•£l. :%k.
}*tjb
PB*t vjg
merkelijk te verhogen, waardoor het bij dat onderwijs
mogelijk zal zijn vakleerkrachten voor de lichamelijke
opvoeding aan te trekken. Dat is een vrij dure zaak en
ik heb al eens eerder gezegd, dat, wanneer wij ergens
vakleerkrachten voor lichamelijke opvoeding zouden
moeten aantrekken, dat naar mijn gevoel in de eerste
plaats zou moeten gebeuren bij het buitengewoon
onderwijs en dan wel in het bijzonder bij het onderwijs
aan imbecielen. We zouden hiertoe echter de mogelijk
heid willen scheppen voor het buitengewoon onderwijs
in zijn geheel. Natuurlijk kunnen er ook voor de kleine
scholen vakleerkrachten worden ingeschakeld. Dat
geeft echter nogal wat financiële consequenties, die
wat de gelijkstelling tussen het openbaar en het
bijzonder onderwijs betreft wat vervelend werken.
Men zou daartoe dan nl. bij het bijzonder onderwijs
niet kunnen overgaan, omdat de uren van deze
Vakleerkrachten dan voor het geheel van het lager
onderwijs moeten worden berekend en er dan per
school bijzonder weinig overblijft.
Het is natuurlijk onderwijstechnisch moeilijk de
leerlingen van de school in Hempens tegelijk met de
leerlingen van de school in Goutum gymnastiek te
laten doen. Ik ben er bij voorbaat ook nog niet van
overtuigd, dat het met de houding en de lichamelijke
ontwikkeling van de kinderen in Hempens bijzonder
slecht is gesteld en dat de situatie daar nu zo is, dat we
deze gedwongen oplossing zouden moeten propageren.
Ik ben echter best bereid om deze kwestie eens te
bekijken.
Ik geef toe, dat de kleine school het probleem
oplevert, dat de daar werkende onderwijzers een soort
duizendpoten moeten zijn. Anderzijds meen ik, dat men
dit probleem ook weer niet moet overdrijven. Ik heb
nl. nog niet de indruk, dat de onderwijsresultaten van
de dorpsscholen in belangrijke mate slechter zouden
zijn dan die van de grote scholen in de stad. Ik
persoonlijk betwijfel of er bij het lager onderwijs wel
allerlei specialisten moeten worden ingeschakeld. M.n.
het onderwijs aan de lagere school omvat ook een stuk
opvoeding en ik geloof, dat met het oog daarop toch
wel een geheel geïntegreerde aanpak nodig is. Dit is
mijn persoonlijke visie en het is mij bekend, dat men
hierover in onderwijskringen niet gelijk denkt.
Ik kan de heer Rijpstra mededelen, dat er een aantal
jaren geleden een uitvoerig onderzoek is ingesteld naar
de brandveiligheid in de verschillende scholen en dat
men daarbij tot de conclusie is gekomen, dat er in de
lagere scholen geen brandtrappen behoeven te worden
aangebracht. Evenbedoeld onderzoek heeft wel geleid
tot het maken van een brandtrap bij de uitbouw van
de meisjes-h.b.s. aan de Grote Kerkstraat.
De heer Klomp heeft gezegd, dat er, wanneer er een
begin wordt gemaakt met de seriebouw van gymnas
tieklokalen, bijzondere aandacht moet worden ge
schonken aan het oosten van de stad. In het noorden
van de stad is de situatie, wat de gymnastieklokalen
betreft, echter aanmerkelijk slechter dan in het oosten
en deze gymnastieklokalen zullen het eerst moeten
worden gebouwd in het deel van de stad, waar daaraan
uit onderwijsoverwegingen de grootste behoefte be
staat. Zoals de kaarten nu liggen is het wat mij betreft
dan ook wel bijzonder moeilijk om eerst in oost
gymnastieklokalen te gaan bouwen.
De heer Hogendijk: T.a.v. het bedrag per leerling
wacht ik graag de resultaten van het door de
wethouder bedoelde onderzoek af.
De opmerking van de wethouder, dat er aan zo'n
beperkt aantal scholen handenarbeid wordt gegeven,
heeft bij mij de vrees doen ontstaan, dat men dit
bedrag alleen wil toekennen aan de scholen, die dit als
een facultatief uur op de lesrooster hebben staan en
dat men niet denkt aan al de scholen, die de
handenarbeid integreren in de gewone vakken. Die
scholen doen daaraan dus zeer zeker wel het een en
ander, al valt dat dan ook niet zozeer op. De verdeling
van dit bedrag van f 2.000,over de verschillende
scholen lijkt mij een probleem, maar we merken dan
wel, hoe dat wordt opgelost.
