6
7
houdelijke doeleinden. Ik noem dit alleen maar, opdat de
Raad zich wel bewust is van de wijze waarop betrokkene
misbruik maakt van een aan hem verstrekte vergunning.
Deze handelwijze kan zich herhalen. Verder moet ik met
alle nadruk stellen dat de Raad in deze niet autonoom kan
handelen: Het is puur een kwestie van uitvoering, waarbij
de Raad zich binnen het kader van de wettelijke voor
schriften heeft te bewegen. De raad kan de bouwverlening
dus niet verlenen. Toepassing van art. 20 van de Weder-
opbouwwet zou eventueel in aanmerking kunnen komen,
mits daarvoor een voldoende motivering kan worden ge
geven. Op grond van de historie van deze zaak, waarbij dus
een repeterende aanvraag aan de orde is, en al eerder een
vergunning is verleend, betwijfel ik ten sterkste of er inder
daad voldoende motivering voor te vinden is. De Raad
wordt geconfronteerd met weigeringen waarvan men in
beroep gaat. Dat zijn misschien wel zaken, die regelmatig
op de agenda van de raadsvergaderingen terug komen, maar
dat zijn de uitzonderingen. Normaliter worden de vergun
ningen verleend.
Wat betreft de bestemmingsregelingen voor het buiten
gebied, die bedoelen straks het oude uitbreidingsplan in
hoofdzaken van Leeuwarderadeel te vervangen. Deze zaak
is in voorbereiding, maar daar omtrent krijgt de Raad
ook volledige informatie in de aan de Raad toegezegde
nota. Dan kunnen we praten over de inhoud van de daarbij
behorende overgangsbepalingen, die de heer Tjerkstra be
doeld. Ik moet de Raad dus toch wel zeggen, dat B. en W.
menen, dit preadvies duidelijk te moeten handhaven.
De heer Heidinga is ter vergadering gekomen.
De Voorzitter: Ik zou Uw Raad willen vragen dit punt
na de pauze in tweede instantie te behandelen en eerst een
paar andere zaken af te handelen.
Punten 16 t/m 20 (bijlagen nos. 61, 59, 60, 73 en 74).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van
B. en W.
Punt 21 (bijlage no. 81).
De heer Visser: In principe kunnen wij Uw voorstel wel
volgen. We hebben begrip voor de argumenten die U naar
voren brengt. De betreffende installaties functioneren nog
goed, dus wat dat betreft akkoord.
U hebt inmiddels een onderzoek doen instellen t.a.v.
ombouw c.q. vervanging van de oliestookinstallaties in de
openbare scholen en het College is voornemens, afhankelijk
van de resultaten van dat onderzoek, opnieuw contact op
te nemen met het schoolbestuur. Een soort handreiking mag
ik wel zeggen, die overigens vriendelijk bedoeld is, maar
die eigenlijk de bepalingen van artikel 73 finaal torpedeert.
Dit vinden wij een vreemde constructie. Kan n.l. niet aan
de daar omschreven eisen worden voldaan, dan dient de
aanvraag te worden afgewezen. Een vraag, die hierbij nog
een rol speelt is of de voorzieningen van het bijzonder
onderwijs gebonden zijn aan het voorzieningenpeil van de
openbare scholen. Dat vinden wij in dit voorstel de belang
rijkste vraag. Wij zouden daarop graag een antwoord van
het College willen hebben want in de Lager-onderwijswet
kan ik voor het standpunt van Uw College geen enkele
steun vinden.
De heer Ten Brug (wetli.): De heer Visser gaat akkoord
met het feit, dat hier artikel 72 niet moet worden toegepast
omdat niet voldaan wordt aan de voorwaarden, genoemd
in artikel 73. De heer Visser vindt het niet juist het school
bestuur naderhand nog in de gelegenheid te stellen opnieuw
een verzoek in te dienen en dan de Raad te vragen, dat
verzoek in te willigen. Of hier dan helemaal de weg van
artikel 72 en 73 wordt gevolgd? Letterlijk niet. Maar m.i.
is ook hier sprake van de dode letter en van de „geest",
die levend maakt. Zouden wij streng redeneren dan zal,
indien een bijzonder schoolbestuur medewerking voor om
bouw vraagt en de installatie is nog niet versleten, zonder
meer op grond van artikel 73 kunnen worden geconclu
deerd, dat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden
genoemd in artikel 73 en dus moet worden geweigerd. Ook
al zouden alle openbare scholen een gasgestookte c.v. be
zitten. Dit lijkt me een te strenge redenering. Het stoken
met aardgas is goedkoper dus in het kostenbedrag per leer
ling, dat wordt vastgesteld aan de hand van de cijfers van
de openbare scholen, zit dan voor stookkosten een lager
bedrag verwerkt. Het is niet helemaal billijk, de bijzondere
scholen dan met oliestook door te laten gaan want dan
komen ze onvoordeliger uit. Ik heb, enigszins tot mijn ver
wondering, een zelfde motivering gevonden in een voorstel
van B. en W. van Groningen, dat dezer dagen ook in de
Raad van Groningen wordt behandeld.
