V.
12
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
spelen en we moeten op dit ogenblik over de
toekomstige dichtheid van de bebouwing nog meer
weten dan wat de ontwerpers van het westelijk deel
ons hebben voorgelegd.
Het is duidelijk, dat ook die dichtheidsgegevens er
nader uit gehaald moeten worden. Wij doen er m.i.
goed aan, bij de verdere behandeling van de bestem
mingsregelingen voor dit gebied kennis te nemen van
datgene, wat de Raad heeft ingebracht, met name ook
van de inbreng van de commissie, die toch in het leven
is geroepen en dat we dan, met die geleverde inbreng
zo goed mogelijk moeten proberen tot een volgende
fase in deze opzet te komen. De Raad zal zich stellig
afvragen wat die fase dan zal zijn. M.i. dienst men het
thans voorgelegde plan als een zogenaamd vlekkenplan
zonder volledige toelichting te beschouwen en zal de
volgende fase een vlekkenplan met een volledige
toelichting moeten zijn. Ik zou het op prijs stellen als
het mogelijk was, in samenwerking met de betreffende
ingestelde commissie op een redelijke termijn tot een
zodanig plan te komen met een zo volledig mogelijke
toelichting, zodat ook dat vlekkenplan, eenmaal door
de Raad vastgesteld zijnde, later rechtskracht kan
krijgen. M.i. kunnen wij dan ook met detailleringen
verder komen. Ik laat de procedure wat dat betreft
verder op dit ogenblik onbesproken.
Die hoofdstructuur van het U voorgestelde principe
plan wordt natuurlijk in belangrijke mate bepaald door
de hoofdwegenstructuur. Met die hoofdwegenstructuur
bedoel ik met name de oost-west-verbinding van het
Oostergoplein tot de Hemrik, over de Greuns en de
noord-zuid-verbinding van de weg van Drachten naar
de dan plaatselijk gereconstrueerde ringweg. Dit is een
hoofdelement, waarvan de betekenis zondermeer dui
delijk is. Dat noem ik voor het totale gebied de
hoofdstructuur.
Nu zijn in het totale gebied diverse reconstructies
noodzakelijk i.v.m. het tot stand brengen van verkeers
verbindingen. Dan denk ik met name aan de
Oostergoweg. Dat is op de kaart, dacht ik m.i. duidelijk
aangegeven. Ook reconstructie van het gebied tussen
de Huizumerlaan en de Borniastraat en van het gebied
van het vroegere dorp Huizum is noodzakelijk. Voor de
nieuwe uitbreidingen in het gebied tussen het Van
Harinxmakanaal en de door te trekken Aldlansdyk en
de bestaande Aldlansdyk geldt een heel andere
opdracht. Het lijkt mij daarom waarschijnlijk dat wij,
als wij komen tot een vlekkenplan met een volledige
toelichting, kunnen komen tot een procedure, waarbij
wij partiële bestemmingsplannen voor de verschillende
onderdelen van dit gebied vaststellen. Dit met name
om een poging te wagen om datgene, wat zich als
experiment aan ons heeft gepresenteerd op een
redelijke termijn een definitieve vorm te geven. Het
College hecht ook nogal waarde aan een zo snel
mogelijke ontsluiting van het nieuwe woongebied. Het
is m.i. de Raad ook wel heel duidelijk geworden, dat
die primaire ontsluiting van dat woongebied er zo snel
mogelijk moet komen om zo de uitvoering van de
bouwplannen mogelijk te maken.
