6 7 houdelijke doeleinden. Ik noem dit alleen maar, opdat de Raad zich wel bewust is van de wijze waarop betrokkene misbruik maakt van een aan hem verstrekte vergunning. Deze handelwijze kan zich herhalen. Verder moet ik met alle nadruk stellen dat de Raad in deze niet autonoom kan handelen: Het is puur een kwestie van uitvoering, waarbij de Raad zich binnen het kader van de wettelijke voor schriften heeft te bewegen. De raad kan de bouwverlening dus niet verlenen. Toepassing van art. 20 van de Weder- opbouwwet zou eventueel in aanmerking kunnen komen, mits daarvoor een voldoende motivering kan worden ge geven. Op grond van de historie van deze zaak, waarbij dus een repeterende aanvraag aan de orde is, en al eerder een vergunning is verleend, betwijfel ik ten sterkste of er inder daad voldoende motivering voor te vinden is. De Raad wordt geconfronteerd met weigeringen waarvan men in beroep gaat. Dat zijn misschien wel zaken, die regelmatig op de agenda van de raadsvergaderingen terug komen, maar dat zijn de uitzonderingen. Normaliter worden de vergun ningen verleend. Wat betreft de bestemmingsregelingen voor het buiten gebied, die bedoelen straks het oude uitbreidingsplan in hoofdzaken van Leeuwarderadeel te vervangen. Deze zaak is in voorbereiding, maar daar omtrent krijgt de Raad ook volledige informatie in de aan de Raad toegezegde nota. Dan kunnen we praten over de inhoud van de daarbij behorende overgangsbepalingen, die de heer Tjerkstra be doeld. Ik moet de Raad dus toch wel zeggen, dat B. en W. menen, dit preadvies duidelijk te moeten handhaven. De heer Heidinga is ter vergadering gekomen. De Voorzitter: Ik zou Uw Raad willen vragen dit punt na de pauze in tweede instantie te behandelen en eerst een paar andere zaken af te handelen. Punten 16 t/m 20 (bijlagen nos. 61, 59, 60, 73 en 74). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 21 (bijlage no. 81). De heer Visser: In principe kunnen wij Uw voorstel wel volgen. We hebben begrip voor de argumenten die U naar voren brengt. De betreffende installaties functioneren nog goed, dus wat dat betreft akkoord. U hebt inmiddels een onderzoek doen instellen t.a.v. ombouw c.q. vervanging van de oliestookinstallaties in de openbare scholen en het College is voornemens, afhankelijk van de resultaten van dat onderzoek, opnieuw contact op te nemen met het schoolbestuur. Een soort handreiking mag ik wel zeggen, die overigens vriendelijk bedoeld is, maar die eigenlijk de bepalingen van artikel 73 finaal torpedeert. Dit vinden wij een vreemde constructie. Kan n.l. niet aan de daar omschreven eisen worden voldaan, dan dient de aanvraag te worden afgewezen. Een vraag, die hierbij nog een rol speelt is of de voorzieningen van het bijzonder onderwijs gebonden zijn aan het voorzieningenpeil van de openbare scholen. Dat vinden wij in dit voorstel de belang rijkste vraag. Wij zouden daarop graag een antwoord van het College willen hebben want in de Lager-onderwijswet kan ik voor het standpunt van Uw College geen enkele steun vinden. De heer Ten Brug (wetli.): De heer Visser gaat akkoord met het feit, dat hier artikel 72 niet moet worden toegepast omdat niet voldaan wordt aan de voorwaarden, genoemd in artikel 73. De heer Visser vindt het niet juist het school bestuur naderhand nog in de gelegenheid te stellen opnieuw een verzoek in te dienen en dan de Raad te vragen, dat verzoek in te willigen. Of hier dan helemaal de weg van artikel 72 en 73 wordt gevolgd? Letterlijk niet. Maar m.i. is ook hier sprake van de dode letter en van de „geest", die levend maakt. Zouden wij streng redeneren dan zal, indien een bijzonder schoolbestuur medewerking voor om bouw vraagt en de installatie is nog niet versleten, zonder meer op grond van artikel 73 kunnen worden geconclu deerd, dat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 73 en dus moet worden geweigerd. Ook al zouden alle openbare scholen een gasgestookte c.v. be zitten. Dit lijkt me een te strenge redenering. Het stoken met aardgas is goedkoper dus in het kostenbedrag per leer ling, dat wordt vastgesteld aan de hand van de cijfers van de openbare scholen, zit dan voor stookkosten een lager bedrag verwerkt. Het is niet helemaal billijk, de bijzondere scholen dan met oliestook door te laten gaan want dan komen ze onvoordeliger uit. Ik