beraad kunnen proberen deze zo urgente zaak verder te krijgen. De heer Schönfeltl: Ik heb begrip voor de moeilijk heden, welke vastzitten aan het gereedkomen van stedebouwkundige plannen. En daarom wil ik mijn waardering uitspreken voor het feit, dat het College en de ambtenaren van de stedebouwkundige afdeling toch nog een planning hebben kunnen maken van, zij het enkele, ontwerp-bestemmingsplannen. Het is m.i. een moeilijke opgaaf, aangezien er stellig een bepaalde periode zal verstrijken tussen de vaststelling van een ontwerp-bestemmingsplan en de uitvoering van dat plan. In de raadsbricf staat dan ook, dat omtrent de daarin genoemde ontwerp-bestemmingsplannen en de daarachter vermelde perioden een principe-uitspraak van de Raad kan worden gevraagd. Het woord „kan" houdt niet in, dat het zo zal zijn. Deze redactie getuigt m.i. van een wijs beleid in deze. Met het westelijk gedeelte van 't Aldlan is er over het tijdstip van uitvoering al het een en ander bekend geworden, wat elk bezwaar uitsluit. Met Goutum voorzie ik ook weinig moeilijkheden, terwijl met de vaststelling van een juiste plaats van de oost-tangent van het wegenvierkant rondom de stad de voorberei ding van een plan voor de Hemrik, gezien de eenzijdige bestemming tot industrieterrein, inderdaad vrij een voudig zal zijn. Ik betreur het, dat er door de onthouding van goedkeuring door G.S. aan het plan Wirdum-Zuid stagnatie in de totstandkoming van een wijziging daarvan is opgetreden. In dit gebied hadden we wellicht al kunnen bouwen, ondanks de moeilijke grond. Verder mis ik hier een voorstel of enige mededeling over het plan Wirdum-Noord, alsmede het plan Westeind. Wat het plan Camminghaburen betreft, kan ik mij kortheidshalve volledig aansluiten bij de heer Heidin ga. Hierover zal ik graag straks het een en ander vernemen. Terzake van de overige plannen zullen we m.i. terdege rekening moeten houden met het tijdstip, dat komt te liggen tussen de vaststelling en de uitvoering daarvan, aangezien ieder plan, zodra het is vastgesteld, steeds weer door nieuwere inzichten wordt achter haald, waardoor het noodzakelijk zal worden voortdu rend met deze plannen bezig te blijven. We zullen ons steeds bij deze nieuwe inzichten moeten aanpassen, omdat we geen profeten zijn en niet alles zullen kunnen voorzien. Ik heb er dan ook bezwaar tegen, als de totstandkoming van deze plannen inhoudt, dat we ons te veel gaan vastleggen. De praktische betekenis van dit voorstel ontgaat me dan ook enigszins. Ik zou daarom voor de vaststelling van bestemmingsplannen een deskundige voorlichting, zoals die ook bij het plan 't Aldlan is gegeven, bijzonder op prijs stellen. Een hearing van de burgerij op één of meer avonden zal het College en de Raad ongetwijfeld qua bezwaren en wensen, die er leven, van nut kunnen zijn. Persoonlijk vind ik de gehouden hearing over het ontwerp-be stemmingsplan 't Aldlan dan ook zeer geslaagd. Onze huidige samenleving maakt hearings noodzakelijk. Ze kunnen zowel voor het College als voor de burgerij en de Raad dikwijls verhelderend werken en de verschil lende inzichten dichter tot elkaar brengen, hetgeen het begrip tussen het College en de Raad enerzijds en de burgerij anderzijds zeker zal bevorderen. In de raadsbrief is vermeld, dat voor het plan Bilgaard een bebouwingsplan is ontworpen, dat zoveel mogelijk in overeenstemming is met het rechtsgeldige uitbreidingsplan-in-hoofdzaken 't Ielan. Aangezien dit bebouwingsplan intussen grotendeels is uitgevoerd, wat een ontwerp dus overbodig maakt, begrijp ik niet, dat juist voor deze wijk niet eerder een afgerond plan op tafel is gekomen. Ik zou er dan ook bij het College op willen aandringen de Raad op de kortst mogelijke termijn een bestemmingsplan voor dit gebied voor te leggen. Hetzelfde geldt voor 't Heechterp, nu de nieuwe wetgeving het mogelijk maakt, dat de Raad bevoegd is voor