14
tweede koffiepauze. Daarna zal dan de Wethouder de
sprekers namens het College antwoorden.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
De heer Tiekstra (Weth.): Allereerst een antwoord
namens het College m.b.t. de motie-Heidinga. Het is,
dacht ik, volkomen duidelijk, dat, gegeven de steun, die
deze motie in de Raad ondervindt, het College graag
bereid is aan de daarin vervatte opdracht te voldoen.
Ik zou wel de Raad om enige clementie willen
verzoeken m.b.t. de vraag, of we onder alle omstandig
heden aan het in het laatste onderdeel vervatte vóór de
genoemde datum kunnen voldoen, n.l. de mededeling
aan wie de opdrachten zullen kunnen worden gegeven.
Ik zou daaraan willen toevoegen, dat het College
zich voorstelt op de kortst mogelijke termijn bij de
Raad te komen met een voorstel tot begeleiding van de
stedebouwkundige werkzaamheden in het bestuurlijke
vlak. Ik dacht, dat het, afgezien van het voorwerk aan
de uitvoering van deze motie, waaraan bij wijze van
spreken morgen al kan worden begonnen, ook plezierig
is genoemde werkzaamheden in samenspel met dat
begeleidingsorgaan te verrichten. Dan kan ik verder in
mijn beantwoording in tweede instantie vrij kort zijn.
Het zal de heer Kingma duidelijk zijn, dat bij het
overleg over de uitvoering van de motie-Heidinga
tegelijkertijd zijn vraag i.z. inschakeling van een Fries
bureau onder ogen kan worden gezien. Enkele
opmerkingen zou ik mij nog willen veroorloven. Die
opmerkingen, voor welke ik dezelfde bewoordingen
zou moeten gebruiken als bij de beantwoording in
eerste instantie, zal men mij wel ten goede houden.
T.a.v. wat wc onder de oude bestemmingsplannen,
zoals die op de lijst voorkomen, en de bestemmings
plannen voor de binnenstad moeten verstaan, moeten
we toch wel een zeer duidelijke onderscheiding
maken.
Mevr. Veder moet ik zeggen, dat het aankoopbeleid
welbewust nog steeds is gericht op de beslissing die dc
Raad destijds heeft genomen betreffende het struc
tuurplan voor de binnenstad. Overigens is het uiter
aard gericht op de verwerving in eigendom van die
gebieden, die nog met een bestemmingsplan moeten
worden beleed. Dat betekent dat mijn redenering niet
is geweest: Zoveel mogelijk kopen vóór de bestem
mingsplannen er zijn, maar dat het enerzijds vaak een
kwestie is van de gelegenheid gebruiken en anderzijds
dus een kwestie van het beleid, zoals de Raad dat in
het verleden al heeft bepaald. Daarmee wilde ik op dit
ogenblik volstaan. Misschien kunnen we in een nader
gesprek deze zaak nog verduidelijken. Ik zeg het alleen
maar ter voorkoming van mogelijke misverstanden.
Thans ben ik nog een antwoord schuldig aan de heer
Van der Veen. U had van iemand, die al zo vele jaren
lid is van deze Raad, toch eigenlijk verwacht, dat hij
het met mij eens zou zijn over de bevoegdheid en de
plicht van de overheid om bestemmingsregelingen te
maken. De verantwoordelijkheid daarvoor is niet voor
overdracht aan derden vatbaar. Die blijft bij de Raad
en de goedkeuring blijft bij G.S. Dat is de wettelijke
procedure. Een rechtsgeldig plan en dat is het
Westeinde geeft aan de eigenaren van in dat plan
gelegen gronden het recht om dit plan te realiseren.
Daar zitten nogal wat perikelen aan vast; dat ontken ik
niet. Een particulier heeft wel de gelegenheid voorstel
len tot wijziging van een bestemmingsplan te doen,
maar de vaststelling daarvan is aan de Raad en de
bekende procedure moet gevolgd worden. Dat is de
ratio van mijn redenering geweest en niet anders.