heb, enigszins tot mijn ver wondering, een zelfde motivering gevonden in een voorstel van B. en W. van Groningen, dat dezer dagen ook in de Raad van Groningen wordt behandeld. De heer Visser vraagt of de voorzieningen bij het bijzon der onderwijs gebonden zijn aan die van de openbare scholen. Hij meent dat in de wet nergens gevonden te hebben. M.i. verstaat U dan de Lager-onderwijswet finaal verkeerd. Het gaat daarin juist om de gelijkstelling van het bijzonder- aan het openbaar onderwijs. Het niveau, dat in een bepaalde Gemeente voor openbaar onderwijs wordt gekozen, geldt ook voor het bijzonder onderwijs. Dat is de opzet van de Lager-onderwijswet. In dat automatisme van artikel 72 zitten fouten want het komt zelfs voor, dat we voorzieningen, die we voor het openbaar onderwijs achter wege laten omdat ze te duur zijn, wel toe moeten staan aan het bijzonder onderwijs omdat ze de redelijke eisen, aan het onderwijs te stellen, niet overschrijden. De hear Boomgaardt: Dat leste giet it my efkes om. Ik wol it hiel sportyf halde fierder, hwant oer it ütstel fan B. en \V. binne wy it iens. Ik sil der ek gjin lang forhael oer halde, mar ik tocht, dat as men it hat oer noarmen, men hjirmei reedlike easken bidoelt, en net „hwat hat it iepenbier ünderwiis dien". De wet seit en dêr hat de hear Visser tinkt my mei rjocht op wiisd dat net de noarm is: hwat is der by it iepenbier ünderwiis bard. Yn syn opset hat de hear Ten Brug gelyk om to sizzen: By it fêststellen fan de jierlikse ütkearingen is it iepenbier ünderwiis in noarm. En dat bart yn 'e gemeente Ljouwert ek. It bart oeral. Mar by aparte oanfragen giet it om de reedlikheit. My tinkt, dat dat dan ek hantearre wurde moat en net de fraech: Hat it iepenbier ünderwiis dat al dien? Ik leau, dat de hear Visser gelyk hat, en dat de hear Ten Brug mis is. De heer Visser: Ik ben het niet helemaal eens met de Wethouder t.a.v. de verhouding tussen openbaar- en bijzon der onderwijs wat het voorzieningenpeil betreft. Het bijzon der onderwijs is uiteraard gebonden waar het de exploitatie betreft, maar bij de toepassing van artikel 72 is m.i. dat automatisme niet in die mate aanwezig, zoals de Wethouder dat suggereert. De heer Ten Brug (weth.): Ik heb eigenlijk de indruk, dat de heren mij volledig verkeerd hebben begrepen. Ik heb gesproken over de grondslag van de Lager-onderwijswet. Dan is het openbaar onderwijs inderdaad de norm. Gelijk stelling van het bijzonder aan het openbaar onderwijs speelt een grote rol in de geschiedenis van de totstandkoming van deze wet. Men heeft gepoogd, daar een zeker automatisme in te brengen, een automatisme dat naar mijn gevoelen eerder in het nadeel werkt van het openbaar dan van het bijzonder onderwijs, maar ik zou echt niet weten, hoe je dat beter zou kunnen regelen. Al zou je om financiële redenen een bepaalde voorziening treffen, dan moet je die, al is de financiële situatie nog zo moeilijk, het bijzonder onderwijs wel toestaan, indien de eisen niet worden over schreden. Dat vind ik een nare situatie, die deze wettelijke regeling met zich brengt. „Redelijk te stellen eisen" is ook een bijzonder rekbaar begrip dat gezien de jurisprudentie, ook niet vaststaat voor het hele land, maar in het plaatselijk niveau ingepast moet worden. In dat opzicht speelt ook het openbaar onderwijs weer een rol. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 22 en 23 (bijlagen nos. 79 en 80). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 24 (bijlage no. 82). De heer Visser: Aanvankelijk waren er bij ons heel wat twijfels t.a.v. dit voorstel. Wanneer wij de voorgestelde cijfers voor 1969 vergelijken met die voor 1968, dan blijkt daaruit een behoorlijke daling en dan vraag je je af, waar dat aan ligt. Een telefoongesprek met Wethouder Ten Brug heeft in dit opzicht verhelderend gewerkt en de bezwaren, die wij aanvankelijk tegen dit voorstel hadden, zijn wel wegge nomen. De kosten van de schooladviesdienst blijken n.l. niet meer in het bedrag per leerling te zijn opgenomen, maar er is in de begroting 40.000,— voor geraamd. Het College suggereert een eventuele nabetaling te doen over 1969 wanneer blijkt, dat de kosten onevenredig stijgen, zulks ook op advies van de schoolraad, waar wij volledig achter staan. Wij zijn ook van mening, dat ook de Gemeente tot de ontdekking zal