1 V-»
ff 2-S
V
V
V
V
V
V
V
V
V
vanavond, mogelijk voor de derde keer, over een
principe-schets, een bepaalde aanzet, een bepaalde
vormgeving van een zeer belangrijke toekomstige wijk
in deze Gemeente. U hebt die principe-schets aan de
Raad voorgelegd en de Wethouder van Ruimtelijke
Ordening heeft gisteravond ook met zoveel woorden
gezegd, dat het College het op prijs stelt, dat de Raad
daarop in gaat en probeert, met gedachten, suggesties
en overwegingen op te vullen datgene wat op dit
moment nog blanco is en wat ontbreekt in deze
principe-schets. Wanneer wij het zo verstaan, betekent
dat dus ook dat de Raad in de procedure, in de verdere
voortgang, een bepaald positief antwoord moet geven
op datgene, wat in deze principe-schets eigenlijk als
een soort vraag, een soort uitdaging, van Uw kant tot
ons komt. Wij zijn daar ook van onze kant toe bereid
en m.i. is dat ook een paar keer heel duidelijk onder
woorden gebracht. Nu is ons grote bezwaar, dat voor
een aantal sectoren in deze schets wel duidelijk een
bestemming is aangegeven, soms zeer gedetailleerd,
maar dat er ook een aantal blinde vlekken in
voorkomen van een nogal grote omvang. Nu zijn er
twee mogelijkheden. Of je aanvaardt over de hele linie,
dat er van die blinde vlekken zijn, of je zegt, wanneer
het wel mogelijk is om het hier en daar te detailleren,
waarom zou het dan niet mogelijk zijn om dat ook voor
die blanco gebieden te doen? Wij vinden, dat U wat dit
betreft dus op twee gedachten hinkt en geen duide
lijke keus hebt gedaan.
Wanneer ik mij nu even beperk tot de woningbouw,
wil ik het volgende opmerken. U weet ongeveer
hoeveel woningen er moeten worden gebouwd in wat
wij nu vanavond telkens het westelijk stuk noemen. U
kunt geen enkel inzicht verschaffen over het aantal
woningen dat in het oostelijk stuk het grootste stuk
gebouwd moet worden. Iedereen in deze Raad, die
meer dan één keer met wat wij vroeger uitbreidings
plannen hebben genoemd, te maken heeft gehad, weet,
dat ons altijd een inzicht werd geboden in de totale
woningbouw in het hele gebied. Waarom? Omdat er
een heel duidelijke samenhang is tussen de woning
bouw in dat hele gebied en uit stedebouwkundige en
financiële overwegingen om maar de voornaamste te
noemen. Het ene werkt nadrukkelijk in op het andere.
Weinig dichtheid in de ene sector zal onherroepelijk
met zich mee moeten brengen de Wethouder van
Ruimtelijke Ordening heeft dat gisteravond ook met
zoveel woorden gezegd meer dichtheid in het andere
stuk. Als een bepaald gebied duur wordt, dan zal dat
op een bepaald moment verhaald moeten worden op de
rest van dat gebied, tenzij men doet wat mijnheer
Heidinga zojuist heeft gezegd. Het is heel wel mogelijk
de plannen gescheiden te houden. Maar ook wanneer
wij dat zouden doen, heeft niemand van ons vanavond,
noch gisteren, noch de vorige keer, iets kunnen horen
over de kosten van het westelijk gebied, laat staan dus
over de mogelijke kosten van het oostelijk gebied en
het is dat, wat de heer Tjerkstra ertoe heeft gebracht
te zeggen: „Wij doen eigenlijk een sprong in het
duister, wij weten niet waar wij terecht komen". Dan
zijn wij bereid te zeggen akkoord, de ouderwetse
manier van bestemmingsplannen maken is voorbij. Wij
gaan dat anders doen, wij gaan dat meer globaal doen
en daar staan wij achter. U stelt, dat we een stuk
nieuwe woningbouw op touw zetten. Daar hebben wij
op zichzelf ook in principe geen bezwaar tegen; alleen
zouden wij wel willen weten wat kost het, wat
betekent het, welke categorieën komen hier terecht,
welke garanties hebt U, dat dit experiment gelukt enz.