Dan zijn er door de heren Tjerkstra, Rijpma,
Schönfeld, Weide en Kingma opmerkingen gemaakt
over de verschillende bijzondere bestemmingen. De
heer Tjerkstra heeft gevraagd naar de bedoelingen
t.a.v. het paars of zo U wilt rose gekleurde gebied
tussen Oude Potmarge en doorgetrokken Aldlansdyk,
bestemd voor verzorgende bedrijven. Ik wil de Raad
wel mededelen het is trouwens ook al in de
publiciteit geweest dat op het ogenblik wordt
onderhandeld over de mogelijkheid tot stichting van
een groothandelscentrum op deze plaats. Dan zijn er
enkele terreinen aangewezen voor bijzondere doelein
den. Het leven gaat nu eenmaal onherroepelijk door en
wij moeten dus ook in ontwerp-bestemmingsplannen
voldoende ruimte zien te vinden voor bijzondere
voorzieningen zoals scholen e.d. Deze plannen dienen
zich zeer vroeg aan, maar hebben veel tijd nodig.
Daarvoor moet op tijd de ruimte worden gevonden. Die
vinden we dus op die terreinen voor bijzondere
doeleinden. Ik wil de Raad niet onthouden, dat met
schoolbesturen van zeer verschillende aard op het
ogenblik al overleg wordt gepleegd of hun scholen daar
een vestigingsplaats kunnen krijgen. Voor zover dat
terreinen zijn, die nu bereikbaar zijn, kunnen ze als
bouwrijp worden aangemerkt en zou men dus op korte
termijn tot bouwen kunnen overgaan.
Een enkele opmerking nog over het centrum. Op
basis van de door de heren Bonnema en Sterenberg
voorgelegde bebouwingsplannen voor het westelijk
deel, moeten we rekening houden met een dichtheid
van ongeveer 700 woningen. Het gebied ten oosten,
daarvan zal vermoedelijk toch wel hogere dichtheden
nodig hebben, willen we het totale plan niet een, laten
we zeggen onvoldoende, bewoningscapaciteit geven en
willen we voorkomen dat het gehele gebied te weinig
inwoners gaat tellen om deze voorziening te dragen.
Dat kan betekenen, dat het economisch centrum van
de wijk beter wat oostelijker kan worden gesitueerd
omdat het dan maximaal op een afstand van 900 m.
van deze wijk is gelegen. Een afstand, die men voor
een economisch centrum graag in acht neemt. Uiter
aard kan over de situering gepraat worden, maar een
zeer belangrijk punt daarbij is, dat wij zo goed
mogelijk moeten proberen juist de bestaande bebou
wing in het tussen de Tijnjedijk en de doorgetrokken
Aldlansdyk een zo goed mogelijke relatie te geven met
het nieuwe bebouwingsgebied. Op het ogenblik is dit
een gebied, dat nogal geïsoleerd ligt en hoe dichter dit
economisch centrum bij dat gebied komt, des te beter
kan dat gebied dan geïntegreerd worden in de totaal
nieuwe opzet en dat is met name voor de bewoning
van deze oudere wijk van bijzonder belang.
Dan een enkele opmerking over de groenvoorziening.
Deze is schetsmatig aangeduid. Ik acht het en ik
dacht, dat de heer Tjerkstra het wel met me eens kon
zijn van groot belang, dat tussen het toekomstige
industriegebied en dit bewoningsgebied een zeer
duidelijke groene zóne komt om te voorkomen dat de
industrie en de bewoning hier te dicht aan elkaar
zullen grenzen en om te bereiken dat hier een
groengebied kan ontstaan, waarin ook de jachthaven is
opgenomen, aansluitend op Froskepölle en het toekom
stige recreatiegebied rondom Groote en Kleine Wielen.
