6 zelf een schets heeft gemaakt niet alleen van de binnenstad, maar ook van een gebied daarbuiten; die ook een opzet heeft gemaakt van de vernieuwing van de plannen; die voor het eerst dit probleem met al zijn facetten heeft belicht. Ik moet zeggen, dat ik dat een bijzondere prestatie vind en ik geloof, dat heel weinig raadsleden ook in andere gemeenten hem dit zouden nadoen. Het is dus duidelijk, dat wij met een grote achterstand zitten. Ik zou enige uitdrukkelijke conclusies willen trekken en als eerste willen stellen, dat wij meer particuliere bureaus zullen moeten inschakelen. Ik denk daarbij als dat mogelijk zou zijn, weet ik niet aan de ontwerper van het plan Nijlan, dat, dacht ik, in de stad vrij goed wordt beoordeeld. Ik zou daarbij niet meer willen denken aan het bureau Van den Broek en Bakema. Ik zou ook graag willen zien, dat we plannen uitbesteden aan verschillende bureaus om daarmee te bereiken, dat we verschillende nieuwe wijken zullen krijgen met verscheidenheid in vormgeving. Het tweede dat ik zou willen poneren wat ook vorige sprekers hebben gedaan is, dat we de stedebouw- kundige afdeling zullen moeten versterken. Ik heb de eer en het genoegen gehad samen te werken in de commissie voor het uitbreidingsplan-Goutum met de betrokken ambtenaren. Dat was een buitengewoon prettige samenwerking; het is een prettige procedure geweest, maar het heeft veel te lang moeten duren. We zijn met dat ene plannetje ruim een jaar bezig geweest. En ik geloof, dat daarvan ook mede de oorzaak was het bezet zijn van de ambtenaren met vele andere werkzaamheden. Ik meen, dat het ook belangrijk is, dat onze afdeling versterkt wordt, omdat deze zal moeten controleren wat particuliere bureaus doen en daarmee het samenspel, maar ook het tegenspel zullen moeten leveren. En ook zullen zij die bureaus de nodige gegevens moeten verschaffen. Mijn derde conclusie is, dat het tijdschema, dat B. en W. in de nota noemen, wel aan de zeer optimistische kant is. Ik geloof, dat dit geenszins haalbaar is. Ik zie daarin, dat we, als ik goed geteld heb ik. tel 't Aldlan niet mee acht principebesluiten zullen moeten nemen in anderhalf jaar en aangezien we in de afgelopen twee jaar pas twee plannen hebben kunnen beoordelen, zullen we dit nooit halen. We zullen bovendien niet alleen tot principeuitspraken, maar tot definitieve plannen moeten komen en daarvoor is overleg met hogere instanties nodig. Ik geloof, dat dit alles op bredere en meer systematische basis moet worden gesteld en dat wij een fase in dit opzicht achter ons zullen moeten laten. Ik heb veel sympathie voor het voorstel, dat de heer Heidinga heeft ingediend, maar, evenals de heer Vellenga, vind ik het een nogal grote opsomming, waarvan ik niet alle merites kan beoordelen. Misschien dat we daar in tweede instantie nog eens over kunnen spreken. Als ik het goed heb begrepen, dan wil de heer Heidinga met de zijnen eigenlijk aan derden alles uitbesteden wat er op blz. 3 op de lijst staat, behalve Hemrik, Rengerspark en Kalverdijkje. (De heer Heidinga: Nee.). Maar dat wordt mij dan nog wel uitgelegd in tweede instantie. Ik ga dus met de strekking van het voorstel-Heidinga graag akkoord. De heer Engels: Ik kan wel bijzonder kort zijn na de uitvoerige en gedocumenteerde betogen van de heren Heidinga en Vellenga en mevr. Veder. En ik kan dat ook zijn, omdat de heer Heidinga mede gesproken heeft namens de twee andere christelijke fracties in deze Raad, zij het op de wijze, die hem bepaald eigen is. Ik wilde toch een paar accenten leggen: Op de eerste plaats wil ik constateren, dat er in de Raad nagenoeg unanimiteit blijkt over het feit, dat de opdracht, waarvoor wij staan, groter is dan dit stuk het doet voorkomen en te groot voor de eigen dienst, hoe voortreffelijk die ook zou werken en werkt. Op de tweede plaats wilde ik iets zeggen n.a.v. de opmerking van de heer Vellenga, dat we aan uitbesteding toe zijn. Bij uitbesteding moet, geloof ik, tegelijkertijd aan de orde zijn de vraag: Denken we voldoende tijdig aan de uitbouw van de eigen dienst en m.n. aan een eigen zelfstandige dienst? 