dinga verklaart echter, dat controle altijd plaats vindt.
Wat is er nu van waar?
De heer Tiekstra (weth.): Het is natuurlijk logisch,
dat wanneer een hinderwetsvergunning voor de eerste
maal wordt aangevraagd de gehele procedure inge
volge de Hinderwet verloopt. De omwonenden in wij
den kring worden èn aangeschreven èn in de gelegen
heid gesteld bezwaren in te dienen en op grond daar
van wordt uiteindelijk een hinderwetsvergunning met
een reeks van voorwaarden verleend. Het is vanzelf
sprekend, dat daarbij gecontroleerd wordt of de in
richting is uitgevoerd in overeenstemming met de op
dat moment voor de eerste maal verleende vergunning.
Dat is volkomen logisch. Ik heb heel iets anders ge
zegd. Ik heb n.l. gezegd, dat bij het grote aantal hin
derwetsvergunningen, dat in gebruik is in de gehele
stad, en dat in een reeks van jaren is afgegeven, het
fysiek onmogelijk is deze stuk voor stuk jaarlijks te
controleren om na te gaan of ze nog wel voldoen aan
de toenmaals, bij de eerste verlening van de vergun
ning, gestelde voorwaarden.
De heer Van Balen Walter: Als U dat de eerste
keer had gedaan, was het in orde geweest!
De heer Tiekstra (weth.): Ik heb dat gezegd, maar
daarvoor hebben we ook een tweede instantie. Wan
neer de Raad nadere vragen heeft, krijgt hij daarop
een duidelijk antwoord. Waar ik mij bij voorbaat tegen
wil wapenen is de veronderstelling, dat het fysiek
mogelijk is met een kleine dienst als de dienst voor
Bouw- en Woningtoezicht, die nog meer heeft te doen
dan alleen hinderwetsvergunningen, al deze in ge
bruik zijnde vergunningen regelmatig te controleren.
Dat is een heel andere zaak en dat heb ik in eerste
aanleg gezegd.
Mevr. Veder heeft mij nader ingelicht omtrent de
betreffende wetsartikelen en ik ben haar daar zeer
erkentelijk voor. Ik ben er zeker van dat de betref
fende circulaire in het bezit van de Gemeente is en
als deze model-instructie voor ons inderdaad passend
is, dan zullen we U voorstellen, die vast te stellen.
Mevr. Veder-Smit wil mij wel ten goede houden dat
ik op deze instructiekwestie op dit moment niet be
paald duidelijk ben ingespeeld.
Als de Raad in algemene zin van mening is, dat het
bedrijf dat terrein moet ontruimen, dan zal het Col
lege daarnaar zijn beleid bepalen. Wij gaan er van
uit, dat het daar weg moet, maar het College is tevens
van mening, dat men in redelijk overleg met de be
treffende onderneming dat kunnen twee verschil
lende kwesties zijn, maar het betreft één firma tot
overeenstemming moet komen. Enige zorg voor het
bedrijf ligt toch ook wel op het terrein van het Col
lege. M.i. kan de Raad echt wel aan B. en W. over
laten hoe ver die zorg voor dat bedrijf moet gaan. Ik
kan de Raad alleen uitdrukkelijk verzekeren, dat reeds
in het vorige jaar door mij overleg is gevoerd met de
directie van de betrokken onderneming over deze
zaak. Daarna is de mutatie in de directie ontstaan. De
heer Heidinga zegt dat het bedrijf van het terrein af
moet. Het moet er ook af, maar op een fatsoenlijke
manier.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 16 (bijlage no. 14)
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 13)
Mevr. Veder-Smit: Wat voor soort installatie is dit?
Zou ik ook mogen vragen of hier al jurisprudentie
over is, of zijn wij de eersten die met zoiets
komen?
De heer Ten Brug: Telecommunicatie is communica
tie op een afstand. (Vrolijkheid) Ik dacht dat het wel
duidelijk was dat dit een technische mogelijkheid is om
gemakkelijk contact te houden tussen de lokalen en de
gebouwen. Dit is de moderne bel en inderdaad is het
gebruikelijk deze moderne bel niet alleen te gebruiken
in scholen die over meer dan één gebouw verspreid
zijn, maar ook in de nieuwe scholen. Wat de
jurisprudentie betreft moet ik zeggen dat ik geen
jurisprudentie ken op dit gebied. Die zou er eigenlijk
alleen komen wanneer een gemeentebestuur de aan
vraag van een schoolbestuur zou hebben geweigerd en
het schoolbestuur hiertegen in beroep zou zijn gegaan.
