-26 25
passing meer vinden. Het College gaat misschien van
de gedachte uit, dat we die dan niet meer hoeven te
krijgen, maar dat is toch wel een moeilijk punt. De
Raad weet op dit ogenblik niet, om welke verordenin
gen het dan wel gaat, kan de toepassing ervan niet
beoordelen, maar kan ook geen initiatief nemen om ze
eventueel in te trekken of te wijzigen. Gaarne zou ik
van de Voorzitter de toezegging ontvangen, dat we
althans een inhoudsopgave krijgen (zo nodig een ge
stencild exemplaar), zodat we althans de titels van die
verordeningen kennen. (De Voorzitter: Bedoelt U met
een inhoudsopgave een opgave van die verordeningen,
die op dit moment nog van kracht zijn?) Inderdaad.
De heer Visser: Ik heb nog een vraag n.a.v. vraag 30
van het verslag, betreffende de informatie aan de
Jeugdgemeenteraad. Mag ik misschien uit het ant
woord van Uw College afleiden, dat de gevraagde in
formatie inderdaad zal worden verstrekt aan dit jeugd-
college?
De Voorzitter: N.a.v. de vraag van Mevr. Veder durf
ik geen positieve toezegging te doen. Wij zijn wel
overtuigd van het belang, dat de Raadsleden, maar ook
wijzelf, erbij hebben, te kunnen beschikken over een
complete, zo recent mogelijk bijgewerkte bundel met
de thans geldende tekst van onze verordeningen. Dit
werk lappen we echt niet aan onze laars, maar het
heeft niet een zo hoge prioriteit, dat we het vóór
andere dingen kunnen laten gaan. We werken er wel
aan door en ik wil graag bekijken of het mogelijk is in
ieder geval een opgave te maken, waaruit duidelijk
blijkt, welke nog niet in de nieuwe bundel opgenomen
verordeningen nog van kracht zijn. Uit praktisch oog
punt lijkt het mij niet erg zinvol nu nog te pogen
verordeningen in een nieuwe redactie aan de bundel
toe te voegen, waarvan we kunnen overzien, dat ze
binnen redelijke tijd echt van de kaart gaan.
Ik kan wel positief toezeggen, dat we alle leden van
de Jeugdgemeenteraad een exemplaar van de stukken
zullen toezenden.
Mevr. Veder-Smit: Ik vind toch echt, dat we die
inhoudsopgave moeten hebben. De Secretaris heeft mij
die al een keer schriftelijk beloofd, maar dat was al in
1967. We moeten toch minstens weten, welke veror
deningen er zijn. (De Voorzitter: Ja, dat ben ik wel
met U eens.) Verder neem ik aan, dat U op aanvrage
de tekst van een verordening zult verstrekken.
De Voorzitter: Ik zeg U toe, dat we dat heel serieus
bekijken. Met wat goede wE moet het mogelijk zijn een
inhoudsopgave te maken, dus daar gaan we met elkaar
ernstig over studeren.