Daarmee zou ik op dit ogenblik willen volstaan. De
Raad wil mij, vertrouw ik, gezien ook het late tijdstip
en de rest van de agenda t.a.v. een verdere
beantwoording stellig wel verontschuldigen.
De heer Vellenga: Ik zou nog graag mijn herhaalde
vraag t.a.v. versterking van de stedebouwkundige dienst
beantwoord willen hebben.
De Voorzitter: Misschien kan Weth. Tiekstra daar
nog even op ingaan?
De heer Tiekstra (weth.): De dienst moet kwantitatief
en kwalitatief versterkt worden, zegt de heer Vellenga.
Ik vertrouw, dat hij ook in datgene wat ik in eerste
instantie al heb gezegd, de overtuiging heeft gekregen,
dan er tussen hem en mij terzake een behoorlijke mate
van overeenstemming bestaat. Wij blijven stellig van
oordeel, dat wij deze versterking voortdurend moeten
nastreven en ik wil er persoonlijk nog wel aan
toevoegen, dat we ook de coördinatie van de verschil
lende werkzaamheden en functies op dit terrein zo
goed mogelijk hebben te verzorgen. En ons streven
moet dacht ik, bij voortduring blijven gericht op de
mogelijkheid om uiteindelijk tot verzelfstandiging van
deze werkzaamheden te komen. Ik heb ook in eerste
instantie welbewust het woord „verzelfstandiging"
gebruikt.
Be Voorzitter; Ik dacht dot we kunnen concluderen
dat het College de heer Tiekstra heeft het zoj;wïst
namen B. en W. gezegd bereid is de motie die is
ingediend en ondertekend door de heren Heidinga,
Engels en Rijpma, uit te voeren en we hebben daarbij
begrepen, dat praktisch door alle sprekers, buiten deze
heren duidelijk kenbaar is gemaakt, dat zij hier ook
achter staan, dat zij dus ook dit standpunt willen
onderschrijven. Ik meen bij de kanttekening, die Weth.
Tiekstra heeft gemaakt bij het, vaststellen van de
conclusie van dit zeer principiële gesprek te moeten
stellen, dat wij er naar zullen streven ook te voldoen
aan hetgeen in de laatstoregel van het voorstel
Heidinga c.s. staat, n.l. méde te delen „aan wie deze
(opdrachten) zullen kufinen worden gegeven", maar
het is voor ons bijzonder moeilijk nu al toe te zeggen
of wij dit in alle gevallen al vóór 1 april a.s. zullen
evenwel kunnen doen. Dat doet aan het principe niets
af. Het kan zijn/dat we nog even zullen moeten zoeken
naar bureaus' voor het gereedmaken van bepaalde
bestemmingsplannen, maar ik neem aan, dat de Raad
daarvoor alle begrip zal hebben.
Ik geloof, dat het voorstel-Heidinga c.s. thans niet
meer'in stemming behoeft te komen en ik dacht, dat
hiermede dit punt als afgehandeld kan worden
beschouwd-:
De Voorzitter: Ik dacht, dat wij thans kunnen
concluderen, dat het College de heer Tiekstra heeft
dit zojuist namens B. en W. gezegd bereid is de
motie, die is ingediend en ondertekend door de heren
Heidinga, Engels en Rijpma, uit te voeren. Wij hebben
daarbij begrepen, dat ook praktisch alle andere spre
kers duidelijk kenbaar hebben gemaakt, dat zij hier
ook achter staan. Ik zou ook nog wel even willen
concluderen dat wij er naar zullen streven ook te vol
doen aan datgene wat in de laatste regels staat en
aan wie deze opdrachten zullen kunnen worden ge
geven, maar dat het wel bijzonder moeilijk is om nu
toe te zeggen dat wij reeds in alle gevallen vóór 1
april zullen kunnen aangeven, wie dat moet doen.
