heer Kingma gezegd, dat die vrijgezellenflats van
147,- eigenlijk te duur zijn voor vrijgezellen. Laat ik
u zeggen, dat er vorig jaar plm. 350 van die flats
uitgegeven zijn, dus dat is nogal wat geweest voor deze
groep mensen. Vooral „Patrimonium" heeft veel van
deze flats uitgegeven. Als je ook zoveel te verwerken
krijgt in één jaar dan is die markt op een gegeven
moment misschien wat uitgeput, maar als ik naga
hoeveel vrijgezellen er nog zitten tussen die 1500
mensen, die nog in een goedkope woning beneden
110,- a 120,- per maand zitten en die wel veelmeer
kunnen betalen, is dat ook een flink aantal. Waarom
zouden die er niet heengaan? Er zijn vrijgezellen met
een laag inkomen en vrijgezellen met een hoog
inkomen. Inkomensniveau en huurniveau zijn nauw
aan elkaar verbonden. Bij het hanteren van die sleutel
van inkomensniveau en huurniveau richt zich mijn
zorg juist op die groep van onze bevolking met de
laagste inkomens. Wij hebben als stelregel, dat 15 pet.
van het bruto of 20 pet. van het netto inkomen aan
huur moet kunnen worden besteed. Dat komt dan voor
iemand, die ƒ110,- netto verdient, neer op een te
betalen huur van 22,- per week. Als iemand, die
14.000,- of 20.000,- bruto verdient, een zelfde
percentage van zijn inkomen aan huur zou besteden,
dan zouden dat bedragen worden in de orde van
grootte van 2100,- en 3000,- huur per jaar. Voor
deze groep, die voor een deel nog in woningwetwonin
gen woont, moeten we nu in 't Aldlan en straks in het
Westend, passende woningen bouwen. Daar moeten we
met z'n allen het jasje eens voor uit durven trekken en
dat een keer waar maken. Dan is het beleid doorzichtig
en dan zegt men: „Nou weten we waar ze heen willen
in Leeuwarden". Door realisering van dit plan
scheppen we zodoende ruimte voor de mensen met de
lagere inkomens.
De Voorzitter schorst de vergadering.
De heer Tjerkstra: De Wethouder van Ruimtelijke
Ordening heeft gezegd, dat de vorm van een principe-
schets is gekozen om voor de Raad een massale
inbreng mogelijk te maken. Een loffelijk streven, maar
het gestelde doel wordt niet bereikt indien de Raad het
moet doen met een wel zeer globale schets, waarvan de
meest essentiële gegevens niet beschikbaar zijn, terwijl
tegelijkertijd een besluit tot kredietverlening voor
aanleg van straten wordt gevraagd, waardoor structuur
en indeling van het betrokken gebied in hoge mate
worden gefixeerd. Wij zouden op deze manier besluiten
nemen, waarvan wij de draagwijdte en de consequen
ties niet kunnen overzien. De Wethouder geeft toe, dat
op diverse van de in eerste instantie gestelde vragen
geen concreet antwoord mogelijk is en hij heeft daarbij
een paar zeer belangrijke dingen genoemd, o.a. kosten
en kostentoedcling; hij heeft ook gezegd, dat de
dichtheidsgegevens, waarvan wij niets weten, een rol
spelen. Ik dacht, dat het ontbreken van gegevens en
inzicht het de Raad beslist moeilijk maken tegen dit
plan en tegen de consequenties, die daaruit voort
vloeien, „ja" te zeggen. Ik dacht wel, dat de Wethouder
alhans mij een heel eind tegemoet is gekomen door te
zeggen, dat het College overweegt deze zaken verder
voor te leggen aan de nieuwe raadscommissie en dat
daarbij dan hetgeen uit de Raad naar voren is
gekomen kan worden ingebracht. Het lijkt mij op
zichzelf een uitstekende procedure om daarmee te
vervolgen, maar nogmaals: het houdt voor mij stellig
niet in, dat ik de consequenties die onder punt 34,
sub II, wordt voorgesteld, thans al kan nemen.
