ft
M Sl
\T&mrrTr-ükeiËL y If v* sr:
1-8
i*.
Oo
..I
wijzen. Hij zou nl. ervoor kunnen zorgen, dat we hier
een arsenaal van dergelijke apparaten kregen, maar
ook, dat er t.b.v. de scholen een behoorlijke instructie
over het gebruik van deze apparaten zou komen.
Anders lopen we de kans, dat deze apparaten worden
aangevraagd louter en alleen om als een statussymbool
te fungeren. De door mij genoemde punten pleiten er
m.i. toch wel voor, dat er grote aandacht wordt besteed
aan dit probleem van de schooldidactici. Ik begrijp wel,
dat er financiële moeilijkheden meespelen. Het ver
dient, dunkt mij, echter toch wel aanbeveling te
voorkomen, dat we volgend jaar voor de vierde maal
over deze materie vragen moeten stellen. Hopelijk kunt
U dan een optimistisch geluid laten horen inzake het
aanstellen van een aantal van bedoelde personen.
De opmerking onder nr. 193 van de mem. v.a. is zeer
intrigerend. Het antwoord daarnaast is heel boeiend.
Wanneer het College hier had moeten belijden, dat de
opmerking niet werd begrepen, hadden wij over Uw
hoofd heen gevraagd bij dit punt een nadere
toelichting te geven. Nu kunnen we echter onze vraag
rechtstreeks tot het College richten. Wordt het overleg
over de schooladviesdienst met de besturen van
bijzondere scholen gepleegd op het hier omschreven
niveau, nl. dat ambtenaren hierover met schoolbestu
ren zouden spreken? Of is het normale niveau, dat de
Wethouder hierover met schoolbesturen spreekt? In de
tweede plaats zou ik willen vragen of er voorbeelden
bekend zijn van gevallen, waarin ambtenaren de
besturen geen vrijheid van beslissing hebben gelaten.
Zo ja, vrijheid waarin dan? Vrijheid in medewerking
aan deze schooladviesdienst of vrijheid in het opvolgen
van adviezen, die bij eventuele hulp aan deze scholen
zijn gegeven?
De heer Weide: Gaarne had ik een nadere uit
eenzetting van de Wethouder n.a.v. het antwoord op
de vragen 202 t.e.m. 205 van de mem. v.a., waarin staat:
„Koppeling van de tarieven aan de helft van de
salariskosten achten wij verantwoord, aangezien een
muziekschool in eerste instantie bedoeld is voor
kinderen van minder-draagkrachtigen." Ik dacht ech
ter, dat ook het Leeuwarder Muziekinstituut een school
was, die uitging van „muziek voor allen" en niet alleen
voor minder-draagkrachtigen.
Mevr. Joustra-Bijker: In het antwoord op vraag
206 noemt het College een aantal scholen, waar
door het muziekinstituut reeds algemene muzikale
vorming wordt gegeven. Dit zijn echter scholen, die
alle binnen de rondweg liggen. Dit onderwijs begint
met 7-jarige kinderen en het is erg moeilijk deze
kinderen de rondweg alleen te laten oversteken op een
tijdstip, dat de verkeersbrigadiertjes al naar huis zijn.
Het feit, dat de afloop van deze lessen samenvalt met
het spitsuur, maakt dit oversteken dubbel gevaarlijk.
Ik zou dan ook gaarne vernemen of het mogelijk is b.v.
in 't Bilgaard, 't Heechterp en 't Nijlan scholen aan te
wijzen, waar dit onderwijs kan worden gegeven.
De heer Ten Brug (weth.): Mèt de heer Pietersen
verheug ik mij erover, dat wij m.b.t. de schooladvies
dienst, zij het in een vrij langzaam tempo, toch iets
dichter komen bij het ideaal, dat wij ons t.a.v. een
dergelijke dienst hebben gesteld. Tot voor enkele jaren
durfden we eigenlijk nog niet van een schooladvies
dienst te spreken, maar spraken we alleen van de
schoolpsycholoog bij de G.G. en G.D. Naar ik meen
heeft de Raad bij de begrotingsbehandeling van het
vorige jaar op voorstel van het College besloten aan
deze dienst uitbreiding te geven met een psycholoog,
een pedagoog en een schoolmaatschappelijk werkster.