Wij zouden van de rest van dat plan eigenlijk meer
willen weten dan op dit moment mogelijk is, want wij
gaan niet in principe iets vaststellen voor bepaalde
gebieden, maar voor het geheel, inclusief het beloop
van de straten in dat westelijke stuk. De heer Heidinga
vergist zich wanneer hij denkt, dat als wij dit
vanavond zo aannemen wij dat over een kwartaal of
een half jaar nog wel weer kunnen veranderen, want
dan vraag ik mij in gemoede af, waarom wij dan iets
zouden gaan vaststellen of aannemen. Hou dan het
hele plan blanco en zeg, dat U niet precies weet hoe
het beloop van die wegen is. Wij willen eenvoudig, dat
U daar begrip voor hebt en wilt proberen, ons wat
betreft de totaliteit van dit bestemmingsplan meer
inzicht te geven. Dat is dan voor ons gevoel de basis,
waarop U de rest kunt optrekken. Daarom vragen wij
dus nu op dit moment niet dat U precies kunt zeggen
hoe alles komt, maar heel simpel: geef dan een
toelichting over het aantal bewoners, over de planning
van de woningbouw in het gehele gebied. Wie weet dat
in deze Raad? Niemand! Enig inzicht in de kosten. Wie
in deze Raad heeft dat? Niemand Een aantal
voorzieningen op het gebied van verkeer, onderwijs en
recreatie e.d. Wie weet hoe dat moet komen? Dat weet
niemand. Die vraag houdt ook de heer Rijpma bezig;
hij heeft er zijn gedachten over laten gaan, samen met
een aantal andere mensen, en hij heeft gezegd: „dit en
dit zouden wij willen. Spreek uit, dat en daar
moet U dus rekening mee houden, want als U dat niet
doet, dan neemt de heer Heidinga U dat kwalijk, dat
heb ik zojuist uit zijn mond gehoord en opgetekend.
Daar zit iets bindends, iets verplichtends in en dat gaat
ons te ver. U kunt als College nooit vanavond al ja of
neen zeggen op datgene, wat in de motie-Rijpma wordt
gevraagd; daar bent U eenvoudig niet toe in staat. Ik
neem U dat ook niet kwalijk. Ik zeg U alleen maar dat,
als U onze motie accepteert, U een basis gaat leggen
voor het geheel en daar bouwt U mogelijk de
elementen op waar de heer Rijpma om heeft gevraagd.
Ik geloof, dat zowel de motie van de heer Rijpma als
die van de heer Schönfeld helemaal wijzen in de
richting van onze bezwaren, dat is zo duidelijk als het
maar kan. Ik geloof dat, als U recht wil doen aan Uw
opvattingen over een principe-schets en de bezwaren,
die van onze kant worden ingebracht, U er alleen maar
belang bij kunt hebben, dat de procedure zo wordt
gevolgd als wij ons dit voorstellen en dat U de moties
van de heren Rijpma en Schönfeld mogelijk tot U kunt
nemen om eens te kijken wat U ermee doet. Wanneer
er vanavond over zou moeten worden gestemd dan
zullen de stemmende leden van het College er nooit
vóór kunnen stemmen en ook mijn fractie zal dan
eenvoudig tegenstemmen, omdat wij het inconsequent
achten om deze moties in te dienen met name dus van
de heer Rijpma na alles wat er van die kant over deze
zaak en over deze procedure is gezegd.
De Voorzitter schorst de vergadering voor een
koffiepauze.
De Voorzitter: Het College heeft met belangstelling
kennisgenomen van de opmerkingen, die in vele
opzichten van instemming getuigden, doch anderzijds
min of meer kritisch waren. Bij verschillende raadsle
den blijken toch nogal wat vragen te bestaan, die het
voor hen kennelijk in dit stadium moeilijk doen zijn
zich reeds definitief uit te spreken over de principe-
schets, die wij U inzake het totale bestemmingsplan
,,'t Aldlan" hebben voorgelegd. Dit blijkt wel in het
bijzonder uit de moties, die zijn ingediend door
enerzijds de heer Tjerkstra en anderzijds door de
heren Rijpma, Heidinga en De Leeuw.
Het College is tot de volgende conclusies gekomen.
Ten eerste verdient het aanbeveling, hetgeen in de
zojuist door mij genoemde moties is vermeld, de
onderhavige kwestie nader te bestuderen en daarover
onder meer overleg te plegen met de in te stellen
Commissie voor de Ruimtelijke Ordening. Wij hebben
uit de gegeven toelichting de indruk gekregen, dat dit
ook door de indieners van die moties, alsmede door
verschillende andere raadsleden, gaarne wordt gezien.
Hetzelfde kan overigens gelden voor de door de heer
Schönfeld ingediende motie.
Ten tweede lijkt het ons in verband met die nader te
verrichten studie en het nog te voeren overleg niet
nodig, vandaag de moties in stemming te brengen en
evenmin aan de Raad een beslissing te vragen omtrent
hetgeen is gesteld onder I van het ontwerp-besluit, dat
bij de raadsbrief is gevoegd.
Ten derde zal het College bevorderen, dat zo spoedig
mogelijk een formeel vlekkenplan met de daarbij
behorende toelichtingen ter beslissing aan de Raad
wordt voorgelegd. Daarover zal dan vanzelfsprekend
vooroverleg plaatshebben in de in te stellen Commissie
voor de Ruimtelijke Ordening.