De Wethouder heeft het over de hoofdstructuur
gehad. Ik ben het volkomen met hem eens, dat de wqg
naar Drachten met aansluiting op de ringweg en de
weg vanaf het Oostergoplein naar het gebied „Hemrik"
vaste gegevens zijn en ook geen punten zijn, waar ik
de vorige keer over gestruikeld ben. De heer Rijpma
gaat daar verder nog op in door de oostelijke tangent
er bij te halen, maar ik kan mij verenigen met de
opmerking van de Wethouder, dat die op dit moment
niet in het geding is. Het is n.l. een kostenvraagstuk,
dat ik op het ogenblik niet kan beoordelen, maar ik wil
er ook wel bij zeggen, dat het voor mij zeer de vraag
is, of zo'n geheel opgehoogde weg esthetisch wel een
bevredigend landschappelijk element zou zijn. Het is
per slot een barrière, waar men tegen aan kijkt en ik
heb zo'n idee, dat, als het lengteprofiel in dezelfde
verhouding als het hoogteprofiel zou worden uitgete
kend, het beeld van deze weg met hier en daar een
verhoging erin vanwege een kruising, echt nog niet zo
gek zou zijn. Ik sluit me dus, wat dit betreft, beslist
niet bij voorbaat aan bij de woorden die de heer
Rijpma de vorige keer hierover heeft gezegd. Dan zijn
hoewel ik dacht, dat zij bij punt 341 hoorde bij
het Aldlanplan ter sprake gekomen een tweetal
kruisingen en ik wil daar dus nu ook niet aan voorbij
gaan. Ik zou het College n.l. met de meeste klem
namens onze fractie willen verzoeken t.a.v. de beide
kruisingen die, welke van de Wielenpólle naar het
zuidelijk deel van het plan leidt, en de meer westelijke
ernstig te onderzoeken, of we daarvoor niet direct,
althans voor de fietsers en de voetgangers, onderdoor
gangen zouden moeten maken. Ik wil U er in dit
verband aan herinneren, dat ik, toen ik bij de vorige
begrotingsvergadering in het algemeen deze vraag heb
gesteld, het antwoord heb gekregen, dat het duur zou
zijn. Dat wist ik overigens. Ik ben het met de
Wethouder eens, dat andere, bestaande, punten aan de
ringweg stellig, wat dit betreft, meer urgent zijn, maar
daar staat tegenover, dat we het in de gegeven situatie
hier nu nog gemakkelijker kunnen realiseren.
Wat het noordelijk deel van het plan 't Aldlan
betreft, heeft de Wethouder gezegd, dat het deels een
kwestie is van reconstructie. Ik kan me daar wel mee
verenigen. Ik heb me wat onnet uitgedrukt, toen ik zei,
dat het wat een „ratjetoe" was, maar dat houdt
eigenlijk wel hetzelfde in. De nieuwe uitbreidingen
liggen inderdaad in het zuidelijk deel.
De Wethouder, zou dan straks eerst willen komen
met een vlekkenplan, en daarna met partiële bestem
mingsplannen. Dat lijkt me op zichzelf wel een goede
gang van zaken. Op mijn vraag, hoe het staat met de
strook voor bedrijven, heeft de Wethouder gezegd, dat
onderhandeld wordt met het Groothandelscentrum. Als
dat zo is en tot resultaat zou leiden, dan vraag ik me
toch wel af, waar we met kleine bedrijven, die elders
uit de binnenstad of uit buitenwijken, die gesaneerd
moeten worden moeten verdwijnen, naar toe
moeten. Hebben wij wel het nodige gebied om deze een
nieuwe plaats aan te bieden? Dat betwijfel ik wel
sterk. Ik dacht, dat juist deze strook daar bijzonder
geschikt voor was. Als die in beslag genomen zou
worden door het Groothandelscentrum, dan kan men
daar misschien aan de ene kant wel blij mee zijn, maar
aan de andere kant zit er dan toch wel de consequentie
aan vast, dat we voor de kleine bedrijven geen
uitwijkmogelijkheid hebben, dacht ik.
