r1 10 stopwerk gehanteerd moeten worden, het zwaartepunt hiervan lag bij de daarbij behorende bebouwingsvoor schriften, voor zover het nog rationeel is daaraan bebouwingsvoorschriften ten grondslag te leggen. De rest is niet meer dan zorgvuldig uittekenen wat er nu staat. En dan heb ik de indruk, dat dat nu niet echt het werk is, waar de stedebouwkundige bureaus direct bijzonder om zitten te springen, eenvoudig omdat deze bepaald in staat zijn op het ogenblik veel aantrekke lijker werk te verwerven in het ontwerp-vlak. Ik heb één opmerking nog onbeantwoord gelaten, maar ik geloof, dat de Raad en B. en W. het daarover globaal gesproken eens zijn, n.l. de kwestie van de regelingen voor de buitengebieden. Tekening-technisch is dat niet zo'n heksentoer, maar veel ingewikkelder, veel gedetailleerder en veel omvangrijker wordt het, zodra men dat hele buitengebied moet onderzoeken. En veel moeilijker wordt het, als men wil aangeven, wat het begrip „agrarische bestemming" nog moet inhou den in de huidige situatie. „Autokerkhoven", opslag plaatsen en de recreatiewoning, al dit soort zaken gaan daarbij spelen en ik dacht, dat het zwaartepunt voor de bestemmingsregelingen van het buitengebied m.n. lag op het terrein van de administratieve voorschriften. Daarvan durf ik te zeggen, dat wij met de beschikbare deskundigheid op de secretarie-afdeling V.O.W. en die bij de stedebouwkundige afdeling bepaald wel heel ver zouden kunnen komen, maar het is voor het College geen principiële zaak; het is een puur-praktische benadering geweest van de problematiek, die ook B. en W. zorg geeft, maar zij hebben gezocht naar de meest doelmatige oplossing. Dan moet ik nog een informatie geven over de heer Vink. Dit is een stedebouwkundige van het bureau Wieger Bruin-Vink en Van de Kuilen, een bureau voor architectuur en stedebouw in Amsterdam. Ir. Vink heeft een jarenlange ervaring als medewerker van Prof. Wieger Bruin. PIij heeft o.a. een belangrijk aandeel gehad in het plan Hoog-Catherijne in Utrecht en hij heeft een plan gemaakt voor een nederzetting in Zuid-Flevoland, genaamd Zeewolde. Ik dacht, dat ik met deze informatie op het ogenblik wel zou kunnen volstaan. De Voorzitter: Ik zou nog één opmerking willen maken i.z. de vraag van de heer Vellenga over de visie, die ten grondslag ligt aan het beleid terzake. Ik dacht, dat de leden van de Raad binnen vrij afzienbare tijd volop gelegenheid zullen krijgen om ook daarover met het College te discussiëren. Al enkele keren is medegedeeld ik dacht ook bij de begrotingsbehande ling van de beide vorige jaren dat een structuur commissie onder voorzitterschap van Weth. Tiekstra hard aan het werk is om een structuurplan, zoals de wet dat voorschrijft, te ontwerpen en, als dat gereed is, zal dus de visie die wij hebben op de gehele problematiek, niet alleen met tekeningen, maar, naar wij stellig hopen daar wordt op gewerkt ook met cijfermateriaal e.d. toegelicht binnen afzienbare tijd aan de Raad kenbaar worden gemaakt. De heer Kingma: Ik wilde alleen even herinneren aan mijn vraag, waarom men het niet eens kon proberen met een Friese stedebouwkundige, op welke vraag ik geen antwoord heb gehad. De Voorzitter doet lecture van het inmiddels enigszins gewijzigde voorstel van de heer Heidinga. Het luidt nu aldus: „De Raad der gemeente Leeuwar den, in vergadering bijeen op 23 december 1968; spreekt uit, dat het ontwerp van de bestemmingsplan nen 1. Camminghaburen; 2. buitengebied; 3. herziening van een aantal bestaande plannen, waarvoor de Wet op de Ruimtelijke Ordening dit voorschrijft, alsmede van een aantal deelplannen van de bebouwde kom, een en ander in nader overleg met de eigen dienst en vervolgens een nader voorstel van het College van B. en W., aan derden moet worden opgedragen, draagt het College op vóór 1 oktober 1969 aan de Raad voorstellen te doen betrffende de opdrachten en aan wie die zullen kunnen worden gegeven." Deze motie is getekend door de heren Heidinga, Engels en Rijpma. De heer Heidinga: Het betoog van de Wethouder heeft mij niet veel meer licht verschaft. Ik had eigenlijk na het overleg in de pauze verwacht, dat het College deze gehele nota zou terugnemen en dat