Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 6 t.m. 9 (bijlagen nos. 8, 15, 9 en 6). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstel len van B. en W. Punt 10 (bijlage no. 10). De heer Van Balen Walter: Het gebeurt bij dit soort gevallen nogal vaak, dat men een waarborgsom verliest. Is hier geen waarborgsom gevorderd? De heer Tiekstra (weth.): De heer Van Balen Wal ter moet abuis zijn, want in deze gevallen wordt uit verkooptactische overwegingen geen waarborgsom gevraagd. Het staat de Raad uiteraard vrij het Col lege op te dragen dat in het vervolg wel te doen. Het College heeft tot op heden op het standpunt gestaan en de Raad is haar hierin gevolgd dat dit voor industrieterreinen, met het oog op het vestigingskli maat, niet wenselijk zou zijn. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 11 t.m. 13 (bijlagen nos. 5, 20 en 16). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstel len van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 28). De heer Van Balen Walter: Deze raadsbrief geeft mij toch aanleiding te vragen waarom de eerste be groting blijkbaar zo slordig is opgezet dat daarin bij voorbeeld geen of ontoereikende bedragen zijn opge nomen voor het architectenhonorarium. Dat is toch wel een behoorlijke omissie. Men zal het er vroeger toch ook wel over eens geweest zijn, dat een vitrine verlichting nodig was. Hiervoor was ook geen bedrag in de begroting opgenomen. Daar wordt nu bijna 100.000,voor begroot, geen klein bedrag dus. Wat de inbraakbeveiligingsinstallatie betreft kan ik mij voorstellen dat, gezien de vele inbraken die in de laatste tijd in Leeuwarden hebben plaatsgehad, men op dit punt van gedachten is veranderd. Daar wil ik dus niet al te veel over zeggen. De Raad neemt echter op deze manier plannen aan, zonder behoorlijk de fi nanciële conseuqenties te kunnen overzien. Ik zou graag willen, dat bij dit soort plannen de kostenra ming serieus wordt opgezet. De heer Ten Brug (weth.): De verbeteringen aan het Princessehof en de Papingastins zijn in 1966 in de Raad aan de orde geweest. Er zijn toen, wat de verbetering van het Princessehof betreft, vrij globale bedragen genoemd. Nu het erop lijkt, dat een begin kan worden gemaakt met de werkzaamheden zijn deze bedragen nader uitgewerkt. Een onderdeel van het geheel, de restauratie van de Papingastins, heb ben wij reeds in de Raad behandeld, maar t.a.v. het Princessehof hebben we alleen het principebesluit in de Raad behandeld. In het daarbij behorende voor stel zijn een aantal bedragen genoemd om de orde van grootte aan te geven van de bedragen, die met de restauratie zijn gemoeid. Destijds is slechts ge vraagd dit plan in principe te aanvaarden en een be drag van 55.000,uit te trekken als een voorberei dingskrediet. In de bedragen, die toen in dat voorstel zijn genoemd, is het architectenhonorarium niet ge noemd, aangezien het toen alleen maar ging om de bouwkundige voorzieningen. Er is dus geen sprake van een vergissing. Het architectenhonorarium, dat in het totaaloverzicht vermeld staat, is het honora rium voor de verbouwing van de Papingastins en het bedrag, dat erbij komt, is het honorarium voor de verbouwing van het Princessehof en het pand Grote Kerkstraat 9. Er komen inderdaad nieuwe posten bij, namelijk de brandbeveiligingsinstallatie ad 25.000,en de inbraakbeveiligingsinstallatie. Indertijd is er ook geen bedrag gereserveerd voor de vitrineverlichting. Dit zijn echter de enige nieuwe posten. De overige ver hogingen zijn terug te brengen tot het verschil in prijsniveau van toen en nu. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 15 (bijlage no. 23). Mevr. Veder-Smit: Uit dit voorstel blijkt, dat het niet altijd eenvoudig is een beleid te voeren, dat ener zijds soepel is en aan de andere kant de nodige vast heid vertoont. Het College heeft de nodige soepelheid betoont wat te waarderen is bij de eisen tot overplaatsing van het betreffende bedrijf. Er is een gebrek aan vastheid geweest doordat niet is gecon stateerd, dat een voorwaarde voor een vergunning in gevolge de Hinderwet niet is nageleefd. Die voor waarde was immers, dat als er een zaagmachine werd geplaatst, er ook een opvanginrichting moest zijn voor het zaagsel. Dit is in elk geval nu geconstateerd door dat de bewoners daarop hebben gewezen. Ik beschouw dit verder als een afgedane zaak, maar ik zou hieraan met Uw goedvinden, de vraag willen verbinden of er een instructie voor de dienst bouw- en woningtoe zicht is vastgesteld door de Raad. Het zal het College bekend zijn, dat de nieuwe Woningwet, ingevolge artikel 85, van de Raad verlangt, dat de instructie voor de dienst bouw- en woningtoezicht door de Raad wordt vastgesteld. Ik heb die instructie niet in mijn verordeningen kunnen vinden. De heer Schönfeld: Als de adressanten een schrij ven ontvangen conform de inhoud van de raadsbrief kan ik mij voorstellen dat dit voor hen allerminst be vredigend zal zijn. Er zijn door de huurders een vijf tal bezwaren naar voren gebracht die alle volkomen gegrond zijn. Volgens de raadsbrief zal ernaar worden gestreefd om aan de belemmering van het uitzicht een eind te maken, door met de N.V. Vermeulen tot een bevredigende oplossing te komen. De verspreiding van de afvalsstoffen door een zaagmachine zal zo spoedig mogelijk tot het verleden behoren, of doet dat wellicht al. Tot zover kan ik met de raadsbrief akkoord gaan. T.a.v. de overige drie bezwaren schijnt echter geen oplossing gevonden te zijn. Die indruk geeft dit voorstel mij tenminste wel. Mijn vraag is of het storten van puin en afval op het terrein en het regelmatig verbranden daarvan alsmede de onesthe tische handelingen van het personeel nu ook tot het verleden behoren. Zo neen, is hierover dan al overleg gepleegd? Voor het laatste geval zou schrikdraad an ders een goede oplossing zijn. (Vrolijkheid). Mevr. Visser-van den Bos: Het anwoord van het College op het adres van de betrokken huurders vind ik beslist onbevredigend en met mij verschillende heren uit de AR- en CH-fracties. De huurders krijgen niet veel anders ten antwoord als: „Wij zullen ons best doen en zo spoedig mogelijk". Ik zou het een trieste zaak vinden als ik daar in één van die beneden ste woonlagen een plaatsje had gekregen met uitzicht op de werkelijk in slechte staat verkerende opstallen van de firma Vermeulen. De loodsen, waarin zich die zaagmachines bevinden, staan op terrein dat eigen dom van de gemeente Leeuwarden is. Per 1 januari 1962 is het gebruik opgezegd en alleen op verzoek van de firma is dat gebruik tijdelijk verlengd zolang dat i.v.m. de bouwwerkzaamheden en de latere be woning mogelijk zou zijn. Uit de klacht van deze men sen is duidelijk gebleken dat het inderdaad zeer lastig en onaangenaam voor de bewoners is, dat die loodsen vlak voor de flat staan. Dat het niet zo eenvoudig is, het gehele bedrijf elders onder te brengen behoeft de Gemeente er thans toch niet van te weerhouden dit gebruik nu werkelijk binnen korte tijd te beëindigen. Ik wil graag van U horen, binnen welke termijn dit mogelijk is. Als deze loodsen verdwijnen is het uitzicht daar al heel wat aangenamer. De bewoners hebben voorts het vooruitzicht, in de toekomst uit te zien op de Dok kumer Ee, wanneer de rest van het bedrijf t.z.t. wordt overgeplaatst. Die loodsen, waar zaagmachines in staan, liggen echter het dichtst bij de huizen en veroorzaken de meeste hinder. Daaromheen ligt ook al die rommel. Voorts was ik ook verwonderd over het feit, dat in 1959 ingevolge de Hinderwet gestelde voorwaarden 7 nog niet zijn nagekomen. Ik wil graag van U weten, welke controle er eigenlijk bestaat op de nakoming van dergelijke voorwaarden. De heer Tiekstra (weth.): Er is maar één manier om volledig tegemoet te komen aan alle klachten die adressanten terecht hebben en dat is het realiseren van de vastgestelde bestemming van het terrein. Die