12
in eerste instantie ook al voor genoemd heb. Ik wil
daarom graag de motie van de heer Heidinga
ondersteunen, zij het, dat ik de redactie niet helemaal
feilloos vind; vooral de omschrijving van de punten 3
en 4, maar ik neem aan, dat de bedoeling daarvan toch
wel voldoende duidelijk is.
De heer Vellenga: Ik zou n.a.v. wat van de kant van
het College zopas is geantwoord, een viertal hoofdop
merkingen willen maken.
Ie. Ik constateer, dat in de nota, die nu voorligt,
twee zeer belangrijke elementen ontbreken, die nader
hand wel door het College zijn genoemd.
De Wethouder heeft gezegd, dat deze nota vrij lang
onderweg is geweest, omdat wij ons als College o.m.
moesten beraden op een zekere grondslag voor deze
nota en alle werk, dat erbij behoort, en die grondslag
zou dan zijn het woningbouwprogramma. Ik heb snel
nog even ik ken die overigens wel uit het hoofd
de nota nagezien, maar dit element ontbreekt er ten
enenmale in als belangrijk uitgangspunt. Er wordt zelfs
niet eens op geduid en dit zou toch wel van belang
geweest zijn, als het zo belangrijk is, om het te
noemen.
Een ander element dat ook ontbreekt, is wat U,
mijnheer de Voorzitter, zelf naar voren heeft gebracht.
(U zei, dat ik een aantal keren het woord „visie" heb
gebruikt. Ik heb het precies één keer genoemd het
is zo'n naar afgesleten woord geworden maar dat
doet nu verder niet terzake). U heeft gezegd: Raad,
houd er goed rekening mee, dat deze gehele problema
tiek nog eens ter tafel komt en dan zult U heel
duidelijk zien, ook n.a.v. het werk van de grote
structuurcommissie onder leiding van Weth. Tiekstra,
dat wij echt wel visie hebben. Ook dat element
ontbreekt ten enenmale in de nota en als B. en W. dit
nu zo belangrijk vonden om het te noemen, dat het
toch wel ergens in de redactie van het stuk verweven
had moeten zijn.
2e. De Wethouder heeft gezegd, dat tal van plannen
al in een vèrgevorderd stadium van gereedheid zijn. En
als hij dat zegt, zal geen enkel raadslid zeggen;
Wethouder, U jokt. Dat nemen wij aan op zijn gezag.
Alleen het inzicht ontbreekt natuurlijk: Hoever zijn die
plannen? Is dat op de een of andere manier te toetsen?
Is het mogelijk, dat de Raad, wat dat betreft, een
bepaald inzicht krijgt? Dat is voor mij alleen maar een
aanloopje om te zeggen: Als dat zo zou zijn, bewijst dat
dan volgens de Wethouder, dat de betrokken afdeling
van de dienst sterk genoeg is om de plannen ook af te
maken?
Ik heb een correctie aangebracht in de door mij
opgetekende formatie, akkoord, want de Wethouder
heeft een vacature aangegeven zeer reëel maar
toch geloof ik, dat wij moeten handhaven wat ook al
door anderen in de tweede ronde is gezegd: Deze
dienst moet kwantitatief en kwalitatief versterkt
worden. Nu is het mij bekend, dat B. en W. in een paar
aanbiedingsbrieven bij begrotingen inderdaad ook zelf
in deze richting hebben gedacht. Zij hebben de eigen
dienst zelf geponeerd en niet zo sterk los gelaten als de
heer Heidinga, meende ik, even veronderstelde. Als ik
het College daar dan aan mag houden, dan zou ik B. en
W. willen vragen, op die gedachte door te gaan. Het
zou best kunnen zijn, dat het perspectief van een eigen
dienst, die zelfstandig aan bepaalde plannen kan
werken, het aantrekken van goede krachten zou
kunnen vergemakkelijken. In een aantal andere
gemeenten gelukt het ook; er kunnen enkele psycho
logische barrières zijn om naar het noorden toe te
komen dat weten we allemaal wel maar aan de
andere kant is er ook wel een zekere neiging van
bepaalde mensen zich juist hier te vestigen en te gaan
werken. Ik geloof, dat B. en W. in dit opzicht toch
moeten doorgaan. Het sterker maken van deze dienst
zien wij in het perspectief van een tak van dienst,
rechtstreeks onder B. en W. Ik zou er aan hechten
in die zin zouden zij mijn fractie dus aanzienlijk
tegemoet komen als zij nu zouden verklaren: Dat is
ons beleid, wij zeggen toe, dat wij daarmee doorgaan
en wij zullen de Raad daar van tijd tot tijd over
informeren. Ik geloof, dat dit een voorwaarde is, die ik
op dit moment min of meer nadrukkelijk en zeer strikt
zal moeten stellen.
