4
5
die projecten enz. enz.? Als zij daartoe in staat zouden
zijn, dan hebben wij niet het meeste bezwaar, dat zij
voorlopig met Ir. Vink doorgaan, omdat zij toch bij
ons terug moeten komen voor een definitief aanbod
met verzoek om een kredietverlening en alles wat erbij
hoort.
Maar behalve die Camminghabuursterpolder zouden
wij ook in ieder geval willen uitbesteden dat gebied,
dat B. en W. het buitengebied noemen, hebben wij er
ook aan gedacht een ander bureau een plan voor het
dorp Lekkum te laten maken. Lekkum is wel een
typisch dorp, dichtbij Leeuwarden, maar toch ook op
een zekere distantie; waarom zouden we daar niet een
aantrekkelijk woondorp van maken, zoals wij dat aan
de andere kant van de stad ook met Goutum doen? Ik
geloof n.l. niet, dat wij de samenhang Lekkum en
Snakkerburen moeten volhouden, omdat mij dat niet
praktisch lijkt. Snakkerburen zal een bijzondere
aanpak moeten hebben; dat is echt zo'n woonbuurt met
aan de andere kant van de Bonke een bebouwing die
al heel ver uitloopt; die zal men op een bepaalde
manier moeten markeren en een bepaald accent
moeten geven. Lekkum echter zou ik toch wel de kans
willen geven tot een aantrekkelijk woondorp uit te
groeien, misschien ook in de richting van de Dokkumer
Ee. En waarom zou dit plan er ook niet uitgehaald en
uitbesteed kunnen worden? Dat kan natuurlijk best
met gebruikmaking van de gegevens, die volgens B. en
W. al voorhanden zijn; want als er inderdaad al zoveel
onderweg is, dan moet het College over een schat van
gegevens beschikken, die het aanstonds kan doorspelen
naar een aantal bureaus, die daar alleen maar hun
winst mee kunnen doen. Ook de eigen dienst kan
daarvan profiteren, want die wordt natuurlijk ontlast.
Wij hebben voorts gedacht over de richting, die de
heer Heidinga voor de binnenstad aangaf, waar ik dan
zo meteen in mijn derde conclusie op terug kom. De
moeilijkheid echter is natuurlijk, dat het bepaalde
bezwaren heeft, als men een stuk binnenstad er uit
licht. Die is n.l. in grote lijnen toch wel één geheel,
maar dat zie ik nog niet zo duidelijk vóór mij. En
daarom zou ik mij op dit moment graag ontslagen
achten van de plicht al concreet te kunnen ingaan op
het voorstel van de heer Heidinga, omdat hij het dat
is alleen maar het constateren van een feit maar één
keer heeft kunnen voorlezen en dan dringt het nog
niet zo diep door. Ik wil het nog wel eens rustig
bekijken.
Onze derde conclusie is deze: Uw mededelingen over
de binnenstad vinden wij zeer pover. De helft ervan is
de reactie op het plan van de heer Heidinga. Als dit
raadslid dit plan nu eens niet had ingediend, dan was
het stuk waarschijnlijk nog de helft kleiner geweest.
Wat dat betreft, heeft hij B. en W. dus misschien in
zekere zin een dienst bewezen, maar ook anderszins
mogelijk wel. Terecht heeft hij opgemerkt, dat
uitgangspunt voor alles wat wij over de binnenstad
zeggen en aan plannen gaan ontwerpen altijd nog het
vijf jaar oude plan is, een plan plus een verkeersplan.
Als ik dit stuk goed begrijp en ook op mij laat
inwerken wat B. en W. in de aanbiedingsbrief bij de
begroting naar voren hebben gebracht, dan moet er
een aantal plannen klaar zijn; misschien, dat die
Minister Schut al hebben bereikt.; misschien zijn het
ook wel heel andere. Wij weten dat niet voldoende.
Andere plannen moeten in schets-ontwerp klaar zijn.