De heer Visser vraagt of de voorzieningen bij het bijzon
der onderwijs gebonden zijn aan die van de openbare
scholen. Hij meent dat in de wet nergens gevonden te
hebben. M.i. verstaat U dan de Lager-onderwijswet finaal
verkeerd. Het gaat daarin juist om de gelijkstelling van het
bijzonder- aan het openbaar onderwijs. Het niveau, dat in
een bepaalde Gemeente voor openbaar onderwijs wordt
gekozen, geldt ook voor het bijzonder onderwijs. Dat is de
opzet van de Lager-onderwijswet. In dat automatisme van
artikel 72 zitten fouten want het komt zelfs voor, dat we
voorzieningen, die we voor het openbaar onderwijs achter
wege laten omdat ze te duur zijn, wel toe moeten staan
aan het bijzonder onderwijs omdat ze de redelijke eisen,
aan het onderwijs te stellen, niet overschrijden.
De hear Boomgaardt: Dat leste giet it my efkes om. Ik
wol it hiel sportyf halde fierder, hwant oer it ütstel fan B.
en \V. binne wy it iens. Ik sil der ek gjin lang forhael oer
halde, mar ik tocht, dat as men it hat oer noarmen, men
hjirmei reedlike easken bidoelt, en net „hwat hat it iepenbier
ünderwiis dien".
De wet seit en dêr hat de hear Visser tinkt my mei
rjocht op wiisd dat net de noarm is: hwat is der by it
iepenbier ünderwiis bard. Yn syn opset hat de hear Ten
Brug gelyk om to sizzen: By it fêststellen fan de jierlikse
ütkearingen is it iepenbier ünderwiis in noarm. En dat
bart yn 'e gemeente Ljouwert ek. It bart oeral. Mar by
aparte oanfragen giet it om de reedlikheit. My tinkt, dat
dat dan ek hantearre wurde moat en net de fraech: Hat it
iepenbier ünderwiis dat al dien? Ik leau, dat de hear Visser
gelyk hat, en dat de hear Ten Brug mis is.
De heer Visser: Ik ben het niet helemaal eens met de
Wethouder t.a.v. de verhouding tussen openbaar- en bijzon
der onderwijs wat het voorzieningenpeil betreft. Het bijzon
der onderwijs is uiteraard gebonden waar het de exploitatie
betreft, maar bij de toepassing van artikel 72 is m.i. dat
automatisme niet in die mate aanwezig, zoals de Wethouder
dat suggereert.
De heer Ten Brug (weth.): Ik heb eigenlijk de indruk,
dat de heren mij volledig verkeerd hebben begrepen. Ik
heb gesproken over de grondslag van de Lager-onderwijswet.
Dan is het openbaar onderwijs inderdaad de norm. Gelijk
stelling van het bijzonder aan het openbaar onderwijs speelt
een grote rol in de geschiedenis van de totstandkoming van
deze wet. Men heeft gepoogd, daar een zeker automatisme
in te brengen, een automatisme dat naar mijn gevoelen
eerder in het nadeel werkt van het openbaar dan van het
bijzonder onderwijs, maar ik zou echt niet weten, hoe je
dat beter zou kunnen regelen. Al zou je om financiële
redenen een bepaalde voorziening treffen, dan moet je die,
al is de financiële situatie nog zo moeilijk, het bijzonder
onderwijs wel toestaan, indien de eisen niet worden over
schreden. Dat vind ik een nare situatie, die deze wettelijke
regeling met zich brengt. „Redelijk te stellen eisen" is ook
een bijzonder rekbaar begrip dat gezien de jurisprudentie,
ook niet vaststaat voor het hele land, maar in het plaatselijk
niveau ingepast moet worden. In dat opzicht speelt ook het
openbaar onderwijs weer een rol.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van
B. en W.
Punten 22 en 23 (bijlagen nos. 79 en 80).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van
B. en W.
Punt 24 (bijlage no. 82).