3e. Er is een aantal opmerkingen gemaakt ook over
de binnenstad en de Wethouder heeft zich uitgesloofd
en dat bedoel ik nu prijzend om alle stukken, die
er op het bord te zetten waren, zo sterk mogelijk op te
stellen. Hij had niet zo bijzonder veel stukken van de
laatste tijd bij de hand; hij heeft dus wel eens wat in
het verleden moeten grijpen, maar hij heeft zijn best
gedaan zijn positie zo sterk mogelijk te verdedigen.
Toch geloof ik, dat er een belangrijk manco overblijft
en wel dit: Met wat hij zegt over de spontane reactie
van het particulier initiatief ben ik het eens; alleen dat
zal ergens ingebed moeten worden in het beleid van
het College. Ik wil het ook nog wel anders zeggen: De
inzichten van het College zouden hand in hand kunnen
gaan met wat het particulier initiatief in verschillende
wijken en sectoren van de binnenstad op touw zou
willen zetten. Waar misschien hier en daar een stuk
particulier initiatief is te ontwaren, zeg ik „hoera!",
maar het beleid, dat dit moet opvangen of daarmee
parallel moet lopen, is tot nog toe onvoldoende
duidelijk gemaakt. Dat behoeft niet een verwijt te zijn;
dat kan gewoon het constateren van een keihard feit
zijn. En nu heeft de Wethouder wel gezegd, dat wij
voor een aantal saneringsplannen bepaalde subsidies
hebben gekregen, akkoord. Hij heeft vervolgens
gezegd, dat B. en W. onderweg zijn met een aantal
reconstructieplannen om die aan de Raad voor te
leggen; zij hebben die met hoofdambtenaren besproken
en de kans zit er in en dat is inderdaad het beleid
van de mogelijk nog tegenwoordige Minister Schut
die te subsidiëren en daarmee door te gaan. Maar hier
zit dan meteen weer een klein zwak puntje, want het
zou best kunnen betekenen, dat hoofdambtenaren in
Den Haag al een inzicht hebben in die reconstructie
plannen, maar dat deze groep van een kleine 40
raadsleden daar nog niets of weinig van weet. Nu kan
ik me dat in een bepaald stadium voorstellen, maar het
is de vraag, of men daarmee te ver kan gaan. B. en W.
zullen dus ook hiervoor een bepaalde weg moeten
vinden om in dit manco te voorzien. En daar kan
natuurlijk zo'n commissie van begeleiding, die zij naar
voren willen halen uit het totaal van het commissie
werk, een rol in spelen, maar laat dat dan ook
gebeuren, geef zo'n commissie dan ook een heel
duidelijke taakstelling, laat de Raad ook bereid zijn
een stuk van het inzicht-verwerven aan zo'n commissie
te delegeren, want een Raad kan toch pas slagvaardig
zijn op het moment, dat hem hier een aantal
beleidsinzichten en bepaalde plannen worden gepre
senteerd. Wij kunnen daar met klem naar vragen bij
de behandeling van bepaalde voorstellen of bij het
houden van beschouwingen bij de begroting, maar
ergens moet de Raad in afwachting leven van wat het
College hem voorschotelt en de Raad kan pas
volkomen slagvaardig zijn ik herhaal het met een
beeld dat in dit kader past als hij ook geregeld van
munitie wordt voorzien om die slag te kunnen
leveren.
4e. De Wethouder heeft geluisterd naar wat in de
eerste ronde is gezegd, persisteert desalniettemin en
het is het goed recht van ieder College-lid zo goed
mogelijk bij het eigen voorstel te blijven bij zijn
opvatting „Camminghabuursterpolder uitbesteden en
voor de rest zal de dienst het zelf kunnen klaren." Het
moet het College toch wel duidelijk zijn, dat op dit
punt op zijn minst heel sterke reserves leven in alle
fracties in deze gemeenteraad en dat moet het College
toch ook wel iets zeggen. En om aan die reserves, die
bezwaren tegemoet te komen, is nu door de heer
Heidinga en een aantal andere raadsleden een voorstel
op tafel gelegd. Ik kan het deels met mevr. Veder eens
zijn, dat de formulering misschien niet zo duidelijk,
aansprekend en nauwkeurig is, als gewenst zou
kunnen zijn, doch ik heb met een aantal leden van
mijn fractie de neiging te zeggen, dat we ons toch wel
in dit voorstel kunnen vinden, omdat vaststaat, dacht
ik, dat: a. de dienst inspraak krijgt in wat B. en W.
gaan produceren n.a.v. dat voorstel (en dat vind ik een
belangrijk punt) en b. deze Raad op een bepaald
moment de keus aan zich houdt om te kiezen wat wel
en wat niet wordt uitbesteed.