Het kan zijn, dat wij daar misschien bij bepaalde be
stemmingsplannen nog even naar moeten zoeken, maar
ik neem aan, dat Uw Raad daarvoor alle begrip zal
hebben. Ik geloof, dat deze motie thans niet meer in
stemming behoeft te komen en ik dacht, dat hiermee
dit punt als afgehandeld kan worden geschouwd.
Punt 2 (bijlage no. 460).
De heer Tjerkstra: De laatste raadsloodjes wegen
zwaar, want na een zwaar stuk als punt 1 krijgen we
nu als punt 2 van de agenda wat B. en W. hebben
genoemd een principeschets voor het gebied 't Aldlan.
Het agendapunt is eigenlijk tweeledig, want er is aan
toegevoegd een ontwerp-bouwplan voor een deel van
dit gebied, globaal gezegd gelegen tussen de Aldlans-
dyk, de nieuwe weg naar Drachten, het Van Harinx-
makanaal en de Wirdumervaart. Het is overigens een
wonderlijke zaak met de plannenmakerij voor dit
gebied. Er is n.l. een min of meer vigerend bestem
mingsplan, destijds door de Raad vastgesteld, maar,
voor wat enkele onderdelen betreft, niet door G. S.
goedgekeurd. Van die beslissing is de Raad in beroep
gegaan bij de Kroon en bovendien, meen ik, dat ook
enkele particulieren bij de Kroon beroep hebben
aangetekend. Voor zover mij bekend, is er tot nu toe
door de Kroon geen uitspraak gedaan en zijn ook de
beroepschriften niet ingetrokken, dat van de Raad ook
15
niet. In dit verband zou ik B. en W. de vraag willen
stellen, hoe zij denken verder te werken, aannemende,
dat men werkelijk met de realisering van het deel ten
westen van de nieuwe weg naar Drachten niet wil
wachten, totdat een nieuw bestemmingsplan zijn beslag
zal hebben gekregen. Denkt men dan te werken met
art. 20 Wederopbouwwet of met art. 19 Wet Ruimte
lijke Ordening, in samenhang met art. 50, 8e lid van de
Woningwet, en verwacht men daar op ook de nodige
goedkeuringen te zullen verkrijgen? Dit laatste lijkt
mij persoonlijk nogal twijfelachtig, gezien de aanwe
zigheid per slot van rekening van een
bestemmingsplan, dat niet is ingetrokken en waarover
nog beroepsprocedures lopen. Hoe dat zij, hangende die
zaak, hebben B. en W., als tweede punt de bouwkundi
ge afdeling opdracht gegeven om, wat zij zelf noemen,
een vrij ver uitgewerkt herzieningsplan voor dit gebied
op te zetten. Zij hebben dat m.i. terecht gedaan, omdat
er inderdaad verschillende omstandigheden waren, die
daartoe aanleiding gaven, waarvan ik dan alleen maar
noem het bekend worden van het tracé van de weg
naar Drachten en de plaats van de brug over het Van
Harinxmakanaal. Dit ontwerp echter heeft de Raad
nimmer bereikt. De redenen daarvoor geven B. en W.
nu in dc raadsbrief aan. Of die redenen juist zijn, kan
ik niet beoordelen, wat de herziening van het
ontwerp-bestemmingsplan is mij niet bekend. Nu
komen B. en W. in een derde fase, met een
ontwerp-bestemmingsplan is mij niet bekend. Nu
plan zelfs met een bouwplan.