bestemming is groengebied. Realisering daarvan is ook het uitdrukkelijk voornemen van het College. Daarom ook wordt op het ogenblik opnieuw onder handeld met het betreffende bedrijf over verplaat sing. Het uitgangspunt is dus niet handhaven van dit bedrijf op deze plaats. Waar ik van de Raad begrip voor vraag is de omstandigheid, dat juist in de afge lopen anderhalf jaar bij dit bedrijf een directiewisse ling heeft plaatsgevonden. Het is duidelijk, dat de nieuwe directeur wel enige tijd nodig heeft om zich over dit gehele probleem te beraden. Zelf heb ik ruim een jaar terug met de inmiddels vertrokken directeur een gesprek gehad en enige tijd terug met de nieuwe. Daar tussendoor zijn er verschillende contacten ge weest. Mevrouw Veder-Smit heeft terecht gezegd, dat er nogal spanning zit tussen het handhaven van een vaste lijn en het tegelijkertijd betrachten van enige soepel heid. Want ook al zit het bedrijf ter bede op dit ge- meenteëigendom, zou, als men het gebruik zou op zeggen, de situatie ontstaan, dat het bedrijf zodanig moet worden ingekrompen dat dit tot verplaatsing aanleiding zal moeten geven. In zo'n situatie moet op een redelijke basis worden onderhandeld en dat wordt onzerzijds zo goed mogelijk gedaan. De Raad moet zich hierbij ook nog realiseren, dat verplaatsing voor dit bedrijf nogal financiële consequenties met zich brengt en dan speelt voor de betreffende onderneming de vraag of het nog wel lonend geacht moet worden deze vestiging op dit punt in de gemeente Leeuwar den te handhaven, een rol. Ik hoop dat de Raad be grijpt, dat het College daarom met enige voorzichtig heid manipuleert. Wat de kwestie van de hinderwets vergunning betreft, moet ik zeggen dat het naar mijn mening onmogelijk is alle hinderwetsinrichtingen met de daarbij behorende vergunningen volledig te controleren. Het is voor de politie onmogelijk, voor zover het het verkeer betreft, en het is dus ook voor het grote aantal hinderwetsvergunningen, dat in Leeu warden is verleend, onmogelijk. Dat betekent in feite, dat er maar één goede methode is, n.l. dat men op klacht controleert. Het publiek maakt hiervan veel vuldig gebruik. Er van uitgaande, dat als er klachten zijn, naar aanleiding waarvan wordt gecontroleerd, zou er onmiddellijk controle zijn gevolgd als de be treffende bewoners zich rechtstreeks tot de dienst van Bouw- en Woningtoezicht hadden gewend. Dat neemt niet weg, dat over de aard en inhoud van deze klacht met de betreffende onderneming uitvoerig over leg is gepleegd en dat aan de inhoud van alle klachten ter zake tegemoet is gekomen. Wat de laatste klacht betreft is het niet bewezen dat dit uitsluitend personeelsleden van dit bedrijf be treft. Ik hoop dat de Raad daarvoor begrip toont. Het is niet zo, dat men onmiddellijk kan waarnemen of de betreffende persoon al of niet in dienst van het bedrijf is. Ik ben het met mevr. Visser eens dat het onmogelijk is zonder enige termijn dit onderdeel van het bedrijf op het betreffende gemeenteterrein te handhaven. Wij overwegen toch een termijn te stel len die vermoedelijk wel van een andere orde is. Wij hebben intern gesproken over 1 juli 1969. Komen we echter vóór die datum met het betrokken bedrijf tot volledige overeenstemming over verplaatsing dan zal daarover natuurlijk ook op een redelijke wijze moeten worden onderhandeld. Wat de instructie voor de dienst voor Bouw- en Woningtoezicht betreft ben ik ervan overtuigd, dat er een instructie is, die echter wel eens bijzonder oud kan zijn. Mevr. Veder-Smit moet mij wel ten goede houden dat ik niet zo precies weet of t.a.v. de dienst voor Bouw- en Woningtoezicht in de nieuwe Woning wet een instructie wordt geëist, maar wij kunnen dit gemakkelijk nazien. Ik weet wel dat er getimmerd wordt aan een instructie voor welstandstoezicht. Eist de Wet inderdaad een instructie dan zullen wij aan deze opdracht hebben te voldoen en dan zal de Raad als deze tenminste door