De heer Visser: Aanvankelijk waren er bij ons heel wat
twijfels t.a.v. dit voorstel. Wanneer wij de voorgestelde
cijfers voor 1969 vergelijken met die voor 1968, dan blijkt
daaruit een behoorlijke daling en dan vraag je je af, waar
dat aan ligt.
Een telefoongesprek met Wethouder Ten Brug heeft in
dit opzicht verhelderend gewerkt en de bezwaren, die wij
aanvankelijk tegen dit voorstel hadden, zijn wel wegge
nomen. De kosten van de schooladviesdienst blijken n.l. niet
meer in het bedrag per leerling te zijn opgenomen, maar
er is in de begroting 40.000,— voor geraamd.
Het College suggereert een eventuele nabetaling te doen
over 1969 wanneer blijkt, dat de kosten onevenredig stijgen,
zulks ook op advies van de schoolraad, waar wij volledig
achter staan. Wij zijn ook van mening, dat ook de Gemeente
tot de ontdekking zal komen, dat de prijzen behoorlijk zul
len oplopen.
Dan de administratiekosten. Ik ben eens nagegaan hoe
het ligt in Nederland en ik ben tot de ontdekking gekomen,
dat Groningen aan de kop ligt gevolgd door Leeuwarden.
Dat wil op zichzelf niet zeggen, dat dat de kosten van de
administratie zijn. Men werkt met geschatte bedragen. Men
heeft dat wil ik eerlijkheidshalve opmerken in 1967
op de secretarie een onderzoek ingesteld. Dat heeft ook
resultaten afgeworpen. Niettemin zou ik Uw aandacht hier
nog eens op willen vestigen. Wij zitten nog altijd te wachten
op de verschijning van het betreffende K.B., dat om budget
taire redenen uitblijft, maar wanneer ik hoor, wat de
administratiekosten van het bijzonder onderwijs zijn, dan
vraag ik me af, of zelfs een bedrag van 10,— wel vol
doende is. Misschien wilt U hier nota van nemen?
De Voorzitter schorst de vergadering voor de koffiepauze.
De Voorzitter heropent de vergadering.
De heer Hogendijk: Het kostenbedrag per leerling voor
het Lager-onderwijs is dit jaar vastgesteld op 23,—. Het
vorig jaar was dit 22,— en toen is door de Schoolraad
betoogd, dat dit bedrag te laag was. Het is ook vanuit de
Raad betoogd. De Wethouder kon dat ook eigenlijk wel
beamen, en zei daarom een onderzoek toe. N.a.v. de uitslag
van dit onderzoek zou dan misschien alsnog het bedrag ver
hoogd kunnen worden. Dat onderzoek heeft kennelijk niet
plaats gevonden of het resultaat is negatief uitgevallen.
Wanneer ik de toelichting bij het voorstel van dit jaar lees,
dan geloof ik, dat toch gebleken is, dat het bedrag hoger
had moeten zijn. De Wethouder constateert bijvoorbeeld,
dat alleen al voor papieren handdoeken 1,70 extra had
moeten worden gegeven. Dat is er dus het vorig jaar niet
bij gekomen en er zullen meer kosten zijn geweest, die het
bedrag hoger hadden kunnen maken. Nu is er weer een
voorstel van de Schoolraad om het bedrag hoger te stellen
en de Wethouder stelt weer voor: „We zullen een onderzoek
gaan instellen". Vandaag stellen wij echter vast hoe hoog
dit bedrag moet zijn. Ik vind dit toch wel een beetje ver
velend. Inderdaad staat er: Wanneer het door ons inge
stelde onderzoek mocht leiden tot de conclusie, dat dit
bedrag onvoldoende moet worden geacht, komen wij daarop
bij U terug. Ik zou de Wethouder willen vragen een paar
duidelijke uitspraken te doen in deze. Wij kunnen er m.i.
wel zeker van zijn, dat dit bedrag hoger moet worden. Wat
denkt de Wethouder dat het gaat worden? Wanneer denkt
hij dat dit onderzoek plaats vindt? En wanneer zal de uit
slag ervan bekend zijn?