7 Op de derde plaats zou ik willen stellen: De heer Heidinga heeft in het voorstel, dat ik mede heb ondertekend, een aantal voorbeelden gegeven. Die voorbeelden zijn ter discussie en voor uitbreiding of inkrimping vatbaar. Ik dacht ook in de visie van de heer Heidinga; m.i. is dat de reden, waarom hij het voorstel in eerste instantie informeel deed en ik wacht dus, wat betreft de voorbeelden, met belangstelling de toelichting en de antwoorden van het College af. De heer Kingma: Na alles wat hier gezegd is, nog enkele opmerkingen. Over het plan Hemrik heb ik niet zo bar veel te zeggen. Alleen dit: Doordat de oost-tangent van het nieuwe wegenvierkant om de stad dit plan doorsnijdt, verdelen we de Froskepólle eigenlijk in tweeën. Hierdoor wordt dit recreatiegebied dus versnipperd. Zou het mogelijk of wenselijk zijn, het gebied aan de westzijde van deze verkeersweg te bestemmen voor actieve recreatie en van het gebied oostelijk van de verkeersweg, een stuk gelijk aan het westelijk deel bij de Froskepólle te voegen opdat door de verschuiving vanuit 't Aldlan ongeveer een gelijk stuk bij het woongebied Aldlan getrokken wordt. Het Woudmansdiep ligt dan midden in de Froskepólle, maar dat is op een eenvoudige manier te overbruggen. Dat behoeft geen bezwaar te zijn. Over het uitbreidingsplan Camming- haburen vermeldt de raadsbrief, dat B. en W. er over piekeren dat op te dragen aan een zekere heer Vink. Het gaat ons net als de heer Vellenga: het zegt ons natuurlijk ook heel weinig. Ir. Vink is een Amster dammer, en als dat genoeg is, nu ja, dan zal het wel goed zijn, maar ik vraag me nog steeds af: Zou het niet aardig zijn ook eens een wijk op te dragen aan een stedebouwkundige, die wat dichterbij woont en mis schien een niet Amsterdammer? Het zou bijv. ook een Fries kunnen zijn; dan hebben we er wat meer zicht op; we weten dan meer, over wie we praten en wat die man waard is. En men mag veronderstellen, dat zo'n man, wonende en werkende in Friesland, ook beter in de Friese problematiek en in de gehele planning op dit gebied zit. Wat van de plannen het Bilgaard en 't Heechterp is gezegd, vind ik eigenlijk niet zo heel belangrijk; dat is mosterd na de maaltijd. Die plannen zijn alle reeds volgebouwd. En ik zou haast zeggen: een knappe kerel, die het allemaal weer afbreekt (Gelach); Aan die „plannen" hebben we dus niet zoveel. Ze zijn wel heel erg laat, dacht ik. Het plan Rengerspark, waarin ook de Blekerstraat en omgeving is opgenomen, is eigenlijk een van de schandvlekken van Leeuwarden. Het wordt wel hoog tijd, dat daarmee met spoed iets opbouwends wordt verricht na al het amoveren dat daar noodzakelij kerwijs natuurlijk heeft plaats gehad. En wat te zeggen van de binnenstadssanering? Men breekt hier, men breekt daar, maar ik zie nog zo heel weinig gebouwd worden. Men kan natuurlijk volstaan met te zeggen: „We hebben nog geen bestemmingsplan hiervoor en daarvoor, maar kom dan niet met alles tegelijk. Kom liever met één bestemmingsplan voor één gedeelte van de binnenstad, zodat we tenminste ook eens iets kunnen opbouwen; want er zijn wel gebieden bij, waar dat echt wel mogelijk is. Het uitbreidingsplan Goutum is ons genoeg bekend en van het plan Wirdum hopen we, dat het zeer spoedig bij de Raad zal komen. Het plan Lekkum ik heb het ook al eerder gezegd ligt me niet erg. Ik geloof niet, dat dit aan onze dienst is te wijten. Men moet wat meer armslag hebben. Als men er werkelijk een dorp van wil houden, dan moet het ook een dorp zijn. Dan moet men er niet allemaal stegen maken, want dan krijgt men een middeleeuws stadskerntje. Aan al die sloppen hebben we echt geen behoefte. Het plan Lekkum, zoals dat er nu uitziet, is veel en veel te nauw opgezet. De uitbreiding van onze stedebouwkundige dienst vind ik wel heel belangrijk en ook héél noodzakelijk. Hoe wil het College dat probleem oplossen? Een aparte stedebouwkundige dienst een idee, dat hier, meen ik, ook door de heer Vellenga is geopperd lijkt me zeer aantrekkelijk, want het werkt allemaal veel te traag. Misschien is er dan een kans, dat we eens wat vroegtijdiger over