Ik wil dan rustig constateren als een feit, zonder dat ik
er direct een verwijt van zou willen maken: dat is toch
te weinig en het duurt ook te lang. Het plan voor de
binnenstad is typisch een materie, waaraan geregeld en
geconcentreerd gewerkt moet worden en de mini-afde
ling van onze dienst kan dat eenvoudig niet doen. We
kunnen het ook niet van deze mensen vragen. Maar ik
geloof, dat we dan één stap eerder moeten beginnen en
zeggen: Gesteld, dat de dienst het wel zou kunnen, wat
zou hij dan moeten doen? Dit is natuurlijk in de eerste
plaats een kwestie van beleid van dit College van B. en
W. dat in grote lijnen een zekere aanpak voorgescho
teld heeft gekregen door de raadsbeslissing van zoveel
tijd terug, maar ook niet meer. En ik dacht, dat we op
zijn minst in de nota waar het nu vanavond over gaat,
wat de binnenstad betreft, van B. en W. hadden mogen
horen, welke filosofie zij hebben over de gehele
binnenstadsproblematiek en op welke gegevens zij die
baseren. Welke toekomstvisie hebben zij voor bepaalde
delen van de binnenstad? Welke functies kennen zij, al
was het maar voorlopig, toe aan bepaalde sectoren van
die binnenstad? Met wie spreken zij daarover? Op
welke manier proberen zij de inzichten, die zij
mogelijk hebben, te toetsen? Ik kan me voorstellen, dat
zij, voordat zij met een voldragen plan, wat bepaalde
sectoren betreft, in de Raad of in de Commissie
Openbare Werken komen, hier en daar eens met be
paalde mensen daarover van gedachten gewisseld
hebben. Daar merken wij niets van. Dat beleid, dacht
ik moet duidelijk zijn. En op basis van dat beleid kan
dan in hun voorstellen, door ons wel of niet te
accepteren, worden nagegaan welke sectoren eerst
moeten worden aangepakt. Er zal echter wel een
onderscheiding gemaakt moeten worden, want bepaal
de sectoren zouden naar urgentie van sanering,
verkrotting, omvallen van bepaalde huizen en winkels,
die op instorten staan, aangepakt moeten worden,
maar, nauw daarmee samenhangend, ook naar de
kansen van reconstructie. Ik ben het volkomen met de
heer Heidinga eens, dat de burgers in dit gebied er
recht op hebben dat te weten. De burgers, die hier
wonen, die hier bepaalde bedrijven en bedrijfjes
hebben, moeten zo langzamerhand weten, waar ze aan
toe zijn. Dat bepaalt n.l. ook hun toekomstplannen;
daar hangt heel veel mee samen. Als zij het eens
zouden zijn over de beleidsuitgangspunten, als zij die
getoetst zouden hebben aan de mening van een aantal
mensen, die daarover hun weetje weten en daarover
hun zegje kunnen zeggen, hoe stellen zij zich dan de
aanpak van het geheel voor? Op welke manier vindt
de aankoop plaats? Hoe stellen zij zich de amovering
voor? Wat is de volgorde van het overleg met het
betrokken Ministerie? Hoe staat het met de financie
ring? Hoe moet het met de voorbereiding en de
uitvoering van al deze deelplannetjes komen?
Ik dacht, dat dat de vragen waren waar het om gaat,
waar het eigenlijk vanavond om zou moeten gaan.