In de eerste plaats de principe-schets. Stel nu eens,
dat ik met de grote lijnen daarvan akkoord zou kunnen
gaan. Dat kan vrij gemakkelijk of wat minder
sympathiek gezegd er zit weinig anders op, omdat
de grote lijnen vastliggen, tenminste voor wat het
noordelijk deel van dit gebied, ten noorden dus van de
Aldlansdyk en het oostelijke verlengde daarvan
betreft. Dit noordelijk deel vertoont, mede door de
aanwezigheid van allerhande elementen weinig samen
hang, weinig harmonie in de opbouw, een ratjetoe,
zoals het in wezen is, van diverse bestemmingen,
variërende van woonbuurten tot slikvelden met nog
een hele serie daar tussenin. Dit is geen verwijt, alleen
maar een spijtige constatering, omdat m.i. die situatie
mede is ontstaan doordat we in het verleden in
verschillende gevallen incidentele beslissingen hebben
genomen. Gesteld dus, dat ik in grote lijnen met de
principe-schets zou kunnen instemmen, dan zijn er niet
temin een aantal vragen en opmerkingen. Omwille van
de tijd zal ik het merendeel daarvan weglaten. Een
tweetal zou ik echter wel willen noemen. In de eerste
plaats: Welke bedoelingen hebben B. en W. met de
gronden voor verzorgende bedrijven ten zuiden van de
oude Potmarge? Dit lijkt mij nu een bijzonder
geschikte plaats voor diverse kleine en mogelijke wat
grotere bedrijven, die als gevolg van sanering of
anderszins uit de binnenstad moeten verdwijnen. Ik
denk hier bijv. ook aan de omgeving van het Vliet. Ik
zou dus graag willen weten, wat B. en W. met deze
bestemmingsstrook voor hebben.
In de tweede plaats: Liggen de sportvelden, die in
deze principe-schets naar de overzijde van de Greuns
zijn verschoven, niet wat te afzijdig, te excentrisch.
Zou er, los van de argumenten van het College tot
verplaatsing, niets voor te zeggen zijn geweest om
mogelijkerwijze een deel van deze sportvelden samen
te smelten met het stuk openbaar groen in het zuidelijk
plandeel tot één aantrekkelijk element. In dit verband
wil ik toch ook nog herinneren aan de discussie in de
vergadering van 16 mei 1967, toen het ging over de
ophoging van terreinen, die toen nog de bestemming
hadden en eigenlijk nu nog de bestemming hebben
voor recreatieterrein. Verschillende raadsleden
nebben toen min of meer hun ontstemming uitgespro
ken, dat, vooruitlopende op een wijziging van het
bestemmingsplan, hier ophoging zou moeten worden
uitgevoerd. Straks doen we nog heel iets anders:
vooruitlopende op een bestemmingsplan leggen we
zelfs wegen aan. Ik wilde B. en W. in dit verband
wat de sportvelden betreft toch nog even herinne
ren aan wat er toen door de Wethouder gezegd is in
antwoord op wat de heer C. de Vries gevraagd heeft,
n.l. dit: „Ik wil nog met nadruk onderstrepen wat ik
reeds heb gezegd, n.l. dat juist aan de westkant van het
vroegere recreatiegebied, waar de brede strook land
ligt, waarop de weg naar Drachten geprojecteerd zal
worden, naar dc mij bekende gegevens het is wat
voorzichtig uitgedrukt van het ogenblik niets
essentieels verandert, zeker niet ten koste van de
sportvelden." Nu zien we, dat die sportvelden naar de
overkant zijn verdwenen.
Dit was slechts een voorlopige positiebepaling, want
voor een eigenlijke positiebepaling, voor een verant
woorde beoordeling van het principe-plan, inclusief
het bouwplan voor het westelijk deel daarvan ontbre
ken ons naar mijn smaak alle essentiële gegevens. Er
wordt ten enenmale te weinig inzicht geboden. Zo is er
geen exploitatie-opzet en is er niets bekend omtrent de
grondkosten. Dit zijn toch wel essentiële zaken voor
een plan, dat in totaal ruwweg een kleine 300 ha
of, als we ons beperken tot het zuidelijk deel, dat dus
uitsluitend voor woningbouw is aangegeven, nog zo'n
100 ha omvat. Voor dit zuidelijke deel, dat betrekkelijk
nog een onbeschreven blad is en dat ligt ten zuiden
van de Aldlansdyk en het verlengde daarvan tussen
de Aldlansdyk en het Van Harinxmakanaal in dus
hebben we geen enkel inzicht in de verhouding bijv.
hoogbouw-laagbouw, noch in de situering van die
beide t.o.v. elkaar. We hebben evenmin inzicht in het
aantal en de soort van bijv. de scholen in dit plandeel
of in andere voorzieningen, die hier nodig zullen zijn.