bestemmingsplannen kunnen praten, want deze plannen worden voor de Leeuwarder Raad zo langzamerhand eigenlijk statussymbolen, meer niet. Men doet maar en de bestemmingsplannen ziet de Raad niet eerder dan wanneer deze bijna klaar zijn. Dat is zo de gang van zaken de laatste jaren. De heer Van der Veen: Na al deze deskundige sprekers is het voor mij wat een moeilijke zaak het woord over dit onderwerp te voeren. Ik zie drie punten op de agenda staan: Het eerste punt is voorbereiding van bestemmingsplannen en een voorstel waarin weinig concreets staat; alleen een schone belofte; er ontbreekt dus bijzonder veel aan. Het tweede punt is „Principe-schets bestemmings plan 't Aldlan", waarin in elk geval een goede intentie tot uiting komt. Ik ben als de dood voor bestemmings plannen zoals die, welke ons in het verleden steeds verhinderd hebben datgene te doen, waarvan wc dachten, dat het goed was. Als nu het College zelf tot de ontdekking komt, dat een plan zoveel ruimte moet hebben op de ene of andere manier, dat dit soort ongelukken in de toekomst niet kunnen voorkomen, is een grote vooruitgang. Het derde punt is het aanleggen van wegen e.d.; dat zijn concrete dingen, daar heb ik geen moeite mee, maar het hoort allemaal bijelkaar. Er is gesproken over de noodzaak zulke bestemmingsplannen te hebben, dat de burgerij ten naaste bij weet, waar ze aan toe is. De heer Heidinga heeft dat genoemd: de rechtszekerheid van de burger, die daarmee gediend moet worden. Ik meen, dat dat volkomen juist is. De heer Vellenga heeft dit onderschreven. We hebben al lange tijd, dacht ik, ook de bedoeling, dat de burgerij meer zal worden betrokken bij wat de Gemeente doet en als we straks voorstellen over de commissies krijgen, dan kunnen we ook de burgerij bij die commissies betrekken. Er is ook over gesproken de burgerij op de een of andere manier meer te kennen in het vormen van de bestemmingsplannen. Het is B. en W. bekend, dat, nu de stad zo langzamerhand volgebouwd raakt met woningwetbouw, de verschillen de woningbouwverenigingen, die zich voortdurend hebben bewogen op het gebied van de woningwetbouw althans in hoofdzaak ook interesse hadden voor bouwen in de premiesector. Er is daarover overleg geweest met de betrokken Wethouder, juist m.b.t. het plan 't Aldlan, dat straks op tafel komt. De agendapunten lopen door elkaar heen. Men kan zeggen, waarom wel m.b.t. 't Aldlan en niet m.b.t. andere plannen, maar men kan ook bij het volgende punt zeggen: Wat is de invloed van 't Aldlan op andere bestemmingsplannen in andere delen van de stad? Ik zeg het dus nu maar hier, dan kan de Wethouder na de pauze zich in één keer overal van af maken. (Gelach). In het door mij genoemde overleg is de mogelijkheid onderzocht om een bestemmingsplan te formeren in het gebied tussen de Wirdumervaart en de nieuwe weg naar Drachten, waarvoor wij inmiddels uit een andere hoek een maquette hebben gezien en misschien binnen afzienbare tijd een concreet plan zullen krijgen, waarover ik bepaald enthousiast ben. Wat ik daarvan gezien heb, vind ik heel fraai. Maar het vervelende is dus, dat degenen, die aan dit geheel trachtten deel te nemen en aanvankelijk dachten de kans te zullen krijgen in die daartoe geschikte hoek een woning te bouwen, waarnaar veel vraag is, meer dan naar die in de woningwetsector die zo dikwijls gepresenteerd zijn, zonder nader bericht uitgerangeerd zijn. Nu heeft datzelfde zich afgespeeld in het westen van de stad; daar is ook een plan gemaakt door een woningbouw vereniging met een aannemer, dat op de een of andere duistere manier, voor zover ik weet, van de tafel is geveegd. Het maakt een onpleizierige indruk, dat de preferentie, die de Gemeente heeft voor het ene plan, i.e. 