het opnieuw met een beter gefundeerd stuk bij de Raad zou zijn gekomen. Dat is dus niet het geval en B. en W. vinden dus nog altijd, dat die nota (De Voorzitter: Het is ook totaal niet overwogen.) ruim voldoende moet halen en het spijt mij, dat wij dat niet kunnen zien. Dat is jammer, want het is zo'n ontzaglijk belangrijke zaak. Het tijdschema is concreet, zegt de Wethouder; nadere tijdsaanduiding is volgens hem niet nodig, maar wat kopen we daar nu voor? De heer Vellenga heeft duidelijk aangetoond, door de sterkte van de diensten van verschillende andere, gelijkwaardige steden op te noemen, dat onze dienst, wat mankracht betreft, daar belangrijk onder zit. Toch houdt de Wethouder nog vol, dat die hele berg werk er binnen betrekkelijke korte tijd uit zal komen. Het spijt mij, maar het is niet meer aannemelijk gemaakt. De Wethouder zegt: We moeten er wel rekening mee houden, dat we, als eventueel iets door derden zou kunnen worden aangepakt, niet dubbel werk doen en dat we wel degelijk in aanmerking moeten nemen wat de dienst zo voor en na al gedaan heeft. Dat is natuurlijk volkomen akkoord. We moeten efficiënt werken. Maar dat we er niet in kunnen slagen om voor onze eigen dienst iemand van kaliber te vinden, die de leiding op zich kan nemen, zegt toch al heel wat. De Wethouder zegt later zelf, dat het ideaal van het College is een zelfstandige dienst. Ik vind het leuk dat te horen, maar dat is de eerste keer, geloof ik, dat hij dat hier naar voren brengt. Het College is volgens mij altijd van het standpunt uitgegaan, dat de dienst behoorde te zijn een onder-afdeling van de Dienst Openbare Werken en ik geloof, dat daar een van de knelpunten zit. De Wethouder heeft ook nog gesproken over de supervisie en daar kom ik toch nog wel even op terug. We kunnen dat heel kort zeggen en ik héb het zonet al gezegd: Bestemmingsplannen worden omschreven; ze zijn aan alle kanten bepaald. Voorgeschreven is, hoe hoog dit en dat is, welke richting de nok heeft, welke schuinte de daken moeten hebben, of het platte daken moeten zijn en alles is in profielen uitgedrukt; het staat allemaal op de tekenin gen, dus, als degene, die bouwt, zich binnen de ge stelde voorschriften beweegt, dan zie ik niet, dat daar nu telkens weer andere mensen dat moeten na-contro leren. Dat is toch niet nodig. Er wordt geen bouwvergunning verleend, als men zich niet beweegt binnen die voorschriften. Dat is toch allemaal overbo dig werk. Dat we onder de vigeur van de oude wet sneller uit de voeten konden dan met de nieuwe wet, dat heb ik hier ook wel eens geconstateerd. Dat kunnen we enerzijds wel zien als een jammerlijke zaak, maar aan de andere kant ben ik het volkomen met de Wethouder eens, dat we hiermee zullen moeten werken en dat we ons dus daaraan zullen moeten aanpassen en zorgen, dat we in dit gareel ook snel uit de voeten kunnen en dat moet kunnen. Daar helpt geen lieve moederen aan. Ik neem met blijdschap nota van de toezegging van B. en W., dat men een commissie ter begeleiding van de bestemmingsplannen en de voorbereiding daarvan bij de voorraad achter de tralies wil weghalen. De grondslag van het beleid t.a.v. de binnenstad is het structuurplan. Volledig akkoord, maar dat struc tuurplan moet uitgewerkt worden. Dat kan niet anders en daar komen we nog maar niet aan toe. Maar dat moet gewoon gestalte krijgen. De Wethouder zegt, dat we daar heel veel moeten overlaten aan een spontane reconstructie, die geschiedt door het particulier initia tief. Dat zal hier en daar mogelijk zijn en ik dacht, dat de Lange Marktstraat daar een voorbeeld van was, maar ik geloof zeker, dat we ook in de binnenstad nieuwe woonwijken moeten creëren en daar heeft nog nooit iemand iets van op papier gezet. In meerdere steden worden bepaalde stukken afgebroken in de city- en dat wordt dan niet alleen bestemd voor kantoren, fabrieken en werkplaatsen, maar daar komen dan ook weer mensen te wonen, opdat die city leven blijft. Dat zal hier, naar mijn stellige overtuiging, ook moeten en daar zullen plannen voor moeten komen. Die stadsde len moeten een bestemming hebben. En zolang plannen 11 daartoe de Raad niet passeren, krijgen die gedeelten geen bestemming