8
ongetwijfeld is het waar, dat wij in het afgelopen jaar
met de bezetting van de dienst problemen hebben
gehad. Op het ogenblik is dat niet meer het geval, met
uitzondering van één vacature; wij zoeken n.l. nog
steeds een man voor de leiding van de onderafdeling,
die voor de binnenstadsplanncn moet zorgen. Daar
worden herhaaldelijk oproepen voor gedaan, maar tot
op heden zijn wij er nog niet in geslaagd in de
vacature te voorzien; het pogen gaat evenwel voort.
Deze functionaris gaat uit boven de tot op heden
aanwezige sterkte.
Ik moge ter correctie van de heer Vellenga even
mededelen, dat aan het hoofd van de stedebouwkundi-
ge afdeling een technisch hoofdambtenaar-afdelings
chef staat.
De opmerkingen, die ik heb gemaakt, slaan precies
op de plannen, die in de Raad zo voor en na zijn
genoemd. Wij hebben welbewust bij de volgorde van
dat wat de dienst moet doen, rekening gehouden met
de omstandigheid, die ik zoéven al heb gegeven. Bij die
situatie is het College tot de conclusie gekomen, dat het
plan Camminghaburen zonder bezwaar door een derde
zou kunnen worden voorbereid, ook omdat zeer tijdig
met de voorbereiding kan worden begonnen. Ik moet
hier een enkele opmerking van de heer Heidinga nog
beantwoorden. Het is een detail, maar hij heeft er zeer
nadrukkelijk over gesproken, n.l. de kwestie van de
supervisie. Het is gebruikelijk, dat de stedebouwkundi-
ge ontwerper van een bestemmingsplan zeer veel
waarde hecht aan het uiteindelijk realiseren van het
plan, zoals hij het ontworpen heeft. De ontwerper, die
verantwoordelijk is voor het plan, zal ook graag enige
invloed op de uitvoering willen uitoefenen. Dat is de
inhoud van de supervisie; meer is het niet. Hier is geen
sprake van supervisie op de supervisie. Dc uitoefening
van het welstandstoezicht is een ander hoofdstuk, waar
ik vanavond graag aan wil voorbijgaan, omdat, naar ik
verwacht, de Raad toch binnen niet al te lange tijd te
maken krijgt met de regeling van dit toezicht ingevolge
de nieuwe Woningwet of de Wet op dc Ruimtelijke
Ordening.
En daarmee kom ik tot des Pudels Kern. Zouden wij
nog steeds met de oude Woningwet werken, dan
zouden wij vermoedelijk sneller uit de voeten hebben
gekund dan nu het geval is. Het is de Raad volledig
bekend, dat wij sinds enige tijd werken onder een
nieuwe wetgeving op dit terrein. En daarmee moet
iedereen ervaring opdoen. Deze nieuwe wetgeving
brengt mee, dat bij de interne voorbereiding de
hoeveelheid stukken m.b.t. de bestemmingsplannen
veel ruimer moet zijn dan deze in het verleden kon
zijn. Kon tot voor kort worden volstaan met
kortheidshalve gezegd een toelichting op het plan,
thans moeten de plannen worden voorzien van
rapporteringen, onderzoekingen e.d., die ook tijd
vragen. In het feit, dat wij met de nieuwe wetgeving
nog ervaring moeten opdoen, onderscheidt Leeuwarden
zich niet van andere gemeenten, maar de problematiek
van Leeuwarden onderscheidt zich ook niet van andere
gemeenten. Ik geloof, dat het goed is vanavond te
zeggen, dat ook in het beleid van de Raad, wat dat
betreft, een zekere slagvaardigheid moet worden inge
bouwd, waardoor bereikt kan worden, dat, ten eerste, de
Raad tijdig inspraak kan hebben in de opzet van het plan
ik zeg niet: in het plan zelve dat komt verderop
op de agenda wel ik zeg wél: in het programma van
de stedebouwkundige opzet van Leeuwarden. Ik geloof,