Mevr. Joustra-Bijker: Men leest de laatste tijd veel
over openbaarheid, openheid van bestuur, meer con
tact tussen kiezer en gekozene, meer contact tussen de
overheid en de burger. Naar aanleiding hiervan heb ik
vraag 28 in de mem.v.a gesteld. Daarmee heb ik ge
probeerd een idee te lanceren om het publiek het
volgen van de raadsvergaderingen wat te vergemakke
lijken. Ook kan men nog meer belangstelling wekken,
door b.v. de raadsstukken voor het publiek ter inzage
te leggen, zodat zij, die op de publieke tribune de
vergadering volgen, de punten, die ter discussie komen,
beter kunnen begrijpen. Van verschillende kanten heb
ik nl. al eens vernomen, dat men dikwijls werkelijk
niet begrijpt, waarover wordt gepraat. Ik kan me nog
een ervaring van een aantal jaren geleden in een
andere gemeente herinneren. We bezochten een raads
vergadering, tijdens welke een collega van mij zou
worden benoemd tot hoofd van een school. Toen die
vergadering afgelopen was, hebben we elkaar aange
keken en ons afgevraagd, of hij nu wel of niet was
benoemd. We wisten het niet. Toen ik dan ook de
vorige zomer in Enschede een advertentie in de krant
las, waarin de burgemeester van die gemeente de
raadsvergadering van 5 augustus aankondigde en me
dedeelde, dat de raadsstukken voor het publiek ter
inzage lagen in diverse gebouwen, verdeeld over de
stad en de dorpen, heb ik deze advertentie meteen
uitgeknipt met de gedachte, dat dat misschien ook wel
iets voor Leeuwarden zou zijn. Voor onze stad had ik
gedacht aan de Openbare Bibliotheek, de Provinciale
Bibliotheek, het Stadhuis, de wijkcentra en buurthui
zen in de dorpen. Deze wijkcentra en buurthuizen zijn
nog niet overal aanwezig, maar misschien weet Uw
College er wel ieits op om een ander plekje te vinden.
Verder heb ik gehoord, dat men in Enschede de jeugd
hierbij ook betrekt, want wie de jeugd heeft, heeft de
toekomst. Ik zou Uw College willen vragen ook eens te
overwegen of het onderwijs hierbij betrokken kan
worden door b.v. het bezoek van klassen aan de raads
vergaderingen te bevorderen. Daarbij moet men dan
het liefst vergaderingen bezoeken, die interessant zijn,
doordat men veel discussie, schorsingen of stemmingen
verwacht. Deze vergaderingen zouden dan kunnen
worden voorbereid met medewerking van de afdeling
Voorlichting.
In Zeist tracht men o.a. de pers nog meer in te
schakelen. Ik heb ook wel het idee, dat het voor de
pers vaak moeilijk is deze vergaderingen te volgen,
vooral als je het raadsverslag in de krant leest. (Ge
lach) Aan iedere raadsvergadering in Zeist gaat een
bespreking vooraf van het zo compleet mogelijke Col
lege van B. en W. met de journalisten om te komen tot
een zo goed en vruchtbaar mogelijk volgen van de
besprekingen in de Raad, opdat daaruit een goed ver
slag in de kranten voortvloeit. De lezer heeft b.v. niets
aan een opmerking als „Een raadslid sprak 35 minuten
over het onderwijs." Hij wil graag weten, wat dat
raadslid zei. Ik zou dus willen vragen of het mogelijk
is de pers beter voor te lichten in het belang van de
openbaarheid en de openheid.
De hear Boomgaardt: Ik foun dat in nijsgjirrich
forhael fan mefr. Joustra. Ik wol dat wol ünderstreek-
ie. Ik haw koartlyn noch in sltüdzje makke fan iepen-
bierheit fan oerheitsstikken. Dat binne saken dy't yn
Den Haech oan'e oarder binne. Ynternasionael sjocht
men hiir ek in, hiel eigenaerdige üntjowing. Yn de
Noardske lannen kin eltse journalist, dy't him legiti-
mearie kin, de post dy't moams ynkommen is by de
oerheitsynstansjes, opfreegje en dan is men der for-
plichte alle brieven oer to jaen. Nou wol ik it sa fier
hjir net trochfiere, mar ik soe der grif gjin biswier
tsjin hawwe, dat de journalisten dy't harren legiti-
mearie kinne, dy't fan bonafide kranten komme, krekt
as de riedsleden de riedsstikken ynsjen meije op'e
lêskeamer. Ik soe dus wolle, dat by it idé, dat mefr.
Joustra hjir lansearret as h.ia freget: Hwat kinne wy
der oan dwaen om de Ried bigrypliker to meitsjen foar
it publyk, myn suggesty tige under eagen sjoen waerd
en dat der ek oan dy idéen wurke wurdt. Ik fyn it in
tige sinfolle en nuttige saek.