of ze krijgen een bestemming, die wij misschien achterna niet gewenst hadden. Ik zou wel voorbeelden uit de binnenstad kunnen noemen, waar hele nieuwe stukken zijn gebouwd, waarvan ik vind, dat ze daar eigenlijk nooit hadden moeten staan, maar we hebben geen enkele grond om het te weigeren. De agenda's van de Raad zouden volgens de Wethouder bewijzen, dat er een goed aankoopbeleid wordt gevolgd. Ik stem de Wethouder graag toe, dat er een behoorlijk aantal voorstellen tot aankoop onze Raad passeren, maar wij zouden zo graag willen, dat deze aankoop meer gericht was. De omgeving van het Rengerspark: Westerstraten, Houtstraten, Blekerstraat, is al een ruïne sinds tal van jaren. Er staan zeer vele woonwagens. Dat is best; die woonwagenbewoners moeten ook plaats hebben. Er is een autosloperij, ja, weet ik wat, in dit gebied, maar al met al is het een wonde in het lichaam van Leeuwarden. En die zal een keer genezen moeten worden. We kunnen dat zo niet tolereren. En dat is niet één punt. De Wethouder heeft bijv. helemaal niet gesproken over Tulpenburg. Dat is precies zo. Ik woon toevallig aan die kant van de stad. Als men ziet hoeveel onbewoonbaar verklaarde wonin gen daar staan, waarin de lieve jeugd van 16 en 17 jaar, jongens en meisjes, 's avonds huizen, dan schrikt men daar van. En dat is op veel meer plaatsen in de stad zo. Dat is een bijkomstigheid, maar wij werken deze dingen in de hand. Wc moeten een keer gericht bepaalde saneringsgedeelten afwerken; daar kunnen we niet aan ontkomen. Dat behoort m.i. bij een goed beleid. Ik vind het prachtig, dat de Wethouder een nieuwe afspraak gemaakt heeft over saneringssubsidies en ook het was mij trouwens wel bekend dat wij al een subsidie voor de Groeneweg en het gebied Renger spark in de wacht hebben gesleept, maar we hebben natuurlijk helemaal geen subsidie voor de herbouw, voor het opnieuw gestalte geven aan deze buurten. En dat krijgen we ook niet, zolang wij geen plannen hebben. De Wethouder zegt: Wij hebben zelf geen sociografische dienst; wij maken gebruik van de diensten van het N.E.I. Maar in 1959 hebben we een post op de begroting gehad voor zo'n dienst en toen heb ik persoonlijk tegen die post gestemd, maar het College vond, dat er beslist een sociografische dienst moest komen. Later is die post stilzwijgend verdwenen. Dus de Wethouder moet niet zeggen: Wij hebben geen behoefte aan een sociografische dienst. B. en W. zijn gewoon in de positie gedrongen om daar maar van af te zien, omdat zij geen sociografen konden krijgen. (De heer Tiekstra (weth.): Dat heb ik in eerste instantie ook gezegd.) Maar U was oorspronkelijk van mening, dat wij zo'n dienst moesten hebben. Wij handhaven ons voorstel volledig, want wij menen, dat wat B. en W. in de nota geschetst hebben, niet haalbaar is. Dat zal er niet uit kunnen komen. Dus moeten we andere maatregelen nemen. Het uitbesteden van Cammingha buren stellen B. en W. zelf voor, maar zij menen, dat de eigen dienst het buitengebied zelf wel kan doen. Wij menen, dat dat heel gemakkelijk aan derden kan worden toevertrouwd. Dan ontlast dat in ieder geval onze eigen dienst voor een gedeelte. Voorts moet een groot aantal plannen herzien worden. Nu kan de Wethouder wel zeggen: We doen maar wat het eerst noodzakelijk is, want de wal keert het schip en daar heb ik eigenlijk ook wel begrip voor, maar dat neemt niet weg, dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening van ons eist, dat we maatregelen moeten nemen om aan de voorschriften van deze wet te voldoen. Minister Schut heeft nog niet zo heel lang geleden in de Tweede Kamer gezegd: „Er moet niet op gerekend worden, dat ik deze termijn niet zal handhaven, vóór 1 augustus 1970 moeten deze dingen nader zijn geregeld." En ik ben het ook volkomen met mevr. Veder eens: deze dingen moeten ook voor de rechtszekerheid van de burgerij vast staan. We zijn hier zo vaak al tegen aangelopen bij de oude uitbreidingsplannen. Het is gewoon noodzakelijk, dat die uit de wereld komen. Een aantal deelplannen voor de bebouwde kom kunnen o.i. aan derden worden opgedragen. Wij zouden eigenlijk deze suggestie willen doen: De plannen, die het wegenvierkant rondom de