dat het in dat kader nodig is een enkele opmerking te
maken over de begeleiding door de Raad van deze
werkzaamheden. En dan kan ik de Raad mededelen,
dat het College bereid is de in de nota gedachte
regeling m.b.t. de commissies voor deze werkzaamheden
naar voren te halen en de Raad eerder een voorstel te
doen m.b.t. de genoemde begeleiding. Als dat zou
kunnen, dan geloof ik, dat we in het eerste kwartaal
van 1969 tot die begeleiding kunnen komen en dat dan
ook de informatie beter kan functioneren. Als men nu
onderscheid wil maken tussen de nieuwe bestemmings
plannen en de bestemmingsplannen voor de binnenstad
(om me daar voorlopig toe te bepalen), dan moet ik dc
Raad toch wel dit zeggen, dat ik van mening ben en
dat is ook nog steeds een feit dat grondslag voor het
beleid van het Gemeentebestuur, zowel Raad als B. en
W. voor de binnenstad nog steeds is het structuurplan
voor de binnenstad, zoals het een aantal jaren geleden
door de Raad in andere samenstelling is
vastgesteld, niet zomaar met de losse hand, maar nadat
zeer uitgebreid intern hierop het stadhuis en buitens
huis op diverse plaatsen hearings zijn gehouden.
Misschien liep Leeuwarden toen in dezen wat voor. En
na die voorbehandeling is dat binnenstadsplan door de
Raad aanvaard, vastgesteld en ook G.S. hebben zich er
inmiddels al over uitgelaten. Dat binnenstadsplan
vormt dus basis voor de verdere uitwerking.
Het zal de Raad bekend zijn, dat uiteraard in dat
binnenstadsplan de verkeersstructuur een domineren
de rol heeft gespeeld. Het rapport van de verkeersdes-
kundige voor de detail-uitwerkingen van de binnen
stadsituatie kunnen wij in de eerste maanden van 1969,
zo is de afspraak althans, tegemoet zien. En dat bete
kent, dat wij bij de detail-bestemmingsplannen met die
verkeersstructuur rekening zullen moeten houden.
Die raadsleden, die de behandeling van het struc
tuurplan voor de binnenstad hebben meegemaakt,
zullen zich stellig herinneren, dat de hoofdgedachte
van het plan was om zoveel mogelijk de structuur van
de bestaande binnenstad te handhaven. De Raad heeft
zich zelfs veroorloofd een enkel element, dat in een vrij
omvangrijke amovering voorzag, eruit te halen. Ik
meen persoonlijk: terecht. Ik noem bijv. de Weerd.
Afgezien van die plaatsen, waar dus actief gerecon
strueerd moet worden, op initiatief van het Gemeente
bestuur zal, het merendeels gaan om een spontane
reconstructie op particulier initiatief. Hiermee kom ik
terecht bij de heer Heidinga, toen ik mijn interruptie
plaatste, dat de nieuwe bouwverordening bepaald wel
voorschriften bevat, waaraan de hoogte van en de
afstand tussen gebouwen kan worden afgemeten. Aan
de bepalingen van de bouwverordening worden ook
eventuele bouwaanvragen voor de binnenstad getoetst.
Dat is o.m. gebeurd bij Amicitia. Natuurlijk houden we
daarbij altijd bepaalde marges over, waarbinnen het
beleid zich zal kunnen bewegen, maar ik geloof, dat
het in overeenstemming is met de opvatting van de
Raad, dat er soepelheid, elasticiteit mogelijk moet zijn,
daar waar het particulier initiatief erom vraagt. Dat op
dit gebied niets aan voorschriften zou bestaan, is dus
niet juist. Anderzijds hecht ik eraan de Raad nu te
zeggen, dat Leeuwarden een van de eerste Friese
gemeenten is geweest, die een financiële bijdrage van
het Departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening heeft ontvangen voor saneringsplannen, m.n.