Deze installaties zijn er dus al veelvuldig in andere
gemeenten, die dit dus kennelijk op het ogenblik ook
een normale vereiste voor het onderwijs vinden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 18 t.m. 22 (bijlage nos. 1, 21, 3, 4 en 2).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 23 (bijlage no. 26).
Mevr. Veder-Smit: Graag ga ik akkoord met de grote
lijnen van dit voorstel. Ik geloof dat hieruit blijkt dat
de polikliniekruimte groter zal moeten worden, zoals ik
ook indertijd al meen te hebben moeten signaleren. Dat
dit speciaal voor de revalidatie zal zijn ligt wel in de
lijn, gezien het feit dat we hier een verpleegtehuis
zullen hebben waarin veel ouderen zullen zijn, die
behoefte aan revalidatie hebben, mede gezien het feit
dat de revalidatie op zichzelf zo'n grote vlucht begint
te nemen. Ik kon helaas uit de tekeningen die ter
inzage lagen geen beeld krijgen van de opzet van het
nieuwe plan. Er was eigenlijk alleen een potloodnet
werk over een oud plan heen geweven, maar de
indeling en de situering is mij daaruit niet duidelijk
geworden. Misschien dat de Wethouder hierbij nog een
enkele toelichting wil geven.
Tenslotte heb ik twee vragen. Ligt het in de
bedoeling te trachten een revalidatiearts aan te stellen
of zal dat in het begin nog niet mogelijk zijn en bestaat
het voornemen toe te treden ik dacht dat dat op
zichzelf wel wenselijk was tot de Revalidatiestich-
ting, die nu bestaat en die opgericht is door de beide
andere ziekenhuizen in de stad?
De heer Ten Brug (weth.): Mevr. Veder heeft
inderdaad bij de behandeling van het plan voor het
nieuwe ziekenhuis en verpleegtehuis ook gesproken
over de vraag of de polikliniek niet aan de kleine kant
zou zijn. Nu geloof ik, dat, wat dit voorstel betreft, als
ik haar goed begrepen heb, haar opmerking op een
misverstand berustte. Wij gaan hier de revalidatieafde-
ling van het verpleegtehuis uitbreiden en houden
daarbij ook de mogelijkheid open poliklinisch van deze
revalidatiemogelijkheid gebruik te maken. De polikli
niek die bij het ziekenhuis behoort is natuurlijk een
zaak apart en ik kan de Raad wel mededelen dat wij
inderdaad op het ogenblik onderzoeken of ook de
polikliniek niet verder vergroot zou moeten worden,
gezien de ontwikkeling die er op dit terrein is. Veel
meer dan vroeger wordt van de polikliniekruimte bij
de ziekenhuizen gebruik gemaakt. Het gaat bij dit
voorstel echter alleen maar om een uitbreiding van de
revalidatieafdeling, die dan ook poliklinisch gebruikt
zal kunnen worden. Ik geef toe, dat de tekening bij de
stukken niet al te duidelijk was. Men heeft n.l. een
poging gedaan om de duidelijkheid van de nieuwe
tekening te vergroten en daar is de tekening ietwat
slechter van geworden. De potloodaantekeningen op de
nieuwe tekening geven alleen maar aan wat t.a.v. de
oude situatie is veranderd. Buitenwerks blijft de zaak
in feite gelijk. De binnenplaats wordt overdekt en
daardoor ontstaat er nieuwe ruimte, m.n. de grote
oefenzaal, die ongeveer de grootte heeft van een
gymnastieklokaal en ook ongeveer die hoogte zal
hebben. Verder is de indeling van een aantal ruimten
gewijzigd. Binnenwerks worden nog wel een groot
aantal veranderingen aangebracht. De uiteindelijke
situatie is dan zo, dat aan de linkerkant, van de gang
af gezien, de onderzoekruimten zijn en aan de
rechterkant de behandelruimten met in het midden de
grote oefenzaal. Als ik de tekening dan zo voor mij
heb, vallen beneden het midden de natte ruimten en de
9
badruimten, waarin twee baden zijn opgenomen. Een
bad voor de bwegingstherapie, wat vrij duur is en
waardoor haast de helft van de inrichtingskosten van
55.000,worden bepaald; het moet n.l. een bad
worden met een beweegbare bodem. Het andere bad is
dan een reumabad, dat er in principe ook al was
geprojecteerd, maar dat iets vergroot is.