Ook wij hebben wel begrepen, dat dat nog slechts een
aarzelende aanzet is en dat we er nog niet zijn. Ik ben
blij, dat de heer Pietersen in onze antwoorden op de
door zijn fractie gestelde vragen m.b.t. de schooldidac
tici toch wel de nuanceringen opmerkt (het is voor ons
toch altijd al een hele toer die erin te krijgen), maar ik
vind het ook verheugend, dat die antwoorden dan toch
nog op hetzelfde neerkomen. (Gelach) Ik zou de
schooldidactici eigenlijk de bijzondere specialisten in
een schooladviesdienst willen noemen. We moeten
eerst zorgen, dat we de basis van een dergelijke dienst
voor elkaar hebben, voordat we direct met de
specialisten beginnen. Die basis wordt, dacht ik,
gevormd door een psycholoog, een pedagoog en een
schoolmaatschappelijk werkster. We hebben inmiddels
van deze dienst een plan gekregen inzake de vraag,
hoe deze dienst in de komende jaren zou moeten
worden uitgebouwd. Ik vind het een zeer zuinig en
verstandig plan. Het komt erop neer, dat de uitbreiding
van deze dienst tot ongeveer 1975 vooral zal moeten
worden gezocht in de lager bezoldigde krachten.
Uiteraard is dat het goedkoopst, maar voor deze dienst
ook heel goed mogelijk. Men heeft nl. een systeem
opgezet, waarbij men in 1968-1969 2000 kinderen zou
kunnen behandelen bij de huidige bezetting van een
psycholoog, een pedagoog, nog een psycholoog voor het
individuele onderzoek (thans een vacature, maar wij
zijn weer in bespreking met een sollicitant), de
schoolmaatschappelijk werkster en een secretaresse,
afgezien van de remedial teacher en de logopediste, die
wij al jaren in Leeuwarden kennen, nog voordat er
van een schooladviesdienst sprake was. Dit is een iets
andere opzet dan die, welke tot nu toe werd toegepast.
In het begin werd vooral de nadruk gelegd op het
individuele onderzoek. Men komt nu tot een geheel
andere conclusie, waarmee ik mij van harte kan
verenigen, nl. dat de basis het klassikaal onderzoek
moet zijn, op grond waarvan de individuele onderzoe
ken kunnen plaats vinden, die dan uiteraard veel
geringer in aantal zullen zijn, dan wanneer direct het
individuele onderzoek wordt aangepakt. Het gevolg
van dit plan, dat pas is binnengekomen, nadat de
begroting reeds was opgezet, is wel, dat er nog twee
test-assistenten en een typiste zullen moeten worden
aangetrokken. In een van de komende raadsvergade
ringen zal de Raad een voorstel bereiken om de
betreffende begrotingspost te verhogen, zodat deze drie
krachten kunnen worden aangesteld. Met deze drie
krachten zal de dienst dan in totaal 10 mensen
omvatten. Dan zal een onderzoek kunnen worden
ingesteld bij de kinderen van de kleuterschool en bij
de kinderen van de 1ste, de 2de en de 3de klas. Het
volgende jaar wil men daar dan de kinderen van de
4de klas bij nemen en over twee jaar de kinderen van
de 6de klas. In 1975-1976 heeft men dan een
onderzoekmethode, waarbij de kleuterklassen, de 1ste,
de 2de, de 4de en de 6de klas kunnen worden
onderzocht. Dan heeft men een onderzoek, waaraan
gedurende het gehele jaar door de kinderen kan
worden deelgenomen. In de 6de klas kan dit onderzoek
uiteraard ook van dienst zijn bij de verdere school
keuze. Tot nu toe is het altijd een strijd geweest of er
bij de schoolvorderingentest ook een schoolpsycholoog
moet worden ingeschakeld. Dan komen we in 1975-
1976 op deze nog vrij magere basis op een totale
bezetting van 18 mensen. Ik wijs er met nadruk op, dat
dit alleen het openbaar onderwijs geldt. Zullen de
besprekingen, die tot nu toe een zeer plezierig verloop
hebben, tot een resultaat leiden, dan zal deze dienst,
wil hij ook voor het bijzonder onderwijs werken,
aanmerkelijk moeten worden uitgebreid. Ik kan me
voorstellen, dat deze dienst al werkende wordt
geconfronteerd met een gebrek aan schooldidactici. Ik
geloof, dat we dan ook niet aan de aanstelling van
dergelijke mensen zullen ontkomen, maar dit is
inderdaad o.m. een financiële kwestie. De Wethouder
van Financiën heeft mij ingefluisterd, dat niet één post
op de begroting zo oploopt als deze. Dit is echter zeker
geen weggegooid geld. Overigens zie ik ook nog wel
een kleine financiële verbetering aan de horizon. Het is
mij nl. bekend, dat het Rijk overweegt (tenzij de
bezuinigingsplannen van Minister Witteveen worden
gerealiseerd) de schooladviesdiensten te gaan subsi
diëren. Indien wij daarvoor dan niet minder uitgeven
en het Rijk er iets bij doet, zullen we inderdaad een
betere dienst kunnen opbouwen dan we op het
Ogenblik hebben gepland. (Dit is een opmerking van
mij persoonlijk, die nog niet in het College is
besproken.)