komen, dat de prijzen behoorlijk zul len oplopen. Dan de administratiekosten. Ik ben eens nagegaan hoe het ligt in Nederland en ik ben tot de ontdekking gekomen, dat Groningen aan de kop ligt gevolgd door Leeuwarden. Dat wil op zichzelf niet zeggen, dat dat de kosten van de administratie zijn. Men werkt met geschatte bedragen. Men heeft dat wil ik eerlijkheidshalve opmerken in 1967 op de secretarie een onderzoek ingesteld. Dat heeft ook resultaten afgeworpen. Niettemin zou ik Uw aandacht hier nog eens op willen vestigen. Wij zitten nog altijd te wachten op de verschijning van het betreffende K.B., dat om budget taire redenen uitblijft, maar wanneer ik hoor, wat de administratiekosten van het bijzonder onderwijs zijn, dan vraag ik me af, of zelfs een bedrag van 10,— wel vol doende is. Misschien wilt U hier nota van nemen? De Voorzitter schorst de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter heropent de vergadering. De heer Hogendijk: Het kostenbedrag per leerling voor het Lager-onderwijs is dit jaar vastgesteld op 23,—. Het vorig jaar was dit 22,— en toen is door de Schoolraad betoogd, dat dit bedrag te laag was. Het is ook vanuit de Raad betoogd. De Wethouder kon dat ook eigenlijk wel beamen, en zei daarom een onderzoek toe. N.a.v. de uitslag van dit onderzoek zou dan misschien alsnog het bedrag ver hoogd kunnen worden. Dat onderzoek heeft kennelijk niet plaats gevonden of het resultaat is negatief uitgevallen. Wanneer ik de toelichting bij het voorstel van dit jaar lees, dan geloof ik, dat toch gebleken is, dat het bedrag hoger had moeten zijn. De Wethouder constateert bijvoorbeeld, dat alleen al voor papieren handdoeken 1,70 extra had moeten worden gegeven. Dat is er dus het vorig jaar niet bij gekomen en er zullen meer kosten zijn geweest, die het bedrag hoger hadden kunnen maken. Nu is er weer een voorstel van de Schoolraad om het bedrag hoger te stellen en de Wethouder stelt weer voor: „We zullen een onderzoek gaan instellen". Vandaag stellen wij echter vast hoe hoog dit bedrag moet zijn. Ik vind dit toch wel een beetje ver velend. Inderdaad staat er: Wanneer het door ons inge stelde onderzoek mocht leiden tot de conclusie, dat dit bedrag onvoldoende moet worden geacht, komen wij daarop bij U terug. Ik zou de Wethouder willen vragen een paar duidelijke uitspraken te doen in deze. Wij kunnen er m.i. wel zeker van zijn, dat dit bedrag hoger moet worden. Wat denkt de Wethouder dat het gaat worden? Wanneer denkt hij dat dit onderzoek plaats vindt? En wanneer zal de uit slag ervan bekend zijn? De heer Ten Brug (weth.): Het niet meer opnemen van de kosten van de schooladviesdienst in het bedrag per leer ling, waarop de heer Visser doelde, hebben we gedaan op grond van praktische overwegingen. In de eerste plaats gebeurt het vrijwel nergens, dat wij het tot nu toe wel deden om reden er wellicht de mogelijkheid zou zijn deze kosten in de vorm van rijks vergoeding terug te krijgen. Of dit het geval is weten we niet, maar in elk geval is het ons nu bekend, dat men van rijkswege toch wel overweegt een afzonderlijke subsidieregeling te maken voor deze school adviesdiensten dus in dat opzicht beschouwt het Rijk dit ook als kosten, die niet in het normale kostenbedrag moeten worden opgenomen. Ik dacht, dat deze methode juister was, ook om de volgende redenen. Het bedrag per leerling dient zonder meer als basis voor de berekening van de uitkering aan het bijzonder onderwijs ongeacht de vraag of nu veel, weinig of in het geheel niet van de diensten van school psychologen en/of schoolmaatschappelijke werksters gebruik is gemaakt. De billijkheid brengt mee, ook op dit punt de gelijkstelling zoveel mogelijk te bevorderen en wij menen, dat het op deze manier kan, want de kosten, die de scholen maken, kunnen ze bij de Gemeente declareren. Daarvoor is die post van 40.000,— uitgetrokken. Gezien wat er op het ogenblik bij het bijzonder onderwijs op dat gebied gebeurt, zal deze post wel hoog genoeg zijn, maar is die post te laag, dan zal ze verhoogd moeten worden. Maakt men ge bruik van de diensten van de gemeentelijke schooladvies dienst, wat in verschillende gevallen al gebeurt, dan zijn er uiteraard helemaal geen kosten te verrekenen, want dan zijn dit diensten, die de Gemeente aan het schoolbestuur verleend. Bij de begroting hebben