De heren Wethouders zullen zich bij hun beantwoor
ding in tweede instantie dan ook verder beperken tot
if
hetgeen betrekking heeft op het onder II van het
ontwerp-besluit gestelde.
Voor de goede orde wil ik dus nog duidelijk stellen,
dat wij in ieder geval aan U zullen vragen een besluit
te nemen en U uit te spreken voor de verdere
ontwikkeling van het westelijke woongebied in het
ontwerp-bestemmingsplan 't Aldlan, zulks overeen
komstig het hierbij behorende bouwplan. Wij menen
dat daarover vandaag beslist een uitspraak van de
Raad moet worden gevraagd. Bij de behandeling van
het volgende agendapunt zal dan vanzelfsprekend met
één en ander rekening moeten worden gehouden. Ik
stel dit op dit moment alleen even voor de goede orde.
Wij kunnen dat straks bij de behandeling van het
volgende agendapunt nader concretiseren.
De heer Tiekstra (weth.): Het lijkt mij niet nodig in
dit stadium op alle opmerkingen, die m.b.t. de planolo
gische opzet zijn gemaakt, vanavond nu nog weer
uitvoerig te antwoorden. Er zijn m.i. een paar punten,
die toch op dit ogenblik wel beantwoording verdienen.
Dat zijn met name de opmerkingen die zijn gemaakt, ik
laat in het midden, of dat een gevolg is geweest van de
omstandigheid, dat ik mij gisteren niet duidelijk of
onvolledig heb uitgedrukt, over de dichtheidsgegevens.
Ik heb m.i. gisteravond gezegd en nu moet ik
oppassen dat ik niet uitglijd in de richting van alle
andere punten dat juist in verband met de herziene
situering van de sportterreinen de situatie ontstaat, dat
een groter woongebied gecreëerd kan worden. Het
creëren van een groter woongebied is wenselijk om de
gehele wijk toch de gewenste bevolkingsdichtheid zo
U wilt het gewenste aantal inwoners te geven. Wij
moeten dunkt mij met een zekere voorzichtigheid over
bebouwingsdichtheden praten, eenvoudig omdat op
zichzelf genomen de bebouwingsdichtheid als zodanig
nog niet beslist over het aantal inwoners. Aard en
grootte van de woningen en samenstelling van het
woningenpakket spelen daarbij uiteraard een rol. Ik
zou dus graag het misverstand weg willen nemen, dat
wegens de dichtheid ten westen van de brug de
dichtheid ten oosten van de brug zal moeten worden
opgevoerd. Ik durf nog verder te gaan. Het kan van
belang zijn de afzonderlijke exploitatieopzetten van
deze gebieden naast elkaar te leggen. Dit, om met name
te vermijden wat de heer Tjerkstra heeft veronder
steld, dat mogelijke tekorten voor het westelijke gebied
zullen worden gebracht ten laste van de exploitatie
van het oostelijke gebied. Ik dacht dat dat de teneur
was van de opmerking van de heer Tjerkstra. Ik hecht
eraan dat bij deze gelegenheid nog even nadrukkelijk
te stellen.
Dan geloof ik, dat voor mij overblijft de vraag van
de heer Van der Veen, die betrekking had op de
procedure die tot de realisering van het bouwplan zal
kunnen leiden, in casu het bouwplan ten westen van
de brug. Ik hecht eraan te verklaren wat ik ook
gisteravond heb gezegd, n.l. dat een eerste vereiste
daartoe is, dat de Raad vanavond wel besluit tot het
maken van de hoofdaansluiting in dat gebied. Verder
strekkende beslissingen hoeft de Raad dan voor de
bewoningsgebieden niet te nemen. Ik heb gisteravond
genoteerd, dat de heer Tjerkstra tegen de hoofdopzet,
de hoofdwegen e.d. geen bezwaar zou hebben. Dat
haak ik er dus wel even aan vast.