Wanneer wij tot een dergelijke grote uitbreiding van
de revalidatiemogelijkheden in Leeuwarden overgaan,
zal er m.i. wel behoefte bestaan om te komen tot de
aanstelling van een tweede revalidatiearts in Leeuwar
den. Of dit zal moeten leiden tot het toetreden van
Leeuwarden tot de bestaande stichting of niet kan ik
op dit moment niet beoordelen. Ik zou mij ook kunnen
voorstellen dat, gezien de grootte van deze revalidatie
afdeling, de revalidatiearts geheel in de staf van het
ziekenhuis-verpleeghuis wordt opgenomen. Maar dat
zal ook een zaak van overleg met de twee andere
ziekenhuizen zijn.
Mevr. Veder-Smit: Het is misschien een klein beetie
een woordenspel tussen de Wethouder en mij, maar ik
geloof, dat als men zegt dat het ziekenhuis uitgebreid
moet worden omdat er meer poliklinische voorzienin
gen nodig zijn, dat hetzelfde is als wanneer men voor
meer polikliniekruimte zorgt. Ik wil dat woordenspel
niet verder voort zetten en ik wil alleen graag nog
onderstrepen, dat samenwerking met de beide bestaan
de ziekenhuizen ook in dit opzicht veel vruchten zou
kunnen afwerpen.
De heer Ten Brug (weth.): Het is niet zozeer een
woordenspel. Dat heb ik ook helemaal niet bedoeld. Ik
heb willen voorkomen dat in dit geval de conclusie zou
worden getrokken uit de eerste woorden van mevr.
Veder-Smit, dat wij hier bezig zijn met de uitbreiding
van de polikliniek. Te meer ook omdat wij ons op het
ogenblik beraden of de polikliniek, die bij het
ziekenhuis behoort, niet zou moeten worden uitgebreid.
Dat is echter een andere zaak dan de uitbreiding van
de revalidatieafdeling.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 24 en 25 (bijlagen nos. 17 en 19).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de
koffiepauze.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
Punt 26 (bijlage no. 18).
De heer Van der Veen: Ik heb uit de aanbiedings
brief begrepen dat de Gemeente denkt aan bemidde
ling door computercentra en gezien de fouten, die ook
door computers gemaakt kunnen worden is het wel
interessant te weten wie daarvan het risico draagt. Ik
heb begrepen dat het geregeld wordt in artikel 5, dat
niet zichtbaar maar dan toch blijkbaar volgens de
bedoeling uit twee leden bestaat, waarvan het eerste
lid zegt, dat een opdracht tot betaling aan derden
gedaan kan worden in opdracht van de ontvanger, dan
kan de bank de rekening van de Gemeente belasten
met betalingen welke de Gemeente opdraagt aan de
Postcheque- en Girodienst. Wat is dat opdragen en wat
heeft die bank ermee te maken? Als een opdracht gaat
naar de Postcheque- en Girodienst dan zal die moeten
betalen, tenzij dat „opdraagt" in dit geval betekent
„betaalt" of „moet betalen". Dat zou ik me kunnen
voorstellen. Dan komt het volgende lid, waarin staat
dat de Gemeente de bank vrijwaart voor alle schade
voorzover die schade niet aan opzet of grove schuld
van de bank is te wijten. Ik begrijp eigenlijk niet
welke schade de bank zou kunnen lijden behalve als de
bank een opdracht verkeerd uitvoert en degene, die
ten onrechte geld ontvangen zou hebben, geen verhaal
zou bieden. Is dat allemaal juist en wat is dan de
betekenis hiervan? Ik betreur het n.l., dat de
aanduiding „grove schuld" hierin voorkomt. Ik begrijp
best, dat die bank zich vrijwaart voor alles wat
mogelijk is, maar wanneer door de schuld van de bank
betalingen plaatsvinden, die niet behoren plaats te
vinden, dan is die enkele schuld, dacht ik, ook genoeg.