Men heeft in eerste instantie al van mij begrepen,
13
dat wij naast de Camminghabuursterpolder gedacht
hebben aan het buitengebied, ook aan het plan voor
het dorp Lekkum en aan, zo mogelijk, bepaalde
sectoren van de binnenstad. Toen ik het voorstel-Hei-
dinga c.s. in eerste instantie hoorde en het later nog
eens herlas, had ik, wat de binnenstad betreft,
bepaalde bedenkingen, maar na de exegese, die de heer
Heidinga in tweede ronde heeft gegeven, heb ik de
neiging om te zeggen: daar kan ik wel voor voelen en als
dus ook het punt „Lekkum" en zeker het punt „het
buitengebied" deel uitmaken van dit geheel en de keus
aan de Raad blijft op het moment, dat het voorstel van
B. en W. bij de Raad komt, dan zal, dacht ik, een
aantal leden van mijn fractie zeker wel met de
strekking van het voorstel en dus ook met het
voorstel-zelf akkoord kunnen gaan. Dat betekent, dat
het wel zaak is natuurlijk, na te gaan en ik wil daar
een enkele opmerking over maken wat tot dan de
procedure is van de afhandeling van de voorstellen
van B. en W. Er staan n.l. twee verschillende
voorstellen, aan het slot van elk der twee beschouwin
gen één. Aan het eind van pag. 3 (dan heeft het
College de bestemmingsplannen, deels onderweg, deels
aangekondigd, en het tijdschema, waar aan het zich
met meer of minder moeite wil houden, genoemd):
„Wij menen aldus te hebben voldaan aan het in de
eerder aangehaalde motie gestelde verzoek (laten we
nu eens aannemen, dat de indiener van de motie
meent, dat dit een „ietsiepietsie" het geval is) en wij
stellen U voor zich met de geschetste gang van zaken
te verenigen." Als het voorstel-Heidinga c.s. wordt
aangenomen, dan betekent dat dus, dat de Raad zich
niet met die voorgestelde gang van zaken verenigt. Dat
lijkt mij heel duidelijk.
Hun tweede conclusie trekken B. en W. op pag. 5,
tweede alinea, waar staat: „Wij stellen U voor zich met
ons bovenomschreven standpunt te verenigen en ons
op te dragen adressant daarvan mededeling te doen."
Die opdracht kunnen wij B. en W. moeilijk geven,
want die adressant wil deze brief helemaal niet van
hen ontvangen. (Gelach) Dus het is al moeilijk voor
het College om die brief te versturen, maar ik geloof
om die reden ook niet, dat, als het voorstel-Heidinga
c.s. wordt aangenomen, ook dat voorstel van B. en W.
zou kunnen worden aangenomen. En dat betekent dus
heel nadrukkelijk, dat aanneming van het voorstel-
Heidinga c.s. op twee vitale punten tegen het voorstel
van B. en W. in gaat en dat het in feite het verwerpen
daarvan betekent.
De heer Van der Veen: Ik heb met enig genoegen,
moet ik zeggen, naar verschillende geluis
terd, ook wel naar de Wethouder. Ik heb het
gevoel, dat er in deze zaal wel eens minder gezonde
taal gesproken is. Helemaal gelukkig ben ik echter niet
maar dat had men ook niet verwacht, dacht ik
met wat ik allemaal gehoord heb van de Wethouder. Er
zijn bepaalde punten, d;e ik niet geheel begrijp.