Alleen ik geloof, dat wij van de Wethouder van
Ruimtelijke Ordening het onmogelijke vragen, als hij
daar nu antwoord op zou moeten geven, maar eigenlijk
had dat voor ons gevoel in het stuk moeten staan. En
ik ben het met de heer Heidinga eens, dat, als men
daar zijn gedachten even over laat gaan, dan komt men
voor het gereedkomen van de uitbreidingsplannen al
gauw op zo'n 10, 30 of 40 jaar; om het in een bepaalde
taal te zeggen: ,,Een barre tocht door de woestijn en nu
en dan klim je eens op de Nebo en dan zie je nog
niets." En daarom hecht ik ook niet zo sterk aan het
tijdschema, dat B. en W. gemaakt hebben. Dat neem ik
hen niet zo erg kwalijk. Ik heb in een vorig „bestaan"
wel eens tijdschema's gezien van bepaalde bestem
mingsplannen en die werden na een half jaar toch
altijd weer van tafel geveegd, omdat ze door nieuwe
moesten worden vervangen. Daar zat ook iets van
onmacht in door gebrek aan mankracht en alles wat
erbij hoort. Wat ik B. en W. wel zou willen vragen
en ik dacht, dat het ook helemaal in de lijn was van de
heer Heidinga; dat behoeft voor mij niet het voor
naamste te zijn, maar het speelt soms wel lekker mee
Zou het niet mogelijk zijn, dat B. en W. ieder
kwartaal een gelegenheid zoeken en of benutten, via
een agendapunt of anderszins, om de Raad eens te
informeren over de voortgang van de plannen, waar
het nu vanavond over gaat, althans over zou moeten
gaan.
Wat ik zo voor en na heb opgemerkt, staaft mijn
opvatting, dat wij een sterkere stedebouwkundige
afdeling moeten hebben, die moet uitgroeien tot een
eigen dienst, en dat wij meer moeten uitbesteden. De
motie, die ik heb ingediend tijdens de begrotingsbe
handeling, is domweg geboren uit een grote verontrus
ting en ik moet eerlijk zeggen, dat die verontrusting
eigenlijk niet is weggenomen. Ik heb tot mijn grote
vreugde geconstateerd, dat die onrust ook gedeeld
wordt door een aantal raadsleden via kranteberich-
ten merkt men daar wel eens iets van ook door
raadsleden, die destijds tegen mijn motie hebben
gestemd, maar daar zullen ze toen hun redenen voor
hebben gehad. Ik geloof toch wel, dat het goed is uiting
te geven aan die onrust: Hier is de plaats waar beslist
zou moeten worden en de Raad mag vind ik, mijnheer
Heidinga, zichzelf, best belangrijk vinden. Wij zijn hier
nu eenkeer als een belangrijk college neergezet door de
wil van de kiezers en vandaar dus, dat de Raad met
klem en kracht, over deze dingen moet praten. Ik wil
op dit moment eindigen met te zeggen, dat ik graag het
antwoord van B. en W. wil afwachten, om dan straks
te zien, hoe wij in gezamenlijk beraad kunnen
proberen deze zo urgente zaak verder te krijgen.
De heer Schönfeltl: Ik heb begrip voor de moeilijk
heden, welke vastzitten aan het gereedkomen van
stedebouwkundige plannen. En daarom wil ik mijn
waardering uitspreken voor het feit, dat het College en
de ambtenaren van de stedebouwkundige afdeling toch
nog een planning hebben kunnen maken van, zij het
enkele, ontwerp-bestemmingsplannen. Het is m.i. een
moeilijke opgaaf, aangezien er stellig een bepaalde
periode zal verstrijken tussen de vaststelling van een
ontwerp-bestemmingsplan en de uitvoering van dat
plan. In de raadsbricf staat dan ook, dat omtrent de
daarin genoemde ontwerp-bestemmingsplannen en de
daarachter vermelde perioden een principe-uitspraak
van de Raad kan worden gevraagd. Het woord „kan"
houdt niet in, dat het zo zal zijn. Deze redactie getuigt
m.i. van een wijs beleid in deze.
Met het westelijk gedeelte van 't Aldlan is er over
het tijdstip van uitvoering al het een en ander bekend
geworden, wat elk bezwaar uitsluit. Met Goutum
voorzie ik ook weinig moeilijkheden, terwijl met de
vaststelling van een juiste plaats van de oost-tangent
van het wegenvierkant rondom de stad de voorberei
ding van een plan voor de Hemrik, gezien de eenzijdige
bestemming tot industrieterrein, inderdaad vrij een
voudig zal zijn.