de Raad moet worden vast gesteld - te gelegener tijd over de inhoud van die instructie zijn oordeel kunnen geven. Mevr. Visser-van den Bos: Ik zou onderscheid wil len maken tussen het hele bedrijf overplaatsen en de grond vlak voor die flat vrijmaken. Dat vind ik twee verschillende zaken. Dat kan voor het bedrijf wel één zaak zijn, maar voor de bewoners zijn het er twee. Wanneer de kwestie van ontruiming van die grond voor de flat werkelijk voor 1 juli wordt geregeld, heb ik daar volkomen vrede mee. Ik ben er niet helemaal achter of, als er een hin derwetsvergunning wordt uitgereikt, ook wordt ge controleerd of aan de voorwaarden, die opgelegd zijn, is voldaan. Het lijkt me onbevredigend, dat dit pas gebeurd wanneer omwoners klachten gaan indienen. Mevr. Veder-Smit: Volgens artikel 85 van de nieuwe Woningwet stelt de Raad een instructie vast. Bij de circulaire van de Vereniging van Nederlandse Ge meenten van 14 juli 1966, wordt een concept-instructie aan de leden toegezonden. Het zal dus betrekkelijk eenvoudig zijn de bestaande instructie te moderni seren. Deze sluit ook aan bij de model-bouwverorde ning die wij hebben aangepast aan het concept van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ook ik vind het heel onbevredigend, dat zo te hooi en te gras na het indienen van klachten van de om wonenden wordt toegezien op naleving van de voor waarden verbonden aan hinderwetsvergunningen. Dat is alleen al uit een oogpunt van rechtszekerheid van de betrokkenen bepaald onbevredigend. Die hinder wetprocedure is er niet voor niets. De omwonenden kunnen dan bezwaren indienen. Als alleen na het in dienen van klachten aan hinder aandacht wordt ge schonken, dan is dat toch een onvoldoende uitoefening van de gemeentelijke taak. Ik zie in het jaarverslag van de dienst voor Bouw- en Woningtoezicht, dat er het vorige jaar 27 aanvragen waren ingevolge de Hinderwet en het jaar daarvoor 33. Dat zijn dus slechts enkele tientallen. Ik neem aan, dat het ge meentelijk apparaat deze vergunningen toch moet kunnen controleren. De heer Heidinga: Het is toch wel gebruikelijk, dat de dienst voor Bouw- en Woningtoezicht controleert. Ik vind het dus heel verwonderlijk dat dit er tussen door is geslipt. De aanvragen worden toegestaan nadat de gehele buurt is aangeschreven en dan wordt ook inderdaad naderhand gecontroleerd door de dienst voor Bouw- en Woningtoezicht. Dit is dus heel typisch een geval dat er tussendoor geslipt is. Het is wel de gewoonte om te controleren, dat is mij uit ervaring bekend. Het zit mij toch niet lekker, dat in 1962 de Gemeente de huur van het terrein heeft opgezegd en dat deze firma er in 1969 ter bede nog zit. Ik heb begrip voor de moeilijke situatie van het bedrijf, waarover de Wethouder gesproken heeft, maar dat maakt op mij dan niet zoveel indruk meer. Als we al zeven jaar geleden tot de conclusie zijn gekomen dat de firma Vermeulen dat terrein zal moeten ontruimen, dan schijnt dit er ook een beetje tussendoor geslipt te zijn. Pas als de burgerij dan gaat klagen zal er wat aan worden gedaan en dan wil ik mij toch aansluiten bij mijn achterbuurvrouw, dat er nu toch ook werkelijk wat gebeuren moet. Het bedrijf moet kunnen door gaan, akkoord, maar men heeft tijd genoeg gehad en nu moet het van de gemeentegrond verdwijnen. Dit moet toch even duidelijk worden gesteld. Het bedrijf heeft genoeg kansen gehad, het heeft zich niet aan de regels van het spel gehouden, dus moet het daar verdwijnen. Ik wil graag, dat de Voorzitter toezegt, dat het College ervoor zal zorgen dat het bedrijf er voor 1 juli afgaat. De Raad weet dan waar hij aan toe is. De heer Van Balen Walter: Na het betoog van de heer Heidinga vraag ik mij af: „Wie heeft nu gelijk, de heer Heidinga of de Wethouder?" De wethouder beweert duidelijk, dat controle niet verricht kan wor den omdat men er niet toe in staat is. De heer Hei-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 4