voor Groeneweg en Rengerspark. Dat is gebeurd op
basis van de ontwerp-plannen en de subsidies zijn
beschikbaar gesteld voor de verwerving van het
vastgoed in deze bestemmingsplannen en voor de
kosten van de amovering van het vastgoed. Het overleg
gaat door, omdat natuurlijk nog niet alle onroerende
goederen uit die gebieden ons eigendom zijn. Maar ik
dacht, als ik de agenda's van de afgelopen raadsverga
deringen zo eens aan mijn geestesoog voorbij laat gaan,
dat het de Raad ook wel duidelijk moet zijn, dat er een
zeer duidelijk en ook een actief aankoopbeleid bestaat,
t.o.v. dat vastgoed. Wij hebben voortdurend reeksen
percelen uit dien hoofde aangekocht en ik heb mij
daarom gelukkig geprezen. Dat aankoopbeleid wordt
bepaald door die gebieden, die duidelijk als sanerings-
gebieden staan aangemerkt. Maar ik kan de Raad ook
mededelen, dat op verzoek van ambtenaren van het
Departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening en in overleg met de Inspecteur voor Volks
huisvesting en Ruimtelijke Ordening in Friesland een
nieuwe afspraak is gemaakt met genoemd Departement
ter bespreking van de verdere saneringsobjecten en
sanering-reconstructie-subsidiëring voor onze Gemeen
te. En ik heb enig vertrouwen, dat bij die gelegenheid,
begin februari, nog vóór de behandeling van de be
groting, ook wel weer middelen voor Leeuwarden be
schikbaar kunnen komen; zo goed functioneert het
overleg tussen het Departement en de gemeente Leeu
warden bepaald wel.
Vervolgens van mijn kant enkele opmerkingen over
de wijze, waarop onze werkzaamheden m.b.t. het
uitvoeren van deze taken zijn georganiseerd, een
onderwerp, waarover wij in de Raad nogal eens
hebben gediscussieerd en waarbij verschillende stand
9
punten naar voren zijn gekomen en ook verschillende
reacties daarop. Het lijkt mij niet juist, als ik van mijn
kant daarover niet publiekelijk enige informatie zou
geven. Het is de Raad bekend, dat wij m.n. voor het
onderzoek-werk een aantal jaren gebruik hebben
gemaakt dat geldt voor de binnenstad, 't Ielan, 't
Nijlan en 't Aldlan van de diensten van het N.E.I.,
welk instituut voor deze Gemeente zeker een jaar of 10
werkzaam is geweest. De toenmalige Raad heeft
welbewust afgezien van het formeren van een eigen
sociografische dienst of hoe men het ook wil noemen.
De praktijk wijst wel uit, dat het formeren daarvan
ook niet een eenvoudige zaak is, omdat, hoe men
daarover verder ook mag denken, het aantrekken van
gekwalifificeerd personeel voor dit werk niet gemakke
lijk is. Men moet toch enige ervaring vragen en een
ambtenaar die ervaring bij onze Gemeente op te laten
doen, is een riskante zaak. Verder beschikken wij over
een verkeersadviseur, maar het is ongetwijfeld juist,
dat binnen het kader van het gemeentepersoneel ook
een „tegenspeler" van de verkeersadviseur aanwezig
kan zijn, opdat deze man niet alles voor het zeggen
heeft en niet alles wat hij wil voor zoete koek zal
worden geslikt. Maar het is toch voor deze werkzaam
heden bijzonder belangrijk, dat men de beschikking
heeft over mensen, die over een behoorlijke bovenge-
meentelijke ervaring, ook in andere steden, met dit
werk hebben opgedaan. En dat voordeel bieden toch