N.a.v. ons antwoord op vraag 207 aangaande het
zitten blijven, moet men niet denken, dat we inderdaad
menen, dat in Leeuwarden het zitten blijven op korte
termijn kan worden afgeschaft. Men lost dit probleem
niet op door even te spreken met de hoofden van
scholen. Den Haag werkt al jaren lang met wat men nu
noemt de schooladviesdienst en de hele begeleiding
was daar op de oplossing van dit probleem gericht.
Wellicht was het in Den Haag op dit moment reeds
verantwoord om de overgang in de eerste drie
schooljaren af te schaffen. In Leeuwarden is dat, dacht
ik, nog niet verantwoord. Er is dan ook onzerzijds nog
geen gesprek met de hoofden van scholen geweest. Ik
dacht, dat onze schooladviesdienst dan eerst beter zou
moeten draaien, want dit is in belangrijke mate ook
een zaak van begeleiding. Datzelfde geldt voor de
school-t.v. en alle andere moderne hulpmiddelen.
Conform de wens van de Raad is er tussen het
Gemeentebestuur en de diverse schoolbesturen een
bespreking geweest over het plaatsen van een t.v.-toe-
stel in een aantal scholen. Naar ik meen zijn er in
Leeuwarden acht scholen uitgezocht, die voor deze
proef van één jaar in aanmerking komen. Uiteraard
gaat het hier niet om een statussymbool. Er is ook naar
voren gebracht, dat we eigenlijk ook met andere
audio-visuele hulpmiddelen proeven moesten nemen
om de nodige ervaring op te doen. Natuurlijk moet het
niet gaan zoals een aantal jaren geleden, toen er in
vele scholen een radiotoestel aanwezig was, dat in feite
niet werd gebruikt. Ik meen trouwens ook, dat er in
Leeuwarden in vele scholen wel een bandrecorder
aanwezig is, die echter evenmin wordt gebruikt. Het
onderwijs is blijkbaar nog niet ingesteld op het gebruik
van dergelijke apparatuur en dat kan natuurlijk ook
wel liggen aan de opleiding van de onderwijskrachten.
Misschien kan men op de kweekscholen aan dit punt
nadere aandacht besteden.
De heer Pietersen heeft zich zowel over vraag 193
als over het antwoord daarop verwonderd. Het College
heeft zich alleen verwonderd over de vraag. Het
antwoord is daar gewoon bij aangepast. (Gelach)
De heer Weide maakt bezwaar tegen de opmerking,
dat „een muziekschool in eerste instantie bedoeld is
voor kinderen van minder-draagkrachtigen". Z.i. is het
een school voor allen. Dit laatste ben ik volledig met
hem eens, maar dat „allen" houdt uiteraard ook de
minder-draagkrachtigen in. Wanneer men de minder-
draagkrachtigen erbij neemt, bestaat er meer kans, dat
men allen krijgt, dan wanneer men die groep via de
tarieven uitsluit. (De heer Heidinga: De school is niet
in eerste instantie voor de minder-draagkrachtigen,
maar voor de hele burgerij!). Ik dacht, dat daarover
tussen ons geen meningsverschil was. Het kan zijn, dat
het antwoord op die vraag iets minder gelukkig is
uitgevallen, maar in elk geval is bedoeld, dat de
tarieven zo zijn, dat ook minder-draagkrachtigen dit
muziekonderwijs aan deze school kunnen volgen.
N.a.v. de vraag van Mevr. Joustra wil ik erop wijzen,
dat het geven van muziekonderricht buiten de
rondweg helemaal afhangt van de belangstelling en het
aantal groepen, dat kan worden gevormd. Ik ben de
mening toegedaan, dat het aantal scholen, waar op het
ogenblik dit muziekonderricht wordt gegeven, te groot
is. Er zijn een aantal groepjes, die werkelijk te klein
zijn en dat is financieel niet verantwoord. Helaas moet
ik U dus mededelen, dat we eerder denken aan
vermindering dan aan uitbreiding van het aantal
buitenposten. Mocht er echter buiten de rondweg
voldoende belangstelling bestaan om een flinke groep
te vormen, dan is daar op zichzelf geen enkel bezwaar
tegen.
De heer Pietersen: Ik ben opnieuw verheugd
over de plannen tot uitbouw van de schooladviesdienst.
Maar nogmaals, ik ben toch niet helemaal aan mijn
trekken gekomen en ik voorzie, dat er volgend jaar
weer een vraag komt over dit punt. Mocht het College
eventueel verlegen zitten om antwoorden, dan zou het
de zin, die ik reeds jaren krijg, zoals „We zullen de
aanstelling van gespecialiseerde medewerkers op pe-
dagogisch-didactisch terrein in overweging nemen"
kunnen variëren met „in ernstige overweging" of
eventueel „in zeer ernstige overweging". Ik zou nog
wel eens met nadruk willen zeggen, dat we er niet
helemaal gelukkig mee zijn, wanneer in deze geen
stappen worden genomen. Het zou mogelijk kunnen
zijn, dat we het volgende jaar via een motie de
uitspraak van de Raad over deze kwestie eens zouden
willen vra'gen.