Nu zijn er twee mogelijkheden. De eerste is, dat
synchroon aan de ontwikkeling van het door U zoëven
genoemde vlekkenplan met volledige toelichting ook de
bebouwingsplannen worden ontwikkeld en dat zal
kunnen inhouden en dat betekent dus ook dat ik het
steeds weer zie in samenspel en overleg met de
betreffende in te stellen commissie dat op het
moment dat het vlekkenplan bij de Raad wordt
gebracht, een gedetailleerd bebouwingsplan al beschik
baar is, zodat tegelijkertijd bij het beoordelen en de
beraadslagingen van de Raad over het vlekkenplan
het gedetailleerde bebouwingsplan in de beoordeling
kan worden betrokken. Wat ik belangwekkend vind
dat weet de Raad ook van mij is, dat bij de
voorbereiding daarvan de door U zoëven genoemde
commissie volledig kan worden betrokken en dat ook
alle bezwaren, die gemaakt zijn, volledig tot hun recht
kunnen komen. Er blijft natuurlijk de mogelijkheid
over, dat het synchroniseren van deze procedures niet
lukt. Dat is een mogelijkheid waar we altijd rekening
mee zullen moeten houden. Dat zou kunnen betekenen,
dat wij op een bepaald ogenblik toch bij de Raad
moeten komen met een voorstel tot verkoop van de
grond, een voorstel, op een of andere wijze betrekking
hebbende op de verhardingsgebieden die immers
openbaar van aard zullen zijn binnen de bebouwings-
gebieden of dat met toepassing van procedures
ingevolge artikel 20 van de Wederopbouwwet, hetzij
artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of
van artikel 50 van de Woningwet, vooruitlopende op
het toekomstige bestemmingsplan, een bouwvergun
ning zal worden gevraagd. Ook in die situatie lijkt het
mij juist, dat dit niet gebeurt dan na overleg met de
betreffende commissie. Wanneer dus een eventueel
grondtransactievoorstel in de Raad wordt gebracht, zou
de Raad op hetzelfde moment ook weer in staat moeten
zijn, zich een oordeel te vormen over het bebouwings
plan, dat de grondslag zal moeten zijn voor beoordeling
van de consequenties van het eventueel verlenen van
een vergunning of het sluiten van een transactie en
tevens in de gelegenheid moeten zijn om kennis te
nemen van het oordeel van de commissie over het
bebouwingsplan. Ik dacht, dat ik hiermee ook de
opmerkingen van de heer Van der Veen over de
procedure heb beantwoord. Ik herhaal wat ik in eerste
instantie heb gezegd, dat er en daarin stemde de
heer Vellenga volledig toe een zodanige samenhang
is tussen alle onderdelen van het gebied, dat ik meen
dat het juist is, er consequent naar te streven op zo
kort mogelijke termijn te komen tot een volledig
vlekkenplan met een volledige toelichting voor het
gehele gebied. Dan pas, zoals de heer Vellenga terecht
heeft gezegd, is de Raad in staat de totale samenhang
te beoordelen.
De heer De Jong (weth.): Het lijkt mij het beste, dat
ik inga op de vragen, die in tweede instantie gesteld
zijn. De heer Tjerkstra heeft in eerste instantie
eigenlijk een opmerking gemaakt, waarop ik nog even
zou moeten ingaan. Hij heeft ook nog wel andere
dingen gezegd, die ik beter maar kan vergeten, maar
hij heeft gezegd dat het hem eigenlijk ging om die
andere groep, die geholpen moet worden en dat is de
groep met een inkomen tussen 15.000,tot
24.000,De heer Tjerkstra heeft niet de indruk, dat
die groep hier allereerst geholpen wordt, maar eerder
de groep die op een hoger niveau ligt. Wanneer wij het
landelijke verdeelschema nemen en op grond daarvan
plannen, dat we hier 1000 woningen moeten bouwen in
1969, dan zouden daarvan 360 woningen in de
woningwetsector kunnen worden gebouwd, 80 in de
premiesector, te bouwen door woningbouwcorporaties,
dit speciaal aan het adres van de heer Kingma, waaruit
blijkt, dat hetgeen de woningbouwcorporaties in deze
sector kunnen doen, bijzonder gering is, 360 woningen
in de premiesector door particulieren en 200 woningen
in de ongesubsidieerde sector. Nu zal dit plan zich
waarschijnlijk in hoofdzaak richten op die laatste
groep, 200 woningen in de ongesubsidieerde sector. Wij
weten niet precies hoe het komt, omdat we nog niet
precies weten hoe duur deze woningen worden en
wanneer dat bekend is. Dat kan omstreeks 1 febru
ari bekend zijn, aangezien dan de tekeningen klaar
zijn. Dan weten we ook, wat de kosten van deze
woningen zijn. In die kosten worden uiteraard ook de
grondkosten opgenomen. Deze worden volledig doorbe
rekend. Het is dus niet zo, dat de rest dit zou moeten
betalen. Dit plan bedruipt zichzelf. Het moet er dus in
verwerkt zijn en dat weten we omstreeks 1 februari.
Wanneer ik gezegd heb dat we 1 februari los kunnen,
dan betekent dat, dat dan de bouwvergunningen
aangevraagd kunnen worden en dat dan de grondover-
dracht kan plaatsvinden, zodat we, als het een beetje
lukt, met deze 200 woningen kunnen beginnen
omstreeks mei, juni of juli. Die 200 woningen, die
gebouwd zullen worden en waarvoor dus nu de
plannen op stapel staan, zijn ongeveer als volgt
samengesteld. 2 Flats a 60 woningen is 120 woningen,
huurflats, dit in antwoord op de vraag van de heer
Vellenga, en ongeveer 80 eengezinswoningen in de
variaties, die ik U gisteren al heb meegedeeld. In