De Wethouder heeft ook gezegd, dat in het westelijk
plandeel een bebouwingsdichtheid zou zijn van 700
woningen. Hij heeft daarmee echter geen dichtheid
uitgedrukt; hij heeft alleen gezegd, dat daar een
hoeveelheid van 700 woningen in komt. Hoe groot de
dichtheid is, weet ik niet. Ik dacht, dat die niet erg
hoog zou zijn, althans niet in het gebied van de
eengezinshuizen. Ik heb de indruk van hem gekregen,
dat dit toch wel zijn weerslag zal hebben op de rest
van het plan 't Aldlan, n.l. het oostelijk gedeelte, en ik
heb zo'n idee, dat de geringere dichtheid in het
westelijk deel mogelijk wordt gemaakt door een hogere
dichtheid in het oostelijke deel. En ik weet niet, of we
daar direct zo gelukkig mee moeten zijn. Ik word nog
gesterkt in die mening door de omstandigheid, dat de
Wethouder, antwoordende op mijn vraag, of de
sportvelden aan de overkant van de Wijde Greuns nu
wel zo gelukkig liggen, heeft gezegd, dat deze, als ze
ten westen van de Greuns zouden liggen, het aantal te
bouwen woningen ongunstig zouden beïnvloeden. Dan
moet ik daar toch wel uit concluderen, dat de
sportvelden niet zozeer uit ideële overwegingen naar
de overkant van de Greuns zijn verhuisd, maar omdat
het bittere en harde noodzaak was. (Overigens heeft
de Wethouder de sportvelden niet met name genoemd;
hij heeft het over groenvoorzieningen gehad, maar de
sportvelden zijn natuurlijk ook groen.) En dan vraag
ik me toch waarachtig af, of dat nu de goede gang van
zaken is. Moeten noodzakelijke voorzieningen in een
plan er maar uitgedrukt worden om dat plan financieel
17
haalbaar te maken? En ik wil U in dit verband
herinneren aan een artikel van de noordelijke man van
de Nederlandse Sportfederatie, dat ik een dezer dagen
in een krant las, waarin juist Leeuwarden als een
bijzonder gunstig voorbeeld wordt aangehaald wat
betreft de goede combinatie van de sportvoorzieningen
met een woonwijk, n.l. de combinatie, die in het plan 't
Nijlan is opgenomen. Toen ik die waardeerde
woorden las en ook de noodzaak om tot die goede
combinatie te komen wel begreep, dacht ik: Nu doen
we het in het plan 't Aldlan net verkeerd, want we
gaan de sportvelden min of meer toch over een
barrière, n.l. die van dc Wijde Greuns, leggen. Ik ben
dus echt niet zo gelukkig hiermee, ik zou het graag nog
eens bekeken willen hebben, maar ik begrijp van de
Wethouder, dat dat waarschijnlijk ook nog zal kunnen.
Men zou kunnen bekijken, of althans niet een deel van
de sportvelden in het plan 't Aldlan zelf, dus ten
westen van de Wijde Greuns, kan komen.
Het westelijk deel, zegt de Wethouder, is een
stedebouwkundig experiment. Ik heb niets tegen
experimenten; ik heb daar de vorige keer ook niets
tegen in gebracht, alleen heb ik wel een aantal vragen
naar aanleiding daarvan gesteld. De Wethouder
chargeert de zaak voor mijn gevoel wel een beetje, als
hij zegt, dat de hoogbouw aan de noordkant is
gekomen om de schaduwwerking te ontgaan. Alsof er
geen andere opzet mogelijk zou zijn, waarbij dan deze
hoogbouw zodanig gesitueerd is niet aan de
noordelijke weg, maar een zelfstandige plaats krijgen
de zoals ik het de vorige keer gezegd heb dat de
schaduwwerking niet zou kunnen worden ontgaan! Die
arumentatie van de Wethouder aanvaard ik voor
hands niet zonder meer.