Ik heb in de eerste instantie getracht uitdrukking te
geven aan het gevoel, dat er ergens in de gang van
zaken iets niet helemaal klopt en dat gevoel is helaas
niet weggenomen door wat door de Wethouder gezegd
is. Diens betoog komt hierop neer: „Het Westeind is
particuliere grond. Er is een bestaand uitbreidingsplan
en een particulier eigenaar kan een uitbreidingsplan
laten ontwerpen en ons voorleggen in het kader van
het bestemmingsplan". Ik zet hier even een vraagteken
bij. Het beroep op het bestaande uitbreidingsplan
begrijp ik niet, als ik weet wat ik B. en W. in eerste
instantie ook heb gezegd dat toch wel vast staat, dat
het bestaande uitbreidingsplan niet voor realisering in
aanmerking komt, dat vele vergaderingen lang èn de
aannemer, maar ook de woningbouwverenigingen
samen met een lid van het College de koppen hierover
bijelkaar hebben gestoken en die conclusie hebben
getrokken en ook van dat lid van het College de
vrijheid gekregen hebben, daar uit te gaan van een
heel andere opzet. Ik moet dus, hoewel ik dat wel wat
erg veel gevergd vind, haast wel aannemen nu de
woorden van de Wethouder hier horende dat die
bijeenkomsten volstrekt zinloos geweest zijn. Een
andere mogelijkheid is natuurlijk, dat de Wethouder
meent, dat de Gemeente eigenlijk alleen bestemmings
plannen kan maken voor terreinen, die geheel of
grotendeels haar eigendom zijn. Dan krijgen we dus
de situatie, dat particulier terrein, waarop gebouwd
zou kunnen worden, concurrent is van het terrein, dat
de Gemeente grotendeels in handen heeft. En dan
vraag ik mij af, of op dat moment eigenlijk niet twee
zaken door elkaar spelen, n.l. het maken van
bestemmingsplannen, dat een publiekrechtelijke bezig
heid is, en de belangen, die vastzitten in de
privaatrechtelijke eigendom van de grond. Ik geloof,
dat de Gemeente heel hard moet oppassen om zich
daarin niet te verstrikken. Ik heb ook niet helemaal
begrepen, waarom de Wethouder mijn suggestie voor
het Westeind nu eigenlijk met een beroep op de
particuliere eigendom wegwerpt. Ik kan me het nog
minder voorstellen van een Wethouder van zijn
tegenwoordige politieke kleur dan van een zodanige
functionaris van enige tientallen jaren geleden, maal
ais ik hoor, hoe hij vandaag eigenlijk gelukkig is met
allerlei ontplooiingen van het particulier initiatief ter
reconstructie en sanering in de binnenstad en mede
met de fractievoorzitter van zijn politieke vrienden
„Hoera!" tegen het particuliere initiatief zegt, dan heb
ik toch een beetje het idee, dat hij op wat veel
gedachten tegelijk heeft gehinkt. Het spijt mij te
vernemen, dat het zo bijzonder moeilijk is de nodige
mankracht te krijgen, die hier helpen kan op de
inderdaad grote hoeveelheid werk, die plotseling op
ons af komt want er zijn heel grote delen van de
stad, die toch eigenlijk nodig opnieuw moeten worden
bekeken te doen. Ik hoop enerzijds, dat inderdaad
de psychologische barrières die de heer Vellenga
noemde, niet onoverkomelijk zullen zijn en anderzijds,
dat er geen financiële barrières zijn, die eventuele
kandidaten verhinderen naar Leeuwarden te komen.
De heer Schönfeld: Diverse sprekers vóór mij
hebben reeds verschillende punten naar voren ge
bracht, zodat het overbodig is hierover nog eens te
beginnen. Toch zou ik graag nog een en ander willen
opmerken. De Wethouder heeft in zijn antwoord
gezegd, dat hij persoonlijk de voorkeur gaf aan het
werken met beknopte nota's. In het verleden is, meen
ik, echter dikwijls gebleken, dat de nota's te beknopt
waren. Ik kan me dan ook moeilijk met zijn zienswijze
verenigen.
Het is mij niet duidelijk geworden, of het aankoopbe
leid gericht is op de volgorde van de urgentie, waarin
diverse gebieden zullen worden gesaneerd.
Ik ben het met de Wethouder niet geheel eens, dat
versterking van de eigen dienst moeilijkheden ople
vert. De bezetting van de diensten in enkele andere
gemeenten, die de heer Vellenga in eerste instantie
naar voren heeft gebracht, heeft bij mij de vraag doen
rijzen, waarom de samenstelling van een dergelijke
bezetting elders wel mogelijk is geweest.
Voor het overige kan ik me kortheidshalve wel
aansluiten bij de woorden van de heer Heidinga,
aangezien ook ik gereserveerd sta tegenover zekere
zaken, die de Gemeente aan zich gehouden heeft. Ik zal
de door hem ingediende motie dan ook ondersteunen.
De heer Kingma vraagt het woord.
De Voorzitter: U heeft reeds in tweede instantie
gesproken.
De heer Kingma: Ik heb niets gezegd over het
voorstel-Heidinga; ik heb er alleen op gewezen, dat de
heer Tiekstra een vraag van mij vergeten had te
beantwoorden.
De Voorzitter: Dat wordt dan toch derde instantie.
Maar gaat Uw gang maar.
De heer Kingma: Ik kan heel kort zijn, maar ik wil
alleen even voor de goede gang van zaken opmerken,
dat mijn fractie zich wel kan stellen achter het voorstel
van de heer Heidinga. Ik behoef er niet over uit te
weiden, want er is al zoveel over gezegd, maar ik
verwacht nog wel een antwoord op mijn vraag aan de
Wethouder over het punt, dat ik zeer belangrijk
vind.
De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de