2Ö 53 sw m A.*»? m klachten enz. van het Leeuwarder publiek t.a.v. de gehele culturele sfeer en de culturele accommodaties. Daarbij zouden nl. wel eens heel interessante opmer kingen naar voren kunnen komen. Het spijt mij bijzonder, dat de heer Greven, onze cultureel ambtenaar, weg gaat, want mijn contacten op dit gebied met deze ambtenaar zijn altijd bijzonder prettig geweest. De heer Greven heeft hier zeer veel en zeer goed werk gedaan en daarvoor moeten wij hem zeer erkentelijk zijn. Nu er een kandidaat wordt opgeroepen voor de vacature van cultureel ambtenaar, vraag ik mij met het oog op alles, wat wij van plan zijn, af of één cultureel ambtenaar in de toekomst nog wel voldoende zal zijn. Ik ben van mening, dat wij deze ambtenaar zullen moeten laten bijstaan door een tweede vakman of dat we twee mensen moeten aantrekken met verschillende mogelijkheden en ca paciteiten. Het lijkt mij dan ook toe, dat wij een lijstje zullen moeten opstellen van de kwaliteiten, die de kandidaten voor deze functie zullen moeten hebben. Ik heb de indruk, dat wij op den duur zullen moeten komen tot een soort team, bestaande uit de cultureel ambtenaar (hopelijk de culturele ambtenaren), de projectleider van de Zalen Schaaf en waarschijnlijk ook de toekomstige directeur van het Culturele Centrum. Deze mensen kunnen dan gezamenlijk plannen uitwerken, voor te leggen aan de Culturele Raad. M.b.t. vraag 218 zou ik willen opmerken, dat wij in Leeuwarden in de wat trieste situatie verkeren, dat wij eigenlijk heel weinig historische gebouwen en ook weinig monumenten hebben en dat vrijwel alles, wat wij op dit gebied dan nog hebben, zeer zwaar in de vernieling is. De Oldehove laat regelmatig stenen vallen en moet door een groot hek worden omgeven. De Grote Kerk is, als ik het wel heb, helemaal voor het publiek gesloten en het is de vraag of het orgel binnen afzienbare tijd nog kan worden gebruikt. Aan de Westerkerk wordt met steun van de burgerij iets gedaan. Naar te verwachten valt, zal de Bonifatiuskerk verdwijnen. De Bonifatiustoren is naar mijn idee een zeer belangrijk bouwwerk in deze stad. Dat beseft men pas, wanneer men in de krant leest, dat deze toren mogelijk zal worden afgebroken. Op dat moment ziet men nl. plotseling, waar men ook in de stad is, die toren en ik heb de indruk, dat wij, wanneer wij deze toren verloren laten gaan, onherstelbare schade toebrengen aan het stadsbeeld en het stadsprofiel, waarin zich eigenlijk maar één toren van belang laat zien, nl. de Bonifatiustoren. We hebben toch nog één ding, ik zou zeggen op kerkelijk gebied, dat er goed voorstaat en dat nooit wordt bezocht, nl. de Pier Pandertempel (Gelach), maar die zal ik er verder dan maar buiten laten. Ik hoop dan ook, dat het goede gezicht (de Bonifacie) van Leeuwarden mogelijk met de Bonifatiustoren kan worden bewaard en dat er zal worden getracht deze toren, zo enigszins mogelijk, voor onze stad te behouden. Misschien zit er iets in het Torenfonds, waarover ik heb gelezen, en misschien is het ook mogelijk om aan een bestaand fonds een andere bestemming te geven en dat fonds dan aan te wenden voor de Bonifatiustoren. In de loop van dit jaar zal de situatie ontstaan, dat zowel het Fries Museum als het Princessehof in restauratie zijn. Er zal dan in Leeuwarden geen enkel museum meer open zijn en het is dan ook wel wat jammer, dat deze