De heer Vellenga: Ik heb twee opmerkingen n.a.v.
volgnr. 52. In de eerste plaats gaat het dan over de
probleemstelling, die ook in de mem.v.a. naar voren is
gekomen onder vraag en antwoord nr. 29. In verband
daarmee zou ik graag nog eens willen citeren uit mijn
algemene beschouwing van het vorige jaar. Ik heb toen
o.m. gezegd: „Het is zonder meer duidelijk, dat op dit
gebied de pers een grote taak heeft en dat het goed
kan zijn de kranten te stimuleren met dit goede werk
door te gaan. In dit verband zou mijn fractie aan Uw
College de suggestie willen doen een persprijs in te
stellen om eens per jaar een prijs, in een bepaald
geldbedrag uitgedrukt, te verlenen aan die journalist
in of buiten Friesland, die in een of meer artikelen het
beeld van Leeuwarden en de belangen van Leeuwar
den zoveel mogelijk aandacht heeft gegeven en zo goed
mogelijk heeft gediend." De Voorzitter heeft toen als
antwoord namens het College gezegd deze zeer belang
rijke suggestie in het College van B. en W. te zullen
bespreken. Dat is bij mijn weten niet gebeurd. Het
College zou ook overwegen eventueel die suggestie met
de pers te bespreken en ook dat is, althans bij mijn
weten, niet gebeurd. Ik wilde er dus toch nog weer
even op terugkomen, al was het alleen maar om het
feit, dat ik er zelf vorig jaar over heb gepraat.
In de tweede plaats een opmerking n.a.v. vraag en
antwoord 38, betreffende de inlichtingenbureaus in
nieuwe woonwijken. In Uw antwoord keert U de situa
tie enigszins om. Die stakkers, die zo maar ergens
gedropt zijn in een van onze buitenwijken, willen ook
graag weten, waar ze de secretarie en bepaalde dien
sten moeten zoeken en hoe groot de afstand daarheen
is. Ik dacht, dat het juist om die redenen en er zijn
natuurlijk een dozijn meer redenen te verzinnen
goed zou zijn om die bureaus wèl in het leven te
roepen, zij het tijdelijk, om die mensen in alle opzich
ten wegwijs te maken. U zou mij ook zeer verplichten
door die, wat U noemt, praktische moeilijkheden op te
sommen. Misschien zien wij als raadsleden samen met
U een oplossing voor die praktische moeilijkheden.
Dan bent U gediend bij de bestudering van dat vraag
stuk.
De Voorzitter: M.b.t. de problematiek van de voor
lichting zou ik voorop willen stellen, leden van de
Raad, dat het College het met U eens is, dat wij, zoveel
als mogelijk is, bekendheid moeten geven aan datgene,
wat in de Raad zal worden behandeld. We hebben ons
ook beraden op de suggestie, die in vraag 28 is opge
nomen. Onze indruk was, dat het neerleggen van de
dikwijls vrij dikke bos papier van de raadsstukken in
bibliotheken en wijkcentra geen zin heeft, omdat van
de gelegenheid tot inzage daarvan nauwelijks gebruik
zal worden gemaakt. De mensen gaan over het alge
meen naar bibliotheken en wijkcentra om heel andere
redenen dan om daar raadsstukken te bestuderen. An
ders zouden wij best bereid zijn om die suggestie over
te nemen. In principe zijn wij er niet tegen, maar wij
dachten, dat dit weinig praktisch nut zou hebben en
dat dit weinig zou kunnen bijdragen tot het geven van
bekendheid aan datgene, wat in de Raad zal wordien
behandeld. Dit hebben wij vooral geconcludeerd in
samenhang met de vorm, waarin raadsstukken dikwijls
moeten worden gegoten. Ik geloof (en dit is dus een
ietwat ander geluid dan ik van Mevr. Joustra hoorde)
trouwens, waar ik op doel heeft betrekking op wat
vooraf gaat aan de raadszitting en niet op wat daarop
volgt dat de pers in Leeuwarden echt nogal aan
dacht besteedt aan problemen, die in de Raad zullen
worden behandeld. Bovendien doet zij dat dikwijls ver
taald op een wijze, die naar mijn mening het publiek
veel meer aanspreekt dan wanneer men een en ander
zonder meer zou moeten halen uit de voor niet-insiders
toch vaak vrij dorre stukken. In de week, waarin wij
de raadsstukken aan U toesturen, krijgt de pers ze ook
en dan zie je eigenlijk in alle dagbladen, die in onze
stad verschijnen, populair vertaalde stukjes over de
onderwerpen, die aanspreken bij de burgerij. Ik dacht
dat de pers in het algemeen wel een fijne neus had
voor de onderwerpen, die de burgers al dan niet aan
spreken. Zou een bepaalde bibliotheek of een wijkcen
trum het Gemeentebestuur verzoeken de raadsstukken
ter inzage te mogen leggen, dan zouden wij daar geen
enkel bezwaar tegen hebben.