Dat het westelijk deel waarvan mij wel duidelijk
is, dat daar niet alleen eengezinswoningen kunnen
komen, doodeenvoudig omdat men het anders finan-
cieel-economisch niet zou halen zonder hoogbouw
stedebouwkundig niet aanvaardbaar zou zijn, wil er bij
mij niet in. Er zijn dacht ik, toch wel meer gebieden
van deze omvang - en dat is echt niet zo'n grote
omvang waar alleen maar eengezinshuizen staan en
die toch beslist wel aanvaardbaar zijn. We bekijken
zo'n wijk natuurlijk niet, althans niet geregeld, vanuit
een helicopter, maar vanaf de begane grond. En dan
geloof ik, dat het aantal eengezinshuizen, dat in het
westelijk deel en dan zonder hoogbouw zou kunnen
worden geplaatst, op zichzelf wel aanvaardbaar is. Dat
is echter geen punt, want het is wel duidelijk, dat de
hoogbouw noodzakelijk is.
De Wethouder heeft gezegd, dat hij het mogelijk acht
op redelijke termijn met een vlekkenplan, voorzien van
een vrij uitvoerige toelichting, te komen. Als dat
inderdaad op redelijke termijn mogelijk is, dan vraag
ik mij af, waarom we dan vandaag in dit plan, met
vrijwel géén toelichting, zouden treden. Ik heb datgene
wat ik mis in enkele punten trachten samen te vatten,
maar dat is en daar ben ik de heer Rijpma bijzonder
dankbaar voor, door hem ook nog eens breed
geëtaleerd in een groot aantal vragen, die, dacht ik,
naar dezelfde conclusie moeten leiden, n.l., dat een
plan met niet meer gegevens dan we hier hebben, toch
eigenlijk voor de Raad niet aanvaardbaar is.
De heer De Jong heeft zeer veel cijfers gegeven; hij
heeft dat in een versneld tempo van enthousiasme
gedaan, waar ik wel plezier om heb gehad. Ik geloof
overigens, dat zijn betoog hier en daar doorzichtig was
ik heb tenminste op een bepaald moment U zal
het me, hoop ik, niet kwalijk nemen de gedachte
gehad: dit is een betoog met zoveel vuur en verve
gebracht, bijna een betere zaak waardig! Hij heeft
eerst woningwet-, premie- en vrije sector woningen
tegenover elkaar gezet; daar zal ik me kort afmaken. Ik
heb althans in de vorige raadsvergadering beslist niet
gepleit voor meer woningwetwoningen en minder
andere woningen; ik heb alleen gezegd, dat het ons een
goede zaak lijkt, dat men nu aan andere soorten
woningen dan we tot nu toe hier voor het merendeel
gebouwd hebben, veel aandacht besteedt. Ik heb er
dus ook geen behoefte aan op de kwestie „woningwet
woningen andere woningen" in te gaan. Ik dacht dat
het wel duidelijk is, dat wij inderdaad naar een
gevarieerder pakket van woningen toe moeten. Of dit
alles de doorstroming zozeer zou bevorderen als de
Wethouder verwacht, dat kan ik niet overzien, maar ik
twijfel daar wel enigszins aan. Overigens heb ik de
vorige keer gezegd, dat ik de indruk heb, dat wij met
deze woningen, die waarschijnlijk behoorlijk duur
zullen zijn, nu net niet „prikken" in die vrij grote
groep, die in de loop van de laatste 10 jaar naar de
omringende, buiten onze Gemeente gelegen, dorpen
zijn verhuisd. Dat is een groot aantal, zegt de
Wethouder. Ik kan hem dat bevestigen; van 1958 tot
1968 is de agglomeratie Leeuwarden en daar versta
ik dan onder de gemeente met de omliggende
gemeenten, gegroeid met 9600 personen, maar daarvan
is minder dan de helft ten goede gekomen aan
Leeuwarden-Stad, n.l. maar ruim 4400, terwijl bijna
5200 aan die andere gemeenten ten goede zijn gekomen.