wij het kostenbedrag per leerling voor 1969 op 23,— vastgesteld. Dat vastgestelde bedrag gaan wij nu opnemen in het totaalbedrag voor de verreke ning met het bijzonder onderwijs. Wij zijn zondermeer gebonden, aan dat bedrag van 23,—, dat wij bij de be groting hebben vastgesteld. Ik kan de heer Hogendijk zeggen, dat een onderzoek gaande is t.a.v. de hoogte van het bedrag per leerling. De organisatie van het onderwijzend personeel bij het openbaar onderwijs is gevraagd nu eens nauwkeurig aan te geven op welke punten men tekort komt. Gezien de vergelijking van het bedrag met dat van andere Gemeenten ligt Leeuwarden erg hoog. Wanneer we de provincies Utrecht en Noord- en Zuid-Holland buiten be schouwing laten, is het bedrag per leerling in Leeuwarden (op Groningen na) het hoogste. Tenslotte heeft de heer Visser nog gesproken over kosten van de administratie en hij zegt: Groningen berekend daar voor een bedrag van 12,50 en jullie komen op 7,25; dat is veel te laag. Nu hebben wij in deze vergadering veelvuldig over dit bedrag gesproken. Wij hebben vorig jaar een onderzoek ingesteld en berekend wat de kosten van administratie voor het openbaar onderwijs waren. We kwamen toen op een bedrag van 6,85, dat wij afgerond hebben op 7,—. Bij deze 6,85 hebben wij 5 loons verhoging opgeteld en dan komen wij nu met een kleine afronding op 7,25. Dat zijn dan in Leeuwarden ook de werkelijke kosten. Als Groningen, dat misschien een groter apparaat heeft, tot een hoger bedrag komt, daar kun je nu eenmaal niets aan doen. Het is in zoverre ook niet zo belangrijk, dat het schoolbestuur zich toch moet zien te redden van het totaalbedrag per leerling. Niemand verbiedt natuurlijk het schoolbestuur om meer (of minder) dan 7,25 aan administratiekosten uit te geven. Dit is gewoon een gemiddelde berekening en ik zie ook niet, hoe wij daar anders uit moeten komen. Ik heb altijd nog de overtuiging, dat de berekening, die wij op het ogenblik maken van deze kosten, voor het bijzonder onderwijs eerder gunstig dan ongunstig werkt omdat ik weet, dat de kosten, die wij voor het onderhoud in rekening moeten brengen vermoedelijk hoger zijn, dan die van de bijzondere scholen, dit i.v.m. de doorberekening door de Dienst voor Openbare Werken. Wanneer het op de afdeling Onderwijs niet zo bijzonder druk was, hadden wij ook inderdaad al een andere bereke ning gemaakt, want we willen nagaan of een andere opzet van deze kosten van onderhoud niet billijker werkt. Wat de verhouding tussen openbaar- en bijzonder onderwijs betreft, is er m.i. geen enkele reden tot klagen. Wat mij betreft, zou dit eigenlijk een beetje meer naar elkaar toegetrokken moeten worden. De heer Visser: In grote lijnen ben ik het wel eens met het antwoord van de Wethouder. Op een paar onderdelen verschillen wij misschien nog van mening en vooral wat betreft zijn standpunt t.o.v. de totale exploitatie-vergoeding per leerling in verhouding tot de afzonderlijke componenten daarvan. Een van die componenten is het bedrag voor administratiekosten. De wethouder heeft gesteld, dat een schoolbestuur vrij is in de wijze van besteding van de ver goeding, uiteraaard binnen het raam van de exploitatie. Dat ben ik met hem eens, maar wanneer men een aanzienlijk bedrag meer voor administratiekosten moet betalen, dan gaat dat uiteindelijk ten koste van de andere componenten, die in de vergoeding zijn ingebouwd. Ik dacht, dat daar geen verschil van mening over kon bestaan. Wat betreft de overige kosten van het openbaar onderwijs; de Wethouder heeft daar een nieuw element bij betrokken, n.l. de post onderhoud t.o.v. de doorberekening door de Dienst Open bare Werken. Ik kan dat niet beoordelen. Ik heb hier al eens gevraagd, wat het uurloon is dat door de dienst Open bare Werken wordt doorberekend aan de secretarie! Ik heb daar toen geen antwoord op gekregen en ik zou het bij deze graag ontvangen. Ligt het ook in de bedoeling van het College de school besturen in kennis te stellen van de gewijzigde vaststelling van de exploitatievergoeding, nu de kosten van het school- advieswerk buiten beschouwing worden gelaten? Dat zou ik U wel in overweging willen geven. De heer Hogendijk: In het voorstel staat vermeld, dat het College bereid is, de vergoeding voor leermiddelen opnieuw

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 5