Ook ik vind het erg belangrijk de jeugd meer voor
het werk van de Raad te interesseren. Het afgelopen
jaar hebben we een aantal keren meegemaakt, dat er
kennelijk leerkrachten met een hele klas op de pu
blieke tribune kwamen. Zo mogelijk zullen wij dit
gaarne bevorderen via de afdeling Voorlichting. Zowel
Wethouder ten Brug als ik zullen daar graag nog eens
bijzondere aandacht aan schenken. Het is erg belang
rijk, dat wij van tevoren weten, dat er een klas komt.
Dan kan nl. een ambtenaar van de afdeling Voorlich
ting of een van onze hoofdamtenaren een keer naar
zo'n klas toegaan en aan de hand van de meegenomen
stukken al vast iets vertellen. Als een van de Raads
leden weet, dat een bepaalde Idas belangstelling heeft,
dan zullen wij dat dus graag horen.
Ik heb werkelijk veel vertrouwen in de pers, dat kan
ik U verzekeren, maar ik waag het te betwijfelen of
het in dit stadium een wijs beleid zou zijn om ook de
pers toegang te geven tot de stukken, die ter inzage
liggen voor de Raadsleden. Als de pers inzage heeft,
moet ze die stukken ook kunnen publiceren. De stuk
ken, die niet aan de pers worden toegestuurd, raken
zelden de essentie van de zaak en bevatten b.v. bij
sollicitaties enkele gegevens over personen. Ik vraag
me af of het nu zo belangrijk is om die openbaar te
maken. Wij proberen overigens zo open mogelijk te
zijn tegenover de pers. Hopelijk zal dit onderwerp in
de loop van dit jaar wel een keer uitvoerig in zijn
algemeenheid ter discussie komen wanneer de nota
over de raden en de commissies komt.
M.b.t. de persprijs, mijnheer Vellenga, .-«bt U erg
positief gesproken, maar U bent niet goed geïnfor
meerd. Ik kan U nl. bij deze mededelen, dat die kwes
tie wel in B. en W. is behandeld. Zij is ook wel met de
pers besproken, althans met enkele bestuursleden van
de persvereniging. Ik vond het opzichzelf een goed idee
en dat vind ik nog. Twee of drie jaar geleden heeft de
Friese persvereniging zelf een persprijs ingesteld en er
bestond enige twijfel aan of het op dit moment wense
lijk zou zijn, dat de Gemeente ook met een persprijs
kwam. Dat is ook de reden, waarom nog niet is voorge
steld een persprijs van de Gemeente Leeuwarden in te
stellen. De suggestie van de heer Vellenga is echter erg
waardevol en is ook niet zonder meer ergens in een
lade gestopt. Ook de pers was van mening, dat we
beter even piano aan konden doen. De persprijs, die de
Persvereniging zelf in uitzicht stelde, is nogal in de
belangstelling gekomen. Ik geloof, wanneer je eenmaal
een persprijs hebt, dat je dan ook enige voorzichtigheid
moet betrachten om een tweede persprijs in te stellen,
tenzij we straks een bepaalde vorm kunnen vinden,
waarbij die eerste manifestatie niet wordt doorkruist.