Mevr. Joustra-Bijker: In de eerste plaats zou ik
de wethouder willen danken voor zijn uitgebreid
antwoord. Ik ben blij te horen, dat men in 't Aldlan
bezig is om samen met het bijzonder onderwijs tot
gemeenschappelijke voorzieningen te komen. N.a.v. de
opmerking van de wethouder, dat het moeilijk is in 't
Aldlan tot grote scholen te komen, zou ik nog wel
gaarne vernemen of er t.a.v. de zgn. dubbele scholen,
die wij in Leeuwarden hebben, geen mogelijkheid
bestaat om tot de vorming van grote scholen te komen.
Wanneer b.v. een van de twee hoofden van een
dubbele school in één gebouw met pensioen gaat of een
functie elders aanvaardt, zou men het overblijvende
schoolhoofd tot hoofd van deze dubbele school kunnen
benoemen cn zou men zodoende een 12-klassige school
verkrijgen. De heer Hogendijk heeft hierover het
vorige jaar al het een en ander gevraagd en de
wethouder heeft toen toegezegd deze kwestie o.a. in de
schoolraad te zullen bespreken. Mijn vraag is nu,
hoever men daarmee al is gekomen.
Ik wilde nog even terugkomen op 't Aldlan. In 't
Ielan hebben we zo'n goed scholenbouwplan, dat
ongeveer gelijke tred houdt met de woningbouw. Is dat
in 't Aldlan ook mogelijk?
De heer Rijpstra: Het antwoord van de wethou
der heeft mij feitelijk maar ten dele bevredigd. Er is
dus een onderzoek ingesteld naar de brandveiligheid in
de verschillende scholen. Wanneer ik echter de Van
Sytzemaschool als voorbeeld neem, dan lijkt het mij
toch onwaarschijnlijk, dat men daar bij brand gemak
kelijk uit zou kunnen komen en dat daar geen
brandtrappen nodig zouden zijn.
De heer Ten Brug (weth.): Ik geloof, dat er tussen
de heer Hogendijk en mij een klein misverstand
bestaat, wat die 2.000,voor de handenarbeid betreft.
Wanneer scholen handenarbeid niet als een afzonder
lijk vak hebben ingevoerd en handenarbeid in de
gewone vakken hebben geïntegreerd, kan dat niet
worden afgesplitst en zal dat uit het bedrag per
leerling moeten worden betaald. Gaan die scholen tot
invoering van dit vak over, dan kunnen zij een extra
krediet aanvragen en krijgen zij het volgende jaar voor
dit vak het bedrag per leerling. Ik dacht, dat het voor
de scholen, die handenarbeid in de gewone vakken
hebben geïntegreerd, echt niet moeilijk was die les als
afzonderlijk vak in te voeren.
N.a.v. een desbetreffende vraag van mevr. Joustra
kan ik mededelen, dat wij in de schoolraad over de
hele opbouw van het openbaar lager onderwijs
uitvoerig hebben gesproken. Daarbij is de schoolraad
tot de conclusie gekomen, dat wij ons 12-klassige
scholen niet tot doel hoeven te stellen. „Dubbele
gebouwen" zijn een onmogelijkheid. Dan heeft men te
doen met twee oudercommissies en de animo van die
oudercommissies om samen te gaan is niet zo groot.
Wanneer het aantal leerlingen van twee scholen
zodanig terugloopt, dat het 5- of zelfs 4-klassige
scholen worden, zou er natuurlijk aanleiding toe zijn
om bij vacatures niet twee afzonderlijke hoofden te
benoemen, maar tot samenvoeging over te gaan.
Hierbij denk ik b.v. aan de Menno van Coehoorn-
school. M.b.t. de Van Sytzemaschool hadden we op dit
moment nog geen voldoende aanwijzingen, dat het
aantal leerlingen sterk zou teruglopen en dat er geen
enkele kans zou zijn, dat hij weer op een dubbele
volledige bezetting zou komen. In dit stadium en op
grond van de argumenten en de instelling van de
oudercommissie in deze situatie hebben we gemeend in
de ontstane vacature wel weer te moeten voorzien
en daar heeft de Raad ook aan meegewerkt.
Natuurlijk trachten we met de scholenbouw gelijke
tred te houden met de woningbouw. Tot nu toe is dat
in 't Ielan prachtig gelukt, mede dank zij de vrij
soepele houding van G.S. Ofschoon nog slechts de helft
van het plan 't Aldlan door de Raad is goedgekeurd,
zijn we nu reeds met de schoolbesturen gaan spreken
om tot een gezamenlijke scholenbouw te komen en de
gehele zaak ook administratief voor te bereiden.