De bank heeft een opdracht uit te voeren. Geeft de
Gemeente die opdrachten straks via een computercen
trum dan zal dat centrum zich natuurlijk ook
vrijwaren voor alle ongelukken die hun machinerieën
kunnen maken. Wij zijn dus eigenlijk altijd het kind
van de rekening. Aan de andere kant, zo vaak zal dit
misschien ook niet voorkomen en ik denk dat, of wij
dit besluit nu mooi of niet mooi vinden, we er niet veel
aan kunnen veranderen. Ik zal er daarom geen
halszaak van maken, maar ik had het liever anders
gezien.
De heer De Jong (weth.): Tot nu toe werden die
opdrachten altijd onmiddellijk door de bankinstelling
afgewerkt. Nu is de giro er bij ingeschakeld. Wat die
grove schuld betreft: het is inderdaad zo, dat de bank
dit altijd vraagt en dat risico zullen wij dus lopen,
maar dat wil daarom nog niet zeggen dat, wanneer er
fouten gemaakt worden, die niet hersteld kunnen
worden. Dat is een andere zaak. De bankaansprake-
lijkheid van de bank wordt hier echter inderdaad
uitgesloten. M.i. zult U dat praktisch bij iedere
bankinstelling ontmoeten en dat is één van de zaken,
die wij met het inschakelen van het computersysteem
moeten accepteren. Daar staat tegenover, dat het
huidige systeem zonder computer ook bepaalde risico's
met zich meebrengt, die men ook niet moet verwaarlo
zen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 27 (bijlage no. 22).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 28 (bijlage no. 29).
De heer Schönfeld: T.a.v. de tariefvaststelling voor
het gebruik van elektriciteit voor tijdelijke doeleinden
heb ik in de vergadering van 29 januari 1968 reeds
duidelijk mijn bezwaren naar voren gebracht. Aange
zien de door mij ingediende motie betreffende
invoering van een kWh-tarief van 0,10 destijds is
verworpen, heeft het geen enkele zin om opnieuw diep
in te gaan op d't speciale tarief, dat m.i. helemaal niet
past in het kader van het gehele complex van tarieven
dat wij hier vanavond weer voorgeschoteld krijgen.
Aangaande punt 6 van dit raadsbesluit zou ik dan ook
graag de aantekening willen hebben tegen te hebben
gestemd. Er zijn mij, wat het overige betreft, een paar
dingen nog niet geheel duidelijk. In de raadsbrief staat
tevens vermeld, dat met het inwerking treden van de
nieuwe Wet op de Omzetbelasting 1968 per 1 januari
1969 de electriciteitstarieven dienen te worden aange
past. Het bestanddeel van de oude omzetbelasting moet
uit de bestaande tarieven worden geëlimineerd. Daarna
worden de tarieven aangepast, n.l. een verlaging van
het vastrecht met 0,10 alsmede een geringe verlaging
van de kWh-prijs. Over deze aangepaste bedragen
komt dan weer de 4 °/o BTW. De bestaande tarieven
voor de levering van gas aan kleinverbruikers blijven
gehandhaafd, met dien verstande dat deze tarieven
exclusief omzetbelasting zijn. Ik zou hieraan de
volgende vragen willen verbinden. Ten eerste: Hoeveel
procent omzetbelasting werd er geheven vóór 1 januari
1969 op de levering van electriciteit aan kleinverbrui
kers? Ten tweede: Wordt door eliminatie van het oude
omzetbelastingpercentage per 1 januari 1969, de
verhoging met het nieuwe percentage aan BTW nog
wel 4 "/o? Indien dit niet zo is, zou ik hierover graag
een nadere uitleg willen hebben. Ten derde: Dezelfde
vragen gelden voor de tarieven van de levering van
gas aan kleinverbruikers, doch hieraan zou ik nog de
vraag willen toevoegen, of thans al definitief is
vastgesteld, of over de leverantie van gas ook BTW
verschuldigd is. Naar ik meen zou hierover opnieuw
worden beslist.