binnenstad omvat, zouden wij bij onze eigen dienst willen houden; wij zouden een gesloten circuit rondom de binnenstad willen hebben en het gehele tracé van het binnen-wegenvierkant in tekening en de plannen vastgesteld krijgen. Er is echter nog een groot aantal plannen, die daarbuiten vallen en die kunnen o.i. net zo goed aan een ander worden opgedragen. De Wethouder spreekt bijv. in het geheel niet over Werkmanslust. Dit wijkje is half afgebroken; hier een gat en daar een gat. Men ziet er op verschillende plaatsen dwars doorheen. Het is gewoon een ruïne geworden. Wij moeten daar spoedig een plan voor hebben. Het is altijd een heel net stadsdeel geweest en wij kunnen het ons m.i. beslist niet veroorloven, dat we daar een herhaling krijgen van het beeld van de afgebroken bebouwing in de Westerstra ten, de Houtstraten enz. Wat mij betreft, komt er een supermarket van Albert Heijn. (Gelach). Kom maar met een voorstel. Maar er moet iets gebeuren. Van het Hollanderhof is een gedeelte met een bulldozer vlak gemaakt; dat ligt er al jaren zo. Maar wij treffen daarvoor geen voorzieningen. Daar zou best een nieuwe, zeer aantrekkelijke, volkswoningbouw kunnen plaats hebben. Ook daar moeten we wat aan doen. Zo zijn er veel meer gevallen om het binnenstadsvierkant heen, waarvoor een bureau best een plan zou kunnen maken. Ik zal het niet te lang maken; ik neem, vrees ik, al te veel tijd in beslag, maar ik zou de Raad willen aanbevelen met ons voorstel mee te gaan. Mevr. Veder-Smit: Wij hebben wat meer inzicht in de stand van zaken gekregen door verschillende feitelijke mededelingen van de Wethouder en hij heeft daarna ook een verklaring gegeven van de moeilijkhe den, die we nu hebben. Ik wil daar maar niet meer over nakaarten en de stand van nu en voor de toekomst bekijken. Twee opmerkingen nog over het beleid in het algemeen. De Wethouder heeft gesteld, dat het voor nieuwe plannen in de binnenstad noodzakelijk is, dat men zoveel mogelijk geanaliseerd en aangekocht heeft, voor men een plan aan de Raad voorlegt. Ik betwijfel dat. Ik dacht niet dat dat helemaal rond behoefde te zijn, wat de grondtransacties betreft; ik dacht, dat die ook wel na vaststelling van het plan in de Raad konden komen. Ik ben het terzake van de prioriteit natuurlijk met de Wethouder eens, dat de nieuwbouw vóór alles moet gaan, maar ik wil toch vasthouden aan het belang ook van de herziening van de plannen in de binnenstad en wel om verschillende redenen. Om de formele reden, die de heer Heidinga al heeft genoemd en waaromtrent ik de wet nog eens heb nageslagen. Ik meen, als ik het goed zie, dat een artikel van de overgangswet ons toch duidelijk verplicht al onze plannen om te zetten in bestemmingsplannen vóór de daar bepaalde datum. Er is ook een materieel en reëel aspect, dat de heer Heidinga ook al heeft genoemd. Men mag er toch niet van uitgaan, het maken van bestemmingsplannen betekent, al de bestaande perceeltjes weer in die plannen over te tekenen en men mag er evenmin van uitgaan, dat de binnenstad kan blijven, zoals ze nu is. Het voorbeeld van Werkmanslust was mij uit het hart gegrepen. We moeten er werkelijk nieuwe mogelijkhe den voor maken. We moeten toch kunnen saneren en moderniseren en daar is dan ook een gemoderniseerd plan voor nodig. Ik acht dit dus ook bepaald van veel belang. En nu wat de toekomst betreft. We zijn blij, dat de Wethouder duidelijk heeft gezegd, dat het College streeft naar versterking van de eigen dienst. Hij heeft niet gezegd misschien ook niet kunnen zeggen tot welke bezetting en in welk tempo. Het spijt me, dat we daar nog heel weinig over weten. Dat hangt natuurlijk nauw samen met het tijdschema, dat men zich voorstelt en ik blijf van mening, dat het tijdschema, zoals het in de nota staat, bepaald niet houdbaar is. Het is m.i. veel te optimistisch opgezet. En omdat ik ook wel begrijp, dat versterking van de eigen dienst waarlijk niet gemakkelijk zal zijn, gezien de schaarste aan krachten op dit gebied, geloof ik, dat we in versterkte mate zullen moeten overgaan tot inschakeling van particu liere bureaus, op grond van de argumenten, die ik daar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 6