De heer Ten Brug (weth): Ik heb er geen
behoefte aan te reageren op een dergelijke „motie op
termijn". Dat is een schot voor de boeg, dat politiek
wel meer geen succes heeft. (Gelach) Ik kan de heer
Pietersen zeggen, dat dit echt geen zaak is, die wij
bewust afhouden. Ik dacht, dat dit een zaak was, die
we met de medewerkers in de schooladviesdienst
moeten opzetten. Wanneer de behoefte aan de door de
heer Pietersen bedoelde specialisten zich in het werk
van de schooladviesdienst direct voordoet, dan zullen
we aan het aanstellen van dergelijke mensen niet
ontkomen. Ik wil de heer Pietersen wel toezeggen, dat
we dit in het komende jaar ernstig, eventueel zeer
ernstig zullen bekijken en dat we, wanneer we niet tot
de aanstelling van deze specialisten overgaan, dat het
volgende jaar maar meteen in de aanbiedingsbrief
zullen zeggen.
Par. 7. Cultuur en Recreatie.
De heer Stigter: Op vraag no. 228, hoe het staat
met de toekomstige culturele accommodaties, wordt
geantwoord, dat er een onderzoek wordt ingesteld naar
de mogelijkheden, die er liggen in een gerestaureerde
Harmonie en een aangepaste Beurs en dat er, wanneer
de Commissie Cultureel Centrum afwijzend mocht
adviseren, naar andere middelen en wegen zal worden
gezocht. Dit antwoord bevredigt mij echter niet geheel,
omdat al eerder vanaf deze plaats is gesteld, dat de
mogelijkheid van eventuele nieuwbouw ook een zeer
reële kans moet hebben en t.z.t. bij de beraadslagingen
te dezer zake zal worden betrokken.
M.b.t. het antwoord van het College op vraag no. 227
zou ik willen opmerken, dat de culturele velden naar
mijn gevoel wit zijn om te oogsten en dat de kwestie
van de instelling van een Culturele Raad naar mijn
smaak daarom zo snel mogelijk moet worden behan
deld. Verleden week vrijdag is hier een commissie
voor culturele evenementen geïnstalleerd, waarin heel
veel mensen van verscheidene organisaties hun beste
beentje voor gaan zetten. Daarnaast hebben we een
Commissie voor Culturele Accommodaties, waarin een
aantal van deze zelfde mensen zitting heeft. Binnen
afzienbare tijd komen er na voltooiing van de
restauratie van het Princessehof tal van nieuwe
mogelijkheden voor dat gebouw. Voorts hebben we
gelezen, dat er een projectleider zal worden aangesteld
voor de Zalen Schaaf. Op het ogenblik hebben we nog
enige culturele organisaties, die beschikken over een
aantal bestuursleden, die tot dusverre in Leeuwarden
zeer veel en voortreffelijk werk hebben gedaan, maar
die voelen, dat hun mogelijkheden ten einde gaan
lopen, omdat de financiën niet meer door particulieren
zijn op te brengen. Ik zou er daarom voor willen
pleiten binnen niet al te lange tijd een Culturele Raad
in te stellen, opdat we in eerste instantie van de
diensten van deze mensen gebruik kunnen maken. Ik
geloof, dat we bij deze Culturele Raad zeer duidelijk
moeten denken aan de jeugd, aangezien de culturele
accommodaties in de toekomst in zeer sterke mate door
de jeugd zullen worden bevolkt en de jeugd daarom
ook een behoorlijke inspraak in het geheel moet
hebben. Het wil mij voorkomen, dat dit thans nog niet
voldoende het geval is. Verder ben ik van mening, dat
ook de omliggende gemeenten bij deze Culturele Raad
moeten worden betrokken, omdat de toekomstige
culturele accommodatie in Leeuwarden niet alleen zal
zijn bestemd voor de stad, maar ook voor de hele
agglomeratie om Leeuwarden heen. Ik hoop dan ook
van harte, dat de Voorzitter deze kwestie bij zijn
gesprekken met burgemeesters van omliggende plaat
sen regelmatig hoog op zijn agenda zal zetten. Verder
hoop ik, dat het Cultureel Centrum hoog op de
prioriteitenlijst zal worden geplaatst. Ik vind het wat
jammer, dat dit Centrum thans daarop zo'n beetje in
het midden staat.
We hebben in Leeuwarden sinds kort een Sociologi
sche Dienst, in ieder geval een sociologische medewer
ker, en ik vraag me af of het niet zaak is, dat we deze
man eens belasten met een onderzoek naar de wensen,