Of dit nu moet betekenen, dat daarmee en dat
betekent het natuurlijk ook in deze opzet niet alle
groen uit dit oostelijk deel weggepoetst wordt, is een
zaak, die nader onderzoek waard is. Alleen wijs ik er
nu reeds op, dat er toch naar gestreefd dient te
worden, dat een voldoende aantal inwoners in dit
totale gebied terechtkomen. Anders komen de voor
zieningen, die daardoor gedragen moeten worden, in
gevaar. Een aantal opmerkingen over de verkeersvoor-
ziening, waar de heer Rijpma nogal een paar
opmerkingen over heeft gemaakt. De door hem
voorgestane constructies hoeven natuurlijk in een
bestemmingsregeling niet te zijn opgenomen. Dat
betekent dus, dat men een tunnel niet hoeft aan te
geven. Als de ruimte er maar is om in de toekomst
deze voorzieningen te treffen, dan is dat voor een
bestemmingsplan voldoende. (De heer Rijpma: Het
volgende agendapunt houdt er wel degelijk verband
mee). Daar houdt het geen verband mee want ik wilde
de heer Rijpma er op wijzen, dat de grens van het nu
in discussie zijnde plan op dit ogenblik precies bij die
weg ligt. Dus die oosttangent ligt buiten dit plan. Uit
het feit, dat deze er zo opstaat hoeft niet noodgedwon
gen voort te vloeien dat die dus niet verhoogd zal
worden. Dit is echter ook een kwestie van kosten.
Daarbij dient wel in aanmerking te worden genomen
dat wij niet in staat zullen zijn deze werken zelf te
financieren maar daarbij ook te maken krijgen met
subsidiërende instanties die over de kosten ook nog
wel een woordje hebben te spreken. Meent men straks,
dat de weg hooggelegen moet zijn dan kan dat
technisch gezien heel eenvoudig. Financieel maakt het
wel enig verschil. Waar ik op doelde waren met name
de door de heer Rijpma genoemde kruisingen met de
Aldlansdyk en de doorgetrokken Aldlansdyk.
Het is dus helemaal niet nodig voor het in de toe
komst aanbrengen van deze voorzieningen dat dit in
het bestemmingsplan staat. Als de ruimte er is dan kan
men dit straks eenvoudig maken. Het is een pure
verkeersvoorziening. Zo goed als men VOP's en
verkeerslichtinstallaties kan maken zonder dat ze in
het bestemmingsplan voorkomen, zo goed kan men
ongelijkvloerse kruisingen maken.
13
Waar ik de Raad wel op wil attenderen is, dat bij het
realiseren van dit plan de noodzaak om deze
voorzieningen te treffen op andere punten aan de
ringweg vermoedelijk veel groter zal zijn. Dan denk ik
met name aan de kruising JelsumerstraatDamme-
laan.
Er zijn nog enkele andere opmerkingen gemaakt
over de scholenbouw. In de periode dat ik de
portefeuille van onderwijs beheerde heb ik wel
geleerd, dat men t.a.v. kleuters en leerlingen van de
laagste klassen van de lagere school, bijzonder
voorzichtig moet zijn met het al te groot laten worden
van de loopafstanden tot de school. Daarom, als ik het
zo prima vista moet zeggen, lijkt me de door de heer
Rijpma gevraagde concentratie van kleuter- en lagere
scholen op een centraal punt in dit gebied in strijd met
die opvatting. Ik wil de Raad niet onthouden, dat er
uiteraard voor het oude gebied al een grote hoeveel
heid onderzoekmateriaal was, maar dat afhankelijk
van het te verwachten aantal bewoners, dit onderzoek
materiaal nog opnieuw moet worden beoordeeld. Over
het algemeen streeft men er dus naar, die afstanden zo
kort mogelijk te maken en de heer Rijpma zou
bereiken, dat men van het oosten af gerekend 900
meter moet lopen en van het westen af 1200 meter. Wij
kunnen dit rustig beschouwen als een inbreng van de
zijde van de Raad en wij kunnen het bij verdere
uitwerking van dit plan opnieuw gaan beoordelen.
Een enkele opmerking over het bebouwingsplan. Ik
zal me daarin beperken omdat een deel daarvan tot de
competentie van de heer De Jong behoort. Welke
waarborgen bestaan er voor realisering van dit
bebouwingsplan en hoe ligt het met de behoefte aan dit
soort woningen. Ik zou allereerst willen zeggen dat dit
een experimentele opzet is. Dat is de Raad heel
duidelijk geworden. Uiteraard is het ook stedebouw
kundig een experiment. Het lijkt mij interessant om
een zo boeiend experiment aan te durven. Men moet
zich wel realiseren, dat het experiment uiteraard ook
het risico in zich draagt van een mogelijke mislukking.