restauratiewerken tegelijkertijd worden aangepakt. N.a.v. vraag 238 zou ik er de aandacht op willen vestigen, dat er thans in de grote stadswijken wordt verlangd naar een wijkcentrum. Veelal komt dat verlangen tot uitdrukking, wanneer een wijk al 10 jaar of langer bestaat. Het is dan zeer moeilijk om aan dat verlangen tegemoet te komen. De kosten van bouwen stijgen steeds verder en de mogelijkheden om een wijkcentrum te realiseren worden steeds geringer, omdat er een steeds hogere bijdrage van de wijkbe woners wordt gevraagd. Dat heeft tot gevolg, dat deze plannen over het algemeen min of meer verzanden. Gaarne zou ik vernemen of het niet mogelijk is om in nieuwe stadswijken, zodra daar de eerste huizen zijn gebouwd, een soort noodwijkcentrum te stichten desnoods in een oude bouwkeet of een schuur dan wel misschien in een van de het eerst gereed gekomen woningen, ten einde zo'n wijk in eerste instantie wat bewoonbaar te maken. Dat noodwijkcentrum zou dan bijv. kunnen worden gebruikt als speelruimte voor de kinderen bij slecht weer, als dépendance van het Groene Kruis voor baby- en zuigelingenzorg, voor het ter visie leggen van plannen van de Gemeenteraad en zeker van die plannen, betrekking hebbende op de betreffende wijk. Verder zou het kunnen dienen als jeugdhoek en zou het een functie kunnen hebben in de bejaardenzorg. Wanneer dat gebouw dan tot een echt wijkcentrum is geworden, zou het, naar ik geloof, zeer zeker kunnen worden gebruikt als dépendance van b.v. de muziekschool. Het is mij opgevallen, dat er in onze stad (ik denk hierbij aan de stadswijk 't Nijlan, waar ik zelf woon) veel scholen zijn met vaak uitstekende nevenaccommodaties, zoals aula's, toneelzalen en gym nastieklokalen, maar dat deze zalen eigenlijk maar zeer weinig worden gebruikt. Deze zalen zouden, dacht ik, in de gehele wijkvoorziening als vervangende wijkcen tra al een heel goede rol kunnen vervullen en het is dan ook jammer, dat zij tè weinig worden aangewend om de stadswijken leefbaar en aantrekkelijk te maken. In de Wielenpölle had men er al op gerekend, dat men daar een soort sportparkje zou krijgen, maar door de gewijzigde plannen voor de Dienst voor Brandweer en Reiniging vindt dit geen doorgang. Ik heb het idee, dat de mensen in deze stadswijk het gevoel hebben, dat zij in een soort enclave leven, die door de Gemeente als niet geheel volwaardig wordt beschouwd. Ik weet, dat dit niet zo is, maar ik zou er wel op willen aandringen zo snel mogelijk te zoeken naar een mogelijkheid om deze mensen die ruimte, waaraan zij voor de jeugd zo'n grote behoefte hebben, zo snel mogelijk te geven. Bij een van de vragen is een opmerking gemaakt over het Cultureel Jongerenpaspoort en ik vraag mij af of wij ook niet een Cultureel Paspoort kunnen invoeren voor bejaarden en gepensioneerden. Deze groep, die bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar soms plotseling in inkomsten achteruit gaat, zou dan evenals de jeugd tegen gereduceerde prijzen concerten, toneelstukken, opera's e.d. kunnen bijwonen. Voor zover ik de gevoelens van mijn fractie ken, moet ik zeggen, dat wij Operaesje Fers als een zeer kostelijk initiatief beschouwen. Er zijn wat kritische dingen over gezegd, maar wij hebben wel gemerkt, dat dit initiatief ook buiten Friesland goed is aangeslagen. Wij hebben zelfs gehoord, dat men over deze zaak vanuit