Ik betreur het, dat er door de onthouding van
goedkeuring door G.S. aan het plan Wirdum-Zuid
stagnatie in de totstandkoming van een wijziging
daarvan is opgetreden. In dit gebied hadden we
wellicht al kunnen bouwen, ondanks de moeilijke
grond. Verder mis ik hier een voorstel of enige
mededeling over het plan Wirdum-Noord, alsmede het
plan Westeind.
Wat het plan Camminghaburen betreft, kan ik mij
kortheidshalve volledig aansluiten bij de heer Heidin
ga. Hierover zal ik graag straks het een en ander
vernemen.
Terzake van de overige plannen zullen we m.i.
terdege rekening moeten houden met het tijdstip, dat
komt te liggen tussen de vaststelling en de uitvoering
daarvan, aangezien ieder plan, zodra het is vastgesteld,
steeds weer door nieuwere inzichten wordt achter
haald, waardoor het noodzakelijk zal worden voortdu
rend met deze plannen bezig te blijven. We zullen ons
steeds bij deze nieuwe inzichten moeten aanpassen,
omdat we geen profeten zijn en niet alles zullen
kunnen voorzien. Ik heb er dan ook bezwaar tegen, als
de totstandkoming van deze plannen inhoudt, dat we
ons te veel gaan vastleggen. De praktische betekenis
van dit voorstel ontgaat me dan ook enigszins. Ik zou
daarom voor de vaststelling van bestemmingsplannen
een deskundige voorlichting, zoals die ook bij het plan
't Aldlan is gegeven, bijzonder op prijs stellen. Een
hearing van de burgerij op één of meer avonden zal
het College en de Raad ongetwijfeld qua bezwaren en
wensen, die er leven, van nut kunnen zijn. Persoonlijk
vind ik de gehouden hearing over het ontwerp-be
stemmingsplan 't Aldlan dan ook zeer geslaagd. Onze
huidige samenleving maakt hearings noodzakelijk. Ze
kunnen zowel voor het College als voor de burgerij en
de Raad dikwijls verhelderend werken en de verschil
lende inzichten dichter tot elkaar brengen, hetgeen het
begrip tussen het College en de Raad enerzijds en de
burgerij anderzijds zeker zal bevorderen.
In de raadsbrief is vermeld, dat voor het plan
Bilgaard een bebouwingsplan is ontworpen, dat zoveel
mogelijk in overeenstemming is met het rechtsgeldige
uitbreidingsplan-in-hoofdzaken 't Ielan. Aangezien dit
bebouwingsplan intussen grotendeels is uitgevoerd,
wat een ontwerp dus overbodig maakt, begrijp ik niet,
dat juist voor deze wijk niet eerder een afgerond plan
op tafel is gekomen. Ik zou er dan ook bij het College
op willen aandringen de Raad op de kortst mogelijke
termijn een bestemmingsplan voor dit gebied voor te
leggen. Hetzelfde geldt voor 't Heechterp, nu de nieuwe
wetgeving het mogelijk maakt, dat de Raad bevoegd is
voor dit gebied een bestemmingsplan vast te stellen.
Zoals de raadsbrief vermeldt, zullen deze pionnen
i.v.m. de stand van de bebouwing geen stedebouw
kundige problemen meer kunnen opleveren. Ik geloof
niet, dat de resterende problemen zo groot kunnen zijn,
dat wij hiervoor geen termijn kunnen vaststellen om
tot een afgerond geheel en een afgedane zaak te
komen.
Wat de bestemmingsplannen voor de bebouwde kom
betreft, kan ik niet geheel de mening van net College
delen. Ik geloof, dat de uiteenzetting in de raadsbrief
niet geheel aan de wensen tegemoet komt. Voor net
overige kan ik me dan ook kortheidshalve bij de
woorden van de heer Heidinga aansluiten.