De situatie m.b.t. de brandveiligheid in de Van
Sytzemaschool doet zich in Leeuwarden in meer
scholen van dit type voor. Er zijn vrij brede gangen
met een grote hal en twee trappen. De inspectie voor
de brandveiligheid vond het dan ook niet nodig hier
maatregelen te treffen.
Par. 3-A. Openbaar buitengewoon onderwijs.
Mevr. Joustra-Bijker: N-a.v. vraag 174 op blz.
35 van de mem. v.a. zou ik gaarne vernemen of men in
de nieuw te bouwen l.o.m.-school meer kinderen zal
kunnen opnemen dan nu het geval is. Ik heb nl.
vernomen, dat er een wachtlijst is. Hoe denkt men de
op die wachtlijst geplaatste kinderen op te vangen?
Wanneer eenmaal is vastgesteld, dat het voor een kind
beter is het onderwijs aan een l.o.m.-school te volgen,
dacht ik, dat het toch niet in het belang van dat kind
was, wanneer het aan die school niet terecht kan,
omdat er geen plaats is.
De heer Ten Brug (weth.): Inderdaad bestaat er
bij de openbare l.o.m.-schcol een wachtlijst. Het aantal
kinderen, dat op die wachtlijst staat, is echter niet
voldoende om er een leerkracht bij aan te trekken.
Wanneer er aanwijzingen zijn, dat de l.o.m.-school moet
worden uitgebreid, zal daartoe uiteraard worden
overgegaan. We kunnen echter nog niet precies
voorzien, hoe het l.o.m.-onderwijs zich zal ontwikkelen.
Ik hoop, dat er bij een goede begeleiding door de
schooladviesdienst minder leerlingen van het l.o.m.-
onderwijs gebruik zullen behoeven te maken dan thans
het geval is.
Par. 4-A. Openbaar voortgezet onderwijs.
De heer Hogendijk: In het antwoord op vraag 181
van de mem. v.a. stelt het College, dat de scholenge
meenschap ook gced functioneert zonder een m.a.v.o.-
afdeling. Ik dacht echter, dat dat de vraag niet was. De
vraag was of deze gemeenschap optimaal functioneert
en wat beter voor de leerlingen is. Als ik zie, hoe
weinig leerlingen van de brugklassen overswitchen
van h.a.v.o. naar m.a.v.o. of omgekeerd, dan schijnt de
selectie wel perfect te zijn geweest. Maar ik geloof er
niet in. We zullen met deze brugklassen nog veel
ervaring op moeten doen en er zal nog wel veel
veranderen. Het is nl., dacht ik, wel te beredeneren,
dat de opgave voor de brugklas van het atheneum-
li.a.v.o. veel te gering is geweest. Veel te weinig
jongens hebben deze richting gekozen. In de tweede
plaats weet ik, dat sommigen de sprong naar boven
niet durven of willen maken. Dit zijn twee argumenten
voor het verbinden van een m.a.v.o.-afdeling aan deze
scholengemeenschap. In deze brugklas zouden we nl. al
die twijfelgevallen kunnen opvangen, die misschien
wel naar het atheneum-h.a.v.o. kunnen. Zij hoeven dan
geen sprong meer te maken, want ze zijn er al. De zaak
ligt dan ook veel gemakkelijker. De leraren aan zo'n
school kunnen, omdat ze lesgeven aan al deze
brugklassen, veel beter selecteren. Administratief is
het, dacht ik, ook wel mogelijk. Men hoeft deze
afdeling administratief alleen maar onder te brengen
bij een van de m.a.v.o.-scholen. Ik zou toch wel graag
zien, dat het College dit hele probleem nog eens even
doorspreekt en bekijkt.
De heer Kingma: De heer Hogendijk heeft deze
zaak reeds zo voortreffelijk gesteld, dat ik mij daar
gaarne bij aansluit. Ook ik ben van mening, dat bij die
scholengemeenschap een m.a.v.o.-afdeling hoort, wil zij
volledig zijn.
De heer Ten Brug (weth.): Dit punt hebben we bij
het voorstel reorganisatie openbaar voortgezet onder
wijs uitvoerig besproken. Het lijkt mij niet juist zonder
meer te stellen, dat een scholengemeenschap athe
neum-h.a.v.o. niet volledig is zonder m.a.v.o.-afdeling.