We weten ook niet, aan welk aantal inwoners B. en W.
hier hebben gedacht. Wat het westelijk deel betreft,
dat het College toch ook als een onderdeel van het
geheel aanbiedt en waarvoor een ontwerp-bebou-
wingsplan is ontwikkeld: me dunkt het is een goede
zaak, dat er getracht wordt voor een deel andersoortige
woningbouw mogelijk te maken dan tot nog toe in deze
stad is gepleegd. Om alle misverstand te voorkomen,
wil ik eraan toevoegen, dat de geboden opzet stellig
niet de alleen-mogelijke en alleen-zaligmakende is en
dat bijv. een plan als 't Nijlan en ik heb zojuist
gehoord, dat ik daarmee in goed gezelschap ben, ook
mevr. Veder heeft dat, meen ik, geconstateerd
ongetwijfeld ook een goed bewoonbaar stadsdeel is,
dat, naar ik meen, zo ook door dc bewoners wordt
ervaren, al zou een aantal van die bewoners
misschien wel een groot aantal als ik wel ben
ingelicht, toch graag een kap op hun woningen willen
hebben. Wat het westelijke plandeel betreft, daarvan
weten we ook niets van de grondkosten, behalve, zoals
B. en W. schrijven, dat ze wel hoog zullen zijn. Men
krijgt de indruk uit het geheel, dat de woningen duur
zullen worden, resp. de huren hoog zullen zijn. En nu
had ik graag gewild, dat B. en W. in hun stukken een
en ander hadden medegedeeld over de behoefte. In
welke prijsklasse ligt nu in hoofdzaak die behoefte?
Zal die gevarieerd zijn? Ik kan me niet aan de indruk
onttrekken, of beter, ik heb min of meer het gevoel,
dat we met deze woningen, die daar ga ik nu maar
van uit behoorlijk duur zullen zijn, niet diegenen
bereiken, die zich de laatste 10 jaar inderdaad in vrij
groten getale in de omliggende gemeenten hebben
gevestigd en die voor het overgrote deel hun werk in
Leeuwarden hebben. Stel nu eens, dat wat hier
geboden wordt, niet in overeenstemming is met de
behoefte, dat de behoefte veel kleiner zal blijken te
zijn. Welke garanties hebben we dan, dat dit plan in
zij totaliteit, met inbegrip van de hoogbouw, zal
worden gerealiseerd? Hoe staat het verder met de
verdeling van de kosten tussen hoogbouw en laag
bouw? M.a.w.: welke differentiatie is er in grondkosten
en verder: welke invloed heeft dit plandeel op het
geheel van het bestemmingsplan 't Aldlan, dus met
inbegrip van dat deel, dat ten oosten van de weg naar
Drachten ligt? Ik meen, dat B. en W. ons voor een
goede beoordeling van deze zaak het nodige inzicht
hadden moeten verschaffen. Wat de plan-opzet zelf
betreft, is het wel duidelijk, dat de hoogbouw
noodzakelijkerwijze moet worden meegenomen om de
laagbouw mogelijk te maken. Daar is geen enkel
bezwaar tegen, dunkt me, mits de bewoners van die
hoogbouw die ook echt niet goedkoop zal zijn dan
ook in ruimtelijke zin volledig aan hun trekken komen.
Mijn indruk is, dat dit niet, althans niet voldoende,
gebeurt. Ik vind, dat die hoogbouw qua eigen ruimte in