Dat betekent, dat wij met elkaar bereid moeten zijn dit
experiment een kans te geven en tegelijkertijd
betekent het, dat we daarbij zo reël mogelijk te werk
hebben te gaan. Dat betekent dunkt mij, dat in de
verdere detaillering met name van dit westelijke ge
bied aan het punt van differentiatie en nauwkeurige
situering nog enige aandacht moet worden geschon
ken. Ik dacht met name ook aan de opmerking, die de
heer Tjerkstra gemaakt heeft t.a.v. de doodlopende we
gen in het zuidelijk deel van het westelijk plan. Ik
denk met name ook aan een element als dat wandel
pad dat is een opmerking geweest van de heer
Kingma langs het Van Harinxmakanaal, waarvan
we allemaal de recreatieve betekenis bepaald wel zien.
De vraag hoe de juiste tracering daarvan zal zijn ver
dient nader onder ogen te worden gezien. Ten aanzien
van de opmerking door de heer Tjerkstra gemaakt over
de situering van de hoge gebouwen zou ik dit willen
zeggen. In het algemeen is het stedebouwkundig
onaantrekkelijk om een aantal grote elementen aan
zo'n grote weg te plaatsen maar de aantrekkelijkheid
van situering in het noordelijk deel van het gebied is
gelegen in het voorkomen van de schaduwwerking die
deze gebouwen teweeg kunnen brengen. M.i. moet men
bij de beoordeling van de situatie met deze elementen
rekening houden. De heer Tjerkstra heeft gezegd dat
die hoge hoogbouw de indruk geeft er gepoot te zijn
om toch, laten we zeggen, een economisch noodzake
lijke dichtheid te behalen. Dat is natuurlijk volkomen
waar. Men kan natuurlijk ook met eengezinswoningen
proberen diezelfde dichtheid te behalen, maar de
gevolgen t.a.v. de verkaveling van dat gebied en het
vereiste verhardingsoppervlak zijn dan niet gering. Of
dan een stedebouwkundig aantrekkelijk plan kan
ontstaan op deze schaal (het gaat hier niet om laat
ik zeggen 160 woningen maar om 700 woningen), is
m.i. bijzonder twijfelachtig. Deswege kunnen deze hoge
elementen nu eenmaal niet gemist worden. In het
overleg, dat onder mijn leiding tussen de heren
Bonnema en Sterenberg, onze eigen stedebouwkundige
afdeling en onze stedebouwkundige adviseur is ge
voerd, is zeer grote aandacht besteed aan de situering
van deze hoge blokken. Ik kan de Raad nadrukkelijk
de verzekering geven, dat de situering van deze hoge
blokken in volledige overeenstemming met onze
stedebouwkundige adviseur, de heer Kuiper, tot stand
is gekomen. Men kan daarbij natuurlijk kiezen tussen
de schaduwwerking en de betere situering.
M.i. heb ik de hoofdzaken, die hier aan de orde zijn
geweest, in eerste instantie op dit ogenblik wel
beantwoord. Ik wil dus recapitulerend zeggen dat ik
datgene, wat er in eerste instanties gezegd is graag heb
gezien als een inbreng van de Raad in de verdere
stedebouwkundige ontwikkeling van dit gebied en dat
ik graag straks, als Voorzitter van de betreffende
commissie, in samenwerking met deze commissie wil
trachten te komen tot een zogenaamd vlekkenplan met
volledige toelichting.
Ik hoop, dat het ook binnen een redelijke termijn
kan en ik verwacht, dat dit dan gevolgd zal moeten
worden door partiële bestemmingsplannen, die in het
kader van dat vlekkenplan gepast moeten worden,
waardoor uiteindelijk dan de totale stedebouwkundige
opzet van dit gebied duidelijk wordt.