stellig een bureau als het N.E.I. en het Ingenieursbu
reau voor Verkeerskundige Hulp. Aan deze werkzaam
heden wordt dus stellig wel aandacht besteed, maar
het is de Raad ook bekend, dat het bepaald zeer
duidelijke standpunt van het College is, dat een
zelfstandige stedebouwkundige dienst zal worden
ingesteld. De pogingen om dit te verwezenlijken, zijn
doodeenvoudig dat is de werkelijkheid, waarvoor
we staan stukgelopen op het feit, dat de mensen er
niet voor zijn. En dat is een landelijke ervaring. Er is
nu eenmaal voor de uitvoering van al die werkzaam
heden, die de Wet op de Ruimtelijke Ordening vraagt,
op dit ogenblik in Nederland geen mankracht voldoen
de beschikbaar. We hebben ook moeten vaststellen
ik mag dat de Raad niet onthouden dat het zelfs een
toer is een ingenieursvacature bij de Dienst Openbare
Werken op de waterbouwkundige afdeling vervuld te
krijgen. Als deze situatie zo voortduurt, dan hebben we
met deze realiteit te rekenen. Dit neemt niet weg
natuurlijk, dat we, de zorg van de Raad begrijpende,
die ook de zorg van het College is, moeten blijven
doorwerken aan een betere uitrusting en een betere
organisatie van de dienst voor dit werk. En als dat op
den duur leidt tot een verzelfstandiging van deze
taken, dan komen we m.i. in belangrijke mate tegemoet
m.n. aan datgene wat de heer Vellenga wenst. Maar
een perfecte organisatie, als toch de mensen niet
aanwezig zijn, brengt ons eerder verder van, dan
dichter bij een oplossing.
Ik zal nu pogen t.a.v. al datgene wat verder is
gezegd, nog enkele opmerkingen te maken.
De heer Vellenga heeft m.n. gevraagd naar de
vaststelling van prioriteiten in de volgorde van de
bestemmingsplannen voor de binnenstad. Van mijn
kant heb ik in de Raad verschillende malen zeer
duidelijk gewezen op de acute situatie m.n. in het
noorderkwartier van de stad. Het is de Raad volledig
bekend, dat de mate van verkrotting, die zich naar
voordoet, gewoonweg meebrengt, dat onze aandacht
allereerst gericht moet zijn op dat gedeelte; en daar
versta ik onder het totale gebied, gelegen tussen Eewal,
Voorstreek, Noorderweg, Groeneweg en Kerkstraat. En
of wij clan aan de Kerkstraat toekomen of bij de
Kerkstraat blijven, dat probleem acht ik niet zo
relevant, maar er zal toch uiteindelijk een totaal-plan
moeten kunnen zijn en dan zal dus aangeknoopt
moeten worden bij het plan Groeneweg, dat in ontwerp
klaar ligt. Het is niet goed op dit ogenblik alleen met
het plan Groeneweg te komen, maar er moet naar
gestreefd worden tegelijkertijd andere plannen aan te
dienen. En ik geloof ook, dat men in het stadium,
waarin de voorbereiding verkeert, en onder
voorbereiding zou men kunnen verstaan verwerving
van eigendommen en amovering van het bestaand
onroerend goed zich duidelijk in deze volgorde
aanmeldt: de omgeving van het Rengerspark, omvat
tende het gebied van de vroegere Houtstraten e.d.
Daarover zijn wij in de nota, meen ik, nogal duidelijk
geweest en ik verwacht, dat de plannen daarvoor niet
al te lang meer op zich behoeven te laten wachten.
Vervolgens dit ter informatie aan de Raad zullen
vermoedelijk het Vliet en het Hoeksterend aan de orde
komen.