Amerika contact met de initiatiefnemers heeft opgenomen en dat men dit initiatief zó belangrijk vond, dat men wil proberen ook daar tot dit initiatief te komen. Bij vraag 231 wordt gesteld, dat er voor moet worden gewaakt, dat wij geen gesproken woord in onzedelijke vorm via Operaesje Fers laten verstrek ken. Ik begrijp deze hele zin niet, maar dat zal dan waarschijnlijk aan mij liggen. Ik moet echter wèl zeggen, dat ik het bijzonder knap vind, dat men kans ziet om iemand, die geheel onvoorbereid de hoorn van de haak neemt, in een gesprek van misschien 10 seconden telefonisch te prikkelen. Ik vind het toch wel een staaltje van kunstenaarschap, dat men in zó korte tijd zó pregnant van vorm en inhoud kan zijn, dat men dit bereikt. Het wil mij echter voorkomen, dat deze kwestie wel wat overtrokken is. Ik heb Operaesje Fers regelmatig beluisterd, maar ik heb daarbij nog nooit zo'n versje gehoord. Misschien zou het betreffende versje dan ook nog eens van de zijde van het College kunnen worden geciteerd (Gelach), opdat wij ons daarover een oordeel kunnen vormen. Ik geloof, dat wij Operaesje Fers moeten loven en dat de Gemeente dit initiatief nog meer moet stimuleren. De heer Vellenga heeft gisteren nogmaals aangedrongen op het instellen van een persprijs en misschien kunnen wij het bedrag, dat daarvoor eventueel beschikbaar is en dat geen bestemming vindt, aan deze club geven, omdat zij in ieder geval toch heeft bereikt, dat de naam van Leeuwarden via Operaesje Fers zelfs tot in Amerika bekendheid heeft gekregen. Ik geloof, dat wij ons niet te snel iets moeten aantrekken van bepaalde woorden en begi'ippen en dat wij dit initiatief niet te snel kritisch moeten benaderen. Kort geleden werd ik opgebeld door iemand uit Holland, die in Vrij Nederland een advertentie had gelezen afkomstig uit Leeuwarden. In die advertentie stond, dat de heren J. S. Brandsma en P. P. de Jong mensen opriepen, die gegadigd zouden zijn voor een vakante pensie uit het Dr. Douwe Tietemaleen. Die man was daardoor zeer geschokt. (Daverend gelach). Ik heb hem toen verteld, dat de heren Brandsma en De Jong zeer notabele figuren van deze stad waren, die ik zelf regelmatig ontmoette. Daardoor werd hij wat gerustgesteld. Hij zocht in deze advertentie eerst iets in het materiële vlak. Hij kon er iets dubbelzinnigs in vinden, maar dat was niet de bedoeling. Misschien was dat ook niet de bedoeling bij de mensen van Operaesje Fers. (Ge lach). De heer I)e Leeuw: Ik zou mij voor het overgrote deel willen aansluiten bij de door de heer Stigter gemaakte opmerkingen. Met name n.a.v. de instelling van de Commissie voor Culturele Evenementen zou ik gaarne vernemen of de Wethouder deze commissie ziet als tussenfase in de ontwikkeling van de Culturele Raad of als een reeds werkend onderdeel in die toekomstige structuur. Ik zou mij nadrukkelijk willen aansluiten bij het pleidooi van de heer Stigter om op zo kort mogelijke termijn enige klaarheid te brengen in deze toekomstige structuur, opdat tal van organisaties enig inzicht krijgen in de toekomstige opbouw van het culturele leven in onze stad. Ook van onze kant (en dat geldt m.n. voor mij persoonlijk) wordt het ten zeerste betreurd, dat de heer Greven heeft gemeend ons te moeten verlaten. De persoonlijke contacten, die wij met hem hebben gehad, zijn buitengewoon beminnelijk geweest. Wij vragen