De heer De Jong (weth.): Een van de punten, dat
eigenlijk door de meeste sprekers naar voren is
gebracht, is de vraag of er behoefte aan deze dure
woningen is. De heer Rijpma was hierover optimis
tischer gestemd, maar toch is dit wel een vraag die
dunkt mij meer gerichte benadering vraagt. Het lijkt
mij bijzonder moeilijk om exact aan te geven hoe groot
die behoefte zal zijn. Dat is met een dergelijk plan, dat
we nog niet eerder in Leeuwarden gehad hebben, niet
zo gemakkelijk. Er zijn wel een aantal overwegingen
die wij duidelijk op hun eigen merites kunnen
beoordelen, op grond waarvan wij uiteindelijk zouden
kunnen concluderen, of we deze richting uit moeten en
wel in deze mate en in deze vorm.
In de jaren 19601965 is landelijk 42,1 aan
woningwetwoningen gebouwd. Dit percentage was in
Leeuwarden 52,5 van het totale contingent. Wat de
premiesector betreft lag dat op 28,6 landelijk en
plaatselijk op 26,7 Landelijk lag het in de ongesub
sidieerde sector op 29,3 °/o en plaatselijk op 20,8 Ziet
U diezelfde verhoudingscijfers over 1966 tot en met
1968 dan is het landelijke verdeelschema voor de
woningwetsector 43,5 en plaatselijk 76,2 Wat de
premiesector betreft 36,3 °/o landelijk en plaatselijk
6,4 o/o. Wat de ongesubsidieerde sector betreft 20,2 °/o
landelijk en 17,4 °/o plaatselijk. Wanneer ik dit eens zou
uitdrukken in concrete cijfers dan komt het eigenlijk
hier op neer, dat wanneer wij het landelijk verdeel
schema gevolgd zouden hebben in deze jaren, dat zou
moeten betekenen, dat wij over de jaren 1960 tot en
met 1965, 70 premiewoningen meer hadden moeten
bouwen en 312 vrije sector woningen meer en dat in de
jaren 1966 tot en met 1968 974 premiewoningen meer
hadden moeten worden gebouwd en 91 vrije sector
woningen meer. Totaal over de periode 1960 t.m. 1968:
1044 premiewoningen te weinig en 403 vrije sectorwo
ningen te weinig. Wanneer we dan ook nog bedenken,
dat de gebouwde vrije sectorwoningen voor een
belangrijk deel zijn terecht gekomen in de sector van
de rusthuizen (Greunshiem, Aldlanstate en de flat aan
het Europaplein 613 in totaal) dan komen we ook op
zo'n 1000 woningen, die we eigenlijk in die vrije sector
hadden moeten bouwen. We hebben ons in toenemende
mate gericht op het woningwetbouwbeleid. Dat is dus
mede een gevolg geweest van extra volumes, die we
daarvoor konden krijgen, laten we dat rustig stellen.
We hebben ook als Raad destijds die beslissing
genomen en op zichzelf geloof ik, dat het ook wel te
verklaren is dat het zo gegaan is, maar gezien de
huidige situatie wordt het wel tijd dat we er ons eens
op bezinnen of eigenlijk niet min of meer in een
andere richting bijgestuurd moet worden. Dat klemt
temeer, omdat het verdeelschema landelijk geleidelijk
aan wat teruggedrongen wordt wat de woningwetsec
tor betreft en wat omhoog wordt gestuwd wat de
premie- en de vrije sector betreft. Daarbij wordt het
aantal woningen dat er gebouwd wordt van jaar tot
jaar groter. In 1960 was het totaal 86.436, in 1966
104.781 en in 1969 zijn er 125.000 gepland. Dan spelen
die percentages dus nog duidelijker mee en m.i. moeten
we ons dus bijzonder bezinnen op de vraag of we die