Mevr. E. Veder-Smit: Eindelijk hebben we dan een
inzicht in de stand van zaken m.b.t. de uitbreidings
plannen. Na lang trekken, zoals o.a. de heer Heidinga,
de heer Tjerkstra en ik gedaan hebben, is ons een
lijst van de geldende uitbreidingsplannen overgelegd
en beschikken we nu over een overzicht van de nog
vast te stellen bestemmingsplannen.
De heer Vellenga lokt mij uit mijn tent door te
vermelden, dat ik indertijd tegen zijn motie betreffen
de dit laatste heb gestemd. De heer Vellenga, die
gewoonlijk heel helder in zijn betoogtrant is, heeft
hierbij echter weggelaten, waarom ik indertijd zijn
motie niet heb gesteund. Ik moge hem eraan
herinneren, dat ik de strekking ervan uitdrukkelijk
heb onderschreven, maar bezwaar heb gemaakt tegen
de twee voorbeelden die er dwingend in werden
voorgeschreven.
Overigens geloof ik, dat ik een der eersten ben
geweest, die de achterstand in de stedebouwkundige
werkzaamheden heb onderkend, toen ik vaststelde, dat
dc vergunning voor het verbouwen van het huis van
de heer Van der Lei aan de overkant van het Van
Harinxmakanaal tot een autoshowroom niet mocht
worden verleend, omdat het aldaar geldende uitbrei
dingsplan, vastgesteld door de gemeente Leeuwardera-
deel in 1942, slechts een agrarische bestemming
toeliet.
Ook heb ik bij de behandeling van het eerste
ontwerp-uitbreidingsplan-Goutum reeds geconstateerd
welke gebreken de juridische zijde van dit voorstel
vertoonde.
Maar nu de zaak zelf. Uit de nota blijkt, dat we met
een heel ernstige achterstand zitten op het gebied van
de vormgeving van onze stad in de stedebouwkundige
afdeling. Wat wij hierover zeggen richt zich natuurlijk
tot de beleidsfiguren, tot het College van B. en W., en
dat doet niets af aan de waardering voor degenen, die
op de stedebouwkundige afdeling en bij Openbare
Werken in het algemeen jarenlang hard en bekwaam
gewerkt hebben en onder de druk van een te kleine
bezetting hebben moeten leven. Ik wil niet te uitvoerig
ingaan op wat de achterstand betekent. Dat heeft
zowel de heer Heidinga als de heer Vellenga al gedaan
voor de nieuwe wijken en voor het buitengebied.
Ik zou nog een enkele aanvulling willen geven op
wat de heer Heidinga gezegd heeft t.a.v. de binnenstad.
We zitten n.l. in de binnenstad, zo weten we nu, met 77
uitbreidingsplannen, heel kleine plannetjes zijn daarbij
ze worden wel eens postzegel-plannetjes genoemd
die lang niet alle op elkaar aansluiten, waarvan er
negen meer dan 25 jaar oud zijn en twee nog berusten
op een besluit van de burgemeester in bezettingstijd.
Bovendien zitten we met het feit, dat de bebouw
ingsvoorschriften, die bij deze plannen behoren, niet
alle uniform zijn, en met het feit, dat we, zoals de heer
Heidinga al heeft gezegd, al deze plannen vóór 1
augustus 1970 zullen moeten omzetten in bestemmings
plannen, met alle procedures, die daarmee gemoeid
zijn. Ik geloof, dat dit wel een van de meest
verontrustende omstandigheden is en dat hier ook het
gevaar bestaat, dat, doordat we zoveel aandacht aan de
buitengebieden moeten besteden, de binnenstad in het
gedrang komt.
Ik zou, vóór ik tot mijn conclusies kom, een
compliment willen maken aan de heer Heidinga, die