15 a 1600 woningen (als we het aanwascijfer delen
door ruim 3) is een vrij belangrijk aantal. En dit zijn
allen mensen, van wie we rustig kunnen aannemen,
dat ze op een klein aantal na in Leeuwarden hun werk
hebben.
Ik heb gevraagd: Was het niet verstandig geweest en
had U niet kunnen bevorderen, dat bij dit plan een
inzicht was gegeven, wat redelijkerwijze de verwach
ting kan zijn? Ik heb n.l. de indruk dat we het juist
moeten zoeken in de inkomensklasse van zo ongeveer
15.000,- tot 24.000.-. Ik had verwacht, dat cijfers
daaromtrent bij de toelichting zouden zijn gevoegd,
maar die hebben we niet gekregen. Ik had terzake
graag meer inzicht gehad. De categorie bewoners, voor
wie men ze bedoelt te bouwen en die ik zojuist
noemde, zit nu juist niet om woningen van deze
prijsklasse te springen. Dan zegt de Wethouder ook
nog. We kunnen t.a.v. het tweede stuk van 't Aldlan
wel eens zien, hoe we het doen. Ik dacht, dat dat nu
juist niet moest. Dat „we zullen wel eens zien, hoe het
komt" is nu juist ons grote bezwaar. Wij zijn er dus
helemaal niet tegen, dat hier een ander soort woningen
wordt gebouwd dat heb ik de vorige keer, dacht ik,
ook duidelijk gezegd maar tegen het feit, dat ons
plannen worden voorgelegd, waarin wij doodeenvoudig
veel te weinig inzicht hebben, om er een verantwoord
oordeel over te kunnen geven. Ik zal niet ingaan op de
opmerking van de Wethouder, dat men vanuit die flats
een machtig mooi uitzicht heeft; dat is niet iets wat ik
heb betwijfeld de vorige keer. Ik zal in het vervolg,
wanneer ik last van lawaai heb, naar het zuiden gaan
staan; misschien heb ik er dan geen last van! Dit alles
doet in dit verband niet zo heel veel terzake. Waar het
ons om gaat, is, dat wij niet verwachten, dat de Raad
tot in details uitgewerkte plannen krijgt, maar wel, dat
de plannen van een dusdanig aantal gegevens in de
toelichting zijn voorzien, dat het mogelijk is daarover
overleg te voeren in een stadium, dat men ook nog
bepaalde zaken veranderd zou kunnen krijgen. Dit
brengt mij er en ik dacht niet, dat ik zover van
Weth. Tiekstra af sta toch toe aan B. en W. en de
Raad een motie van de volgende inhoud voor te
leggen.
„De Raad nodigt B. en W. uit voor 't Aldlan te
komen met een plan, dat de bestemming voor het
gehele gebied duidelijker aangeeft dan de nu voorlig
gende principe-schets, vergezeld van een toelichting,
die de Raad o.m. een zo goed mogelijk inzicht verschaft
in: a. de prognose van het aantal bewoners; b. de
planning van de woningbouw; c. de kosten en de
toerekening daarvan en d. de voorzieningen t.b.v.
verkeer, onderwijs, recreatie, enz."
Ik zou deze motie graag deel willen laten uitmaken
van de discussie.
De heer Schönfeld: Ik wil mijn grote waardering
uitspreken voor het uitstekende betoog van de
Wethouder. Toch zou ik op enkele punten nog even
nader willen ingaan. Tijdens de vorige vergadering heb
ik o.a. gesproken over de noodzaak van een veilige
verbinding voor voetgangers tussen het gedeelte
gelegen ten zuiden van de Aldlansdyk en het
noordelijk daarvan gelegen gedeelte. Ik heb gesugge
reerd om tegelijk met het treffen van verkeersvoor-
zieningen, o.a. in het gedeelte van de Aldlansdyk, dat
verlengd zal worden, één of meerdere voetgangerstun
nels te maken. Ik vraag me af waarom deze