M.b.t. het inrichten van inlichtingenbureaus in nieu
we woonwijken hebben we gesteld, dat, als we een
goede voorlichting zouden willen geven in een nieuwe
wijk, daar in wezen niet één maar een aantal hoofd
ambtenaren zouden moeten zitten. U zult het toch met
me eens zijn, dat we dat niet zouden kunnen beman
nen. Wel zouden we in samenwerking met woning
bouwcorporaties in nieuwe woonwijken toch een be
paald adres kunnen hebben, waar men snel en gemak
kelijk te weten kan komen, waar men het Stadhuis,
een bepaalde afdeling van het Stadhuis of andere dien
sten, waar nieuwe inwoners mee te maken hebben,
vindt. Langs die weg zouden wij wel willen proberen
of wij iets kunnen doen.
Mevr. Joustra-Bijker: U bent de mening toegedaan,
mijnheer de Voorzitter, dat men weinig gebruik zal
maken van de gelegenheid om raadsstukken door te
lezen. Hoe weet U dat? Waarom kunnen we het niet
eens gaan proberen? Ik ben met U van mening, dat de
belangstelling niet zo een-twee-drie enorm groot zal
worden. Dit zal echter moeten groeien. Men zal die
drempel, die er is tussen overheid en burger, over
moeten. Bij de vorig jaar gehouden hearing over het
Raadhuis was toch enorm veel belangstelling. In En
schede is men er al anderhalf jaar mee bezig en men
heeft daar echt wel de indruk -hoewel men het niet
met cijfers kan aantonen dat er sindsdien meer
belangstelling op de publieke tribune is. Het zou ook
best kunnen, dat men in bepaalde wijken stukken ter
inzage legt, die de mensen in die wijk speciaal inte
resseren.
T.a.v. het raadsverslag in de kranten blijf ik van
mening, dat het ook voor de pers vaak moeilijk is om
de discussies hier in de Raad te volgen. Bij lezing van
zo'n verslag merk ik dikwijls, dat ze er echt wel een
beetje naast zitten. Ook de voorlichting van de pers zal
m.i. echt nog aandacht verdienen.
De heer Vellenga: Ik ben het ermee eens maar
dat was ook stellig niet de bedoeling van de daarover
naar voren gebrachte vragen dat het niet aangaat
om ergens in een wijk een aantal hoofdambtenaren
neer te zetten. Het is duidelijk, dat je zo'n informatie
in een buitenwijk niet op één lijn kunt stellen met het
bijwonen van begrotingszittingen, tot steun en hulp.
waar nodig, van de leden van het College. Wel lijkt het
mij nuttig in een buitenwijk een vast punt te hebben
voor informatie, waar iemand op een bepaald uur van
de dag aanwezig is om wat adressen, om wat tele
foonnummers door te geven, om nieuwe bewoners op
een bepaalde manier wegwijs te maken. Als dat de
bedoeling is, dan ben ik daarmee zonder meer content.
Over de kwestie van de persprijs heb ik mij in
zoverre positief uitgelaten, dat ik heb gezegd „bij mijn
weten". Mijn weten is uiteraard beperkt. (Gelach) Het
lijkt mij echter toe, dat een raadslid, wanneer hij in
een jaar niets meer hoort van een door hem aan de
orde gesteld punt, wel haast moet gaan denken, dat de
zaak zeker wat in het vergeetboek is geraakt en dat
daar niets aan gedaan is. Het motief, dat er al een
persprijs is, spreekt mij niet aan. De Voorzitter bedoelt