ons af of het zin zou hebben voor de Bonifatiustoren een burgerzinlening uit te schrijven, nu deze toren niet op de lijst van monumenten blijkt voor te komen. Verder vragen wij ons af of de Gemeente bij het uitschrijven van die lening niet een daad zou kunnen stellen om een goed voorbeeld te geven. De hear Boomgaardt: As wy op'e tiid binne mei üs bigreating, dan moat dy yn desimber klear. Ik moast der by de bihanneling fan dit ünderwerp efkes oan tinke, dat it ek Sinteklaes is yn desimber. Dan mei men in hiel soad winsken dwaen en dy wurde hjir dan ek dien. Der stiet yn it oanbiedingsbrief, dat der in rapport komme soe fan de kommisje „Monumenten zorg" en it Kolleezje wie fan plan dit rapport foar de iepenbiere bihanneling fan de bigreating foar de riedsleden op'e lêskeamer to lizzen. Nou wit ik net, hoe't dat bard is. Ik haw wol op'e lêskeamer sitten, mar ik haw it rapport net sjoen. As dat dêr wol lein hat, dan soe ik wolle, dat it nochris barde en as it net bard is, dan soe ik wolle, dat it barde. En ek, dat it der ta liede koe, dat wy yn de Ried komme koene ta in bisprek fan dizze saek. Ik leau, dat it nedich is ik soe graech wolle en it blykt my ek wol üt de diskusje, dy't hjir nou joun oan'e gong is dat wy hwat düdliker ynsjoch krigen hawwe oer de plannen, de mooglikheden en de taken, dy't hjir op koarte termyn, mar ek op langere termyn lizze. De saek fan de monuminten mei us wol binearje. Hoe't dy oplossingen allegearre komme moatte yn it hiele lam? It Kolleezje skriuwt it ek al yn'e mem. f.a. dat it Ryk al 2 a 3 jier efterop is mei it ütbiteljen. Us eigen füns foar kulturele ütjeften hat ek om en de by in ton mear tasein as dat der yn it füns sit. Dus dit leit ek al efterop, it sil dus de bitellingen ek net neikomme kinne. Ik wit ek net, hoe't it Kolleezje dat aensen tinkt op to lossen. Ik haw yn elts gefal de winsk, dat wy ta in bisprek komme koene yn dizze Ried oer de gong fan saken, sadat dit ek ris yn it iepenbier kaem. De punten dêr't it oer giet, binne ek al troch de hear Stigter neamd. Nou eat oer de Bonifatiustsjerke, alhoewol dy formeel, yn de wetlike sin, blykber net in monumint is. Dêrom soe dy wol ünder de Monumintewet falie kinne; de taek fan de Monumintewet is net inkeld to funksionearjen, as in bipaeld gebou, wallen of hwat ek mar op de Monumintelist stiet. Dy kin likegoed tapast wurde op in gebou, in toer, ensfh., dy't wol monumintael achte wurdt sünder op'e list to stean. It Kolleezje sil, tocht ik, dochs konfrontearre wurde mei 2f Sij in mooglike öfbraek, hwant ik wol leauwe, dat men in ófbraekforgunning oanfreegje moat. It Kolleezje sil dêr ja of né op sizze moatte. B. en W. freegje advys fan de Skjintmekommisje as der boud wurdt, mar it liket my in logyske gong fan saken, as B. en W. dan ek advys freegje fan de Skjintmekommisje, as der öfbrutsen wurde soe. Mar ik leau ek, dat it bilang fan üs Gemeente, it algemiene bilang by dizze saek, great genöeh is, dat wy as Ried, fortsjirutwurdigjende de Gemeente, hjir dochs wol üs lüd oer hearre litte meije. Us fraksjes koene ek de foar- en neidielen fan dizze ófbraekplannen net oersjen, mar dat soe dan nei üs sin dochs wolris bisjoen wurde meije troch de kommisje fan „Monumentenzorg" of troch it Kolleezje seis. Yn dizzen soe ik wol graech in suggesty fan it Kolleezje hawwe wolle. Is it Kolleezje ré dizze saek to bisjen, ek