't Aldlan, maakt, dat het andere plan, dat misschien van stapel zou kunnen lopen, achteruit gedrukt wordt. Ik hoop, dat de ongerustheid, die terzake evident is, door de Wethouder zal kunnen worden weggenomen. Ook hier gaat het om een vorm van rechtszekerheid. Ik ben dan ook belangstellend te horen, wat het antwoord van het College zal zijn. De Voorzitter schorst de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter heropent de vergadering. De heer Tiekstra (weth.): Ik zou graag enige clementie van de Raad vragen, die de Raad mij, dacht ik, graag gunt, want als ik al de gemaakte opmerkin gen zou moeten beantwoorden, dan zouden we onredelijk lang bezig blijven. Het lijkt me nuttig uit hetgeen door verschillende sprekers gezegd is, de voornaamste elementen naar voren halen en die raadsleden, die ongeveer hetzelfde hebben gezegd als voorgaande sprekers, kunnen daar dan ook hun beantwoording wel in vinden. Ik wil beginnen bij de beoordeling van de nota van B. en W. door de raadsleden. Ik meen, dat men deze nota moet beschouwen als de neerslag van de discussie, die het College met zijn deskundige adviseurs in het afgelopen halfjaar de zittingen van de begroting waren in het voorjaar heeft gevoerd ter uitvoering van de motie-Vellenga en t.b.v. het preadvies op het adres van het raadslid de heer Heidinga. Dat is een uitvoerig en nogal gedetailleerd overleg geweest, eenvoudig, omdat het College ter voldoening aan de opdracht, die de motie-Vellenga bevatte, zo duidelijk en concreet mogelijk moest zijn. Wij moesten dus trachten in het kader van de organisatie van de werkzaamhe den, rekening houdende m.n. met de uitbreiding, die de staf moest ondergaan, ook met tijdige voorziening voor gronden met industriebestemming e.d., een zo goed mogelijk schema op te zetten. Ik moet de Raad er aan herinneren, dat een van de eerste vragen, die daarbij aan de orde komen, is, hoe ons woningbouwprogramma zich gaat ontwikkelen. Ik dacht, dat het niet wenselijk is een opzet te maken van nieuwe bestemmingsplan nen, als aan die opzet niet een reële gedachte t.a.v. de uitbreidingsplannen voor de eerstkomende 10 a 15 jaar ten grondslag ligt. Zou dat niet het geval zijn, dan zou dat wel eens kunnen betekenen en de Raad zal dat misschien met enige ironie aanhoren dat we de Raad een uitbreidingsplan zouden voorleggen in een te vroeg stadium. Uitbreidingsplannen vroeg vaststellen met het risico, dat de uitvoeringsduur van het plan ongewenst lang wordt, heeft voor zo'n plan ook ongewenste gevolgen. Dat dus ter verklaring van het feit, dat deze nota vrij lang op zich heeft laten wachten. Ik wil vervolgens zeggen, waarom het College gemeend heeft deze nota kort te moeten houden. Persoonlijk kom ik niet altijd onder de indruk van uitvoerige en dikke rapporten, resp. nota's. Ik geloof, dat men m.n. voor de Raad moet werken met stukken, die kort zijn, zo mogelijk pregnant en zo concreet mogelijk. En dan kom ik even terug op het tijdschema. De heer Heidinga heeft m.n. gevraagd om een nadere concretisering hier van, maar ik geloof, dat we met de concreetheid van dit tijdschema in deze omstandighe den moeten volstaan. De heer Heidinga zal wel willen aanvaarden, dat het mij onmogelijk is in deze situatie datum en uur te noemen en dat het zelfs ook niet reëel is een maand te noemen. Het is verstandiger met dit soort bestemmingsplannen aan te geven in welk tijdvak ze tegemoet kunnen worden gezien. Dit antwoord betekent, dat het College reële inhoud heeft gegeven aan het tijdschema en het van plan is al zijn krachten in te spannen om zich aan dit tijdschema te houden. Punt van discussie heeft uitgemaakt de vraag, wat door derden zou kunnen worden voorbereid en wat door de eigen dienst zou moeten worden gedaan. Ik geloof, dat men die vraag allereerst zeer praktisch moet benaderen, in deze zin, dat het nuttig en nodig is om een inzicht te krijgen in de vraag, hoe ver de eigen dienst is gevorderd met bepaalde plannen. Het lijkt mij niet rationeel, om. als die bepaalde plannen in een ze ker stadium zijn, dan de desbetreffende werkzaamheden te onderbreken en het plan in handen te geven van derden, die natuurlijk opnieuw moeten beginnen. Vanzelfsprekend kunnen ze beschikken over de informatie, die de dienst voorhanden heeft, maar dat betekent, dat de derden toch ook weer beslag leggen op de energie en arbeidskracht van de dienst zelf. Nu kom ik even op de formatie van de dienst,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 4