Hiermede heb ik de Raad globaal een inzicht
gegeven in hetgeen B. en W. als prioriteit en in d<_ze
sanerings- en reconstructieplannen zien. Uiteraard
zullen daar enerzijds plannen, o.a. die rondom
Voorstreek en Kelders, anderzijds in het kader van de
door mij genoemde werkzaamheden ook een aantal
reconstructies zo goed mogelijk op spontane wijze tot
stand moeten komen. Dc heer Vellenga heeft verder
een vraag gesteld over de financiering. Tot op heden is
voor de uitvoering der werkzaamheden ten gevolge
van de beslissing in de Raad m.b.t. aankoop en
amovering van woningen in de saneringsgebieden de
financiering geen probleem geweest. Heel iets anders
wordt het natuurlijk, als deze financiering ook belast
moet worden met reconstructieprojecten, verkeersver
bindingen e.d. Ook in dat geval evenwel is wel de
mogelijkheid van subsidiëring aanwezig; 80 procent
voor de verwerving van het onroerend goed en 50
procent voor het uitvoeren van het werk, maar ik
vertrouw, dat het, gegeven de inhoud van het overleg
over deze projecten, mogelijk is, als de subsidiëring
verzekerd is, de rest van de financiering vermoedelijk
geen probleem zal uitmaken.
De heer Schönfeld miste een mededeling over 1
Wirdum-Noord. Hij heeft gelijk; er komt in de
raadsbrief alleen een mededeling over Wirdum-Zuid
voor, maar ik dacht, dat het ook een gerechtvaardigde
volgorde was, dat we het plan Wirdum dat nu op
papier staat, zo snel mogelijk zien af te maken,
vervolgens Goutum, daarna Lekkum en dan weer
terug naar „Groot-Wirdum". Het afrondingsplan voor
Wirdum is op dit moment dus nog niet aan de orde,
doodeenvoudig omdat het volkomen redelijk is, dat ook
andere dorpen aan de beurt komen. Het Westeind
dat heb ik in een vorige vergadering al en passant
gezegd is een rechtsgeldig plan; de grond is
particulier eigendom. Als deze particuliere grondeige
naren willen bouwen op basis van het rechtsgeldige
plan, is er geen probleem. Zodra zij zouden willen
bouwen op voet van een wijziging van dat plan,
worden we geconfronteerd met de vraag, tenzij men het
geheel zelf wil verzorgen, hoe deze taak weer zal
moeten worden ingepast in onze werkzaamheden,
maar, gegeven het programma van werkzaamheden,
dat we de Raad vanavond hebben voorgelegd, lijkt het
toch niet een zaak van eerste prioriteit. Maar het staat
particuliere eigenaren dus vrij een bestemmingsplan te
laten ontwerpen en ter beoordeling bij het Gemeente
bestuur in te dienen. Ik wil er alleen van zeggen, dat
het natuurlijk wel moet voldoen aan bepaalde kwalitei
ten en niet al te slordig van inhoud moet zijn. Dat
betekent in een paar woorden het antwoord op de
opmerking van de heer Van der Veen, dat bepaalde
plannen „van de tafel zouden zijn geveegd". Ik meen
nog altijd, dat een bestemmingsplan en ook een wijzi
ging' van een bestemmingsplan, een werk is, dat
meer tijd vraagt dan men in één avond in de vorm van
een vrij ruwe schets gereed kan krijgen. Maar, als
particulieren ons een gewijzigd bestemmingsplan voor
leggen, dan zal dat toch de bekende procedure moeten
doorlopen, het zal ook aan het oordeel van de Raad
moeten worden onderworpen.
Ik heb de indruk, dat ik zo voor en na de
opmerkingen en vragen, die in eerste instantie aan de
orde zijn geweest, wel beantwoord heb. Als de heer
Vellenga prijs stelt op een oriëntatie in andere
gemeenten, dan wil ik dat bij voorbaat bepaald niet
afwijzen en ik geloof, dat ik daar zo nodig wel in
tweede instantie wel iets van zou kunnen zeggen.
Over de voor 1970 ik geloof 1 augustus 1970 nog
te klaren bestaande bestemmingsplannen door mevr.
Veder, voor wat een aantal hiervan betreft, aangeduid
als postzegelplannen, kan ik zeggen, dat we eerst
moeten doen wat het meest actuele is en daaronder
kan ik dit alles helaas niet verstaan. Het zal wel als