op koarte termyn? Ik achtsje it in lögyske saek, dat de parochy de restauraesje seis net bitelje kin. De tsjerken hoege, tinkt my, de gebouwen, dy't net in funksje hawwe foar it tsjerkewurk as sadanich, ek net to ünderhalden foaral net as dat greate en swiere konsekwinsjes meibringt. Ik soe dus wol graech wolle, dat it Kolleezje op dizze opmerkingen réagearje koe, yn dy sin, dat wy de mooglikheit krije de kwesje fan de Bonifatiustoer neijer ytn'e Ried to bipraten en hjir mei in bislissing oer to nimmen. De heer Schönfeld: Tijdens de behandeling van de tak van de Dienst voor Sport en Recreatie heb ik gisteravond mijn wens herhaald de belijning van de vloeren in de Frieslandhal in een felrode kleur uit te voeren, ter vervanging van de roodbruine kleur. De Wethouder heeft in zijn beantwoording gesteld, dat door het feit, dat deze vloeren met een laag kunst hars bedekt zijn, het technisch niet mogelijk is, hierin nu nog verandering aan te brengen. Om kwart vóór vijf vanmiddag heeft me echter een ander bericht bereikt, n.l., dat de huidige belijning regelmatig met een kwastje roodbruine verf wordt bijgehouden, aangezien deze dikwijls op diverse plaatsen is weggesleten. Na het aanbrengen van de kunstharslaag is de belijning dus gewoon met verf over deze laag heen op deze vloeren aangebracht, waarmee de verf dus de bovenste laag vormt. Ik kan hier nog aan toevoegen, dat dit bericht afkomstig is van iemand, ik noem liever geen naam die zich regelmatig met het bijschilderen van deze belijning in de Frieslaindbal heeft beziggehouden. Ik moet het ant woord van de Wethouder van gisteravond dan ook in twijfel trekken. Het blijkt nu wel dat dit een dooddoe ner was, maar daar laat ik me toch niet mee opsche pen. Ik zal het op prijs stellen alsnog een nadere juiste en duidelijke motivering te vernemen. Mijn gedachte aangaande de vrees voor rood bij de Wethouder is, geloof ik, toch wel juist. Voor een tien maal intensie vere kleur ben ik echter nog niet bang, dat mag de Wethouder gerust weten. Tevens zou ik graag willen vernemen of na deze mededeling de kleur van de be lijning a'lsnog op de kortst mogelijke termijn op de door mij voorgestelde wijze zal worden veranderd. Anders zal ik me genoodzaakt zien hierover een motie ito te dienen, waarbij ik er nog op wijs, dat de rode belijning een uitdrukkelijke wens van de sportbeoefenaren is, waarover reeds herhaalde malen bij de Dienst voor Sport en Recreatie is aangeklopt. De heer Rijpstra: Ook wij zijn van mening, dat er alle mogelijke moeite moet worden gedaan om onze zo karakteristieke Bonifatiustoren te behouden. Of deze toren nu al dan niet op de Monumentenlijst staat, maakt niet zoveel uit. N.a.v. het gestelde onder no. 233 in de mem. v.a. zou ik gaarne vernemen of het waar is, dat het bestuur van de Openbare Bibliotheek sommige werken uit de collectie weert, omdat die werken dit bestuur niet welgevallig zijn. Indien dit zo is, zouden wij dit zeer betreuren. We zijn nl. van mening, dat zeker een openbare bibliotheek er geen index op na mag houden. De heer Stek: Mijnheer de Voorzitter, zoals U mij in de raadsvergadering van 18 november 1968 ver zocht, kom ik nu even terug op een aantal vragen betreffende de theeschenkerij Prinsentuin. Een van de toen door mij gestelde vragen heeft U reeds positief

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 4