dit gebied een bestemmingsplan vast te stellen. Zoals de raadsbrief vermeldt, zullen deze pionnen i.v.m. de stand van de bebouwing geen stedebouw kundige problemen meer kunnen opleveren. Ik geloof niet, dat de resterende problemen zo groot kunnen zijn, dat wij hiervoor geen termijn kunnen vaststellen om tot een afgerond geheel en een afgedane zaak te komen. Wat de bestemmingsplannen voor de bebouwde kom betreft, kan ik niet geheel de mening van net College delen. Ik geloof, dat de uiteenzetting in de raadsbrief niet geheel aan de wensen tegemoet komt. Voor net overige kan ik me dan ook kortheidshalve bij de woorden van de heer Heidinga aansluiten. Mevr. E. Veder-Smit: Eindelijk hebben we dan een inzicht in de stand van zaken m.b.t. de uitbreidings plannen. Na lang trekken, zoals o.a. de heer Heidinga, de heer Tjerkstra en ik gedaan hebben, is ons een lijst van de geldende uitbreidingsplannen overgelegd en beschikken we nu over een overzicht van de nog vast te stellen bestemmingsplannen. De heer Vellenga lokt mij uit mijn tent door te vermelden, dat ik indertijd tegen zijn motie betreffen de dit laatste heb gestemd. De heer Vellenga, die gewoonlijk heel helder in zijn betoogtrant is, heeft hierbij echter weggelaten, waarom ik indertijd zijn motie niet heb gesteund. Ik moge hem eraan herinneren, dat ik de strekking ervan uitdrukkelijk heb onderschreven, maar bezwaar heb gemaakt tegen de twee voorbeelden die er dwingend in werden voorgeschreven. Overigens geloof ik, dat ik een der eersten ben geweest, die de achterstand in de stedebouwkundige werkzaamheden heb onderkend, toen ik vaststelde, dat dc vergunning voor het verbouwen van het huis van de heer Van der Lei aan de overkant van het Van Harinxmakanaal tot een autoshowroom niet mocht worden verleend, omdat het aldaar geldende uitbrei dingsplan, vastgesteld door de gemeente Leeuwardera- deel in 1942, slechts een agrarische bestemming toeliet. Ook heb ik bij de behandeling van het eerste ontwerp-uitbreidingsplan-Goutum reeds geconstateerd welke gebreken de juridische zijde van dit voorstel vertoonde. Maar nu de zaak zelf. Uit de nota blijkt, dat we met een heel ernstige achterstand zitten op het gebied van de vormgeving van onze stad in de stedebouwkundige afdeling. Wat wij hierover zeggen richt zich natuurlijk tot de beleidsfiguren, tot het College van B. en W., en dat doet niets af aan de waardering voor degenen, die op de stedebouwkundige afdeling en bij Openbare Werken in het algemeen jarenlang hard en bekwaam gewerkt hebben en onder de druk van een te kleine bezetting hebben moeten leven. Ik wil niet te uitvoerig ingaan op wat de achterstand betekent. Dat heeft zowel de heer Heidinga als de heer Vellenga al gedaan voor de nieuwe wijken en voor het buitengebied. Ik zou nog een enkele aanvulling willen geven op wat de heer Heidinga gezegd heeft t.a.v. de binnenstad. We zitten n.l. in de binnenstad, zo weten we nu, met 77 uitbreidingsplannen, heel kleine plannetjes zijn daarbij ze worden wel eens postzegel-plannetjes genoemd die lang niet alle op elkaar aansluiten, waarvan er negen meer dan 25 jaar oud zijn en twee nog berusten op een besluit van de burgemeester in bezettingstijd. Bovendien zitten we met het feit, dat de bebouw ingsvoorschriften, die bij deze plannen behoren, niet alle uniform zijn, en met het feit, dat we, zoals de heer Heidinga al heeft gezegd, al deze plannen vóór 1 augustus 1970 zullen moeten omzetten in bestemmings plannen, met alle procedures, die daarmee gemoeid zijn. Ik geloof, dat dit wel een van de meest verontrustende omstandigheden is en dat hier ook het gevaar bestaat, dat, doordat we zoveel aandacht aan de buitengebieden moeten besteden, de binnenstad in het gedrang komt. Ik zou, vóór ik tot mijn conclusies kom, een compliment willen maken aan de heer Heidinga, die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 3