(De heer Kingma: U spreekt van scholengemeen
schap atheneum-h.a.v.o. Ik heb het echter gehad over
een scholengemeenschap. Ik specificeer niet.) Ja, maar
het hangt er maar van af, van welke gemeenschap men
uitgaat. Het hele punt, waar het hier eigenlijk om
draait, is het functioneren van de brugklas. Dit jaar
kan men uit het resultaat met het werken met de
brugklas een tweeledige conclusie trekken. Men zou
kunnen zeggen, dat de selectie perfect heeft gewerkt.
We hebben dit jaar voor het eerst met een nieuw
systeem gewerkt, we hebben de schoolvorderingentest
ingevoerd enz. In het geheel van het openbaar
onderwijs, inclusief de rijksscholengemeenschap, wa
ren er slechts ongeveer 20 leerlingen, die niet de juiste
keuze hadden gedaan. Men zou echter ook kunnen
concluderen, wat ik ook reeds in de vergadering van
de Brugklascommissie heb opgemerkt, dat dit helemaal
nog geen aanwijzing is, dat we het zo goed gedaan
hebben. Het lijkt me moeilijk om na één jaar ervaring
met de nieuwe vorm van voortgezet onderwijs al
verstrekkende conclusies te trekken. Bij de bespreking
van het voorstel reorganisatie openbaar voortgezet
onderwijs heb ik gezegd het wat moeilijk te vinden een
vaste verbinding te maken tussen onze scholengemeen
schap en één van de vier m.a.v.o.-scholen, die we in
Leeuwarden hebben. Bij de ouders zou men dit voelen
als een stuk discriminatie. Dan zou de overgang van de
andere m.a.v.o.-scholen naar deze scholengemeenschap
nog moeilijker zijn. De verdeling van de leerlingen
over de vier scholen wordt dan ook wel wat
bezwaarlijk. We hebben juist de stad in vier delen
verdeeld om de scholen optimaal te kunnen bezetten.
Ik betwijfel of de bewering juist is, dat het voor een
leerling gemakkelijker is terug te gaan van de h.a.v.o.
naar de m.a.v.o., wanneer hij blijft in het geheel van
dezelfde scholengemeenschap. M.i. is het een hardere,
maar in feite een betere maatregel om dan maar elders
geheel opnieuw te beginnen. Wel trachten we te
geraken tot een goede verhouding en een gemeen
schappelijk overleg tussen de verschillende scholen.
We hebben dan ook geregeld besprekingen van de
hoofden van de vier m.a.v.o.-scholen met de rectoren
van het gymnasium en de scholengemeenschap. Mocht
in de toekomst inderdaad blijken, dat we er op deze
wijze niet het maximum uithalen, dan ben ik nog
bereid het nemen van de door de heer Hogendijk
bedoelde maatregel te overwegen. Ik geloof echter niet,
dat we dan meer bereiken. Naar mijn overtuiging moet
er een goede brug zijn tussen atheneum-h.a.v.o.,
gymnasium en alle m.a.v.o.-scholen.
De heer Kingma: I.v.m. de brugklassen ben ik het
met de wethouder eens, dat we er op zo korte termijn
nog niet zoveel van kunnen zeggen. Ik geloof wel, dat
er op het gebied van de brugklassen nog heel wat zal
moeten veranderen. Het lijkt mij niet juist, dat het
voor een leerling, die terug moet, beter is elders
opnieuw te beginnen. Bij de gymnasiasten bestaat
altijd al de neiging neer te zien op leerlingen van de
h.b.s., dus dan zou men helemaal geen scholengemeen
schap moeten hebben. Ik zou haast zeggen, dat dan de
oude brugschool, die we hier hadden, maar dan in een
nieuwe vorm, idealer was dan dat iedere school zijn
eigen brugklas heeft. Met zo'n brugschool zou je dan
diverse kanten uit moeten kunnen, zowel naar het
m.a.v.o., naar het gymnasium, als naar het atheneum-
h.a.v.o. Het is wel bekend, dat ieder lerarenkorps graag
wil houden, wat het heeft en dat het de leerlingen pas
laat gaan, wanneer het helemaal niet anders kan.
De heer Ten Brug' (weth.): Ik ben het in zoverre
wel met de heer Kingma eens, dat moeilijkheden bij de
overgang van het ene naar het andere schooltype ook
wel eens bij de leraren kunnen liggen. M.b.t. de
brugschool is de situatie in feite niet zo veranderd. Die
situatie hebben we nu nl. in de 6de klas van de lagere
school. Van daaruit gaan de leerlingen naar diverse
richtingen van voortgezet onderwijs. De brugklas is
niet de vervanger van de brugschool, maar de 1ste klas
van een bepaalde vorm van voortgezet onderwijs.
De Voorzitter schorst om 17.15 de vergadering tot
19.30 uur.