De heer Ten Brug (weth.): Het niet meer opnemen van
de kosten van de schooladviesdienst in het bedrag per leer
ling, waarop de heer Visser doelde, hebben we gedaan op
grond van praktische overwegingen. In de eerste plaats
gebeurt het vrijwel nergens, dat wij het tot nu toe wel
deden om reden er wellicht de mogelijkheid zou zijn deze
kosten in de vorm van rijks vergoeding terug te krijgen. Of
dit het geval is weten we niet, maar in elk geval is het
ons nu bekend, dat men van rijkswege toch wel overweegt
een afzonderlijke subsidieregeling te maken voor deze school
adviesdiensten dus in dat opzicht beschouwt het Rijk dit
ook als kosten, die niet in het normale kostenbedrag moeten
worden opgenomen. Ik dacht, dat deze methode juister was,
ook om de volgende redenen. Het bedrag per leerling dient
zonder meer als basis voor de berekening van de uitkering
aan het bijzonder onderwijs ongeacht de vraag of nu veel,
weinig of in het geheel niet van de diensten van school
psychologen en/of schoolmaatschappelijke werksters gebruik
is gemaakt. De billijkheid brengt mee, ook op dit punt de
gelijkstelling zoveel mogelijk te bevorderen en wij menen,
dat het op deze manier kan, want de kosten, die de scholen
maken, kunnen ze bij de Gemeente declareren. Daarvoor is
die post van 40.000,— uitgetrokken. Gezien wat er op het
ogenblik bij het bijzonder onderwijs op dat gebied gebeurt,
zal deze post wel hoog genoeg zijn, maar is die post te
laag, dan zal ze verhoogd moeten worden. Maakt men ge
bruik van de diensten van de gemeentelijke schooladvies
dienst, wat in verschillende gevallen al gebeurt, dan zijn
er uiteraard helemaal geen kosten te verrekenen, want dan
zijn dit diensten, die de Gemeente aan het schoolbestuur
verleend.
Bij de begroting hebben wij het kostenbedrag per leerling
voor 1969 op 23,— vastgesteld. Dat vastgestelde bedrag
gaan wij nu opnemen in het totaalbedrag voor de verreke
ning met het bijzonder onderwijs. Wij zijn zondermeer
gebonden, aan dat bedrag van 23,—, dat wij bij de be
groting hebben vastgesteld. Ik kan de heer Hogendijk
zeggen, dat een onderzoek gaande is t.a.v. de hoogte van
het bedrag per leerling. De organisatie van het onderwijzend
personeel bij het openbaar onderwijs is gevraagd nu eens
nauwkeurig aan te geven op welke punten men tekort komt.
Gezien de vergelijking van het bedrag met dat van andere
Gemeenten ligt Leeuwarden erg hoog. Wanneer we de
provincies Utrecht en Noord- en Zuid-Holland buiten be
schouwing laten, is het bedrag per leerling in Leeuwarden
(op Groningen na) het hoogste.
Tenslotte heeft de heer Visser nog gesproken over kosten
van de administratie en hij zegt: Groningen berekend daar
voor een bedrag van 12,50 en jullie komen op 7,25;
dat is veel te laag. Nu hebben wij in deze vergadering
veelvuldig over dit bedrag gesproken. Wij hebben vorig
jaar een onderzoek ingesteld en berekend wat de kosten van
administratie voor het openbaar onderwijs waren. We
kwamen toen op een bedrag van 6,85, dat wij afgerond
hebben op 7,—. Bij deze 6,85 hebben wij 5 loons
verhoging opgeteld en dan komen wij nu met een kleine
afronding op 7,25. Dat zijn dan in Leeuwarden ook de
werkelijke kosten. Als Groningen, dat misschien een groter
apparaat heeft, tot een hoger bedrag komt, daar kun je nu
eenmaal niets aan doen. Het is in zoverre ook niet zo
belangrijk, dat het schoolbestuur zich toch moet zien te
redden van het totaalbedrag per leerling. Niemand verbiedt
natuurlijk het schoolbestuur om meer (of minder) dan 7,25
aan administratiekosten uit te geven. Dit is gewoon een
gemiddelde berekening en ik zie ook niet, hoe wij daar
anders uit moeten komen. Ik heb altijd nog de overtuiging,
dat de berekening, die wij op het ogenblik maken van deze
kosten, voor het bijzonder onderwijs eerder gunstig dan
ongunstig werkt omdat ik weet, dat de kosten, die wij voor
het onderhoud in rekening moeten brengen vermoedelijk
hoger zijn, dan die van de bijzondere scholen, dit i.v.m. de
doorberekening door de Dienst voor Openbare Werken.
Wanneer het op de afdeling Onderwijs niet zo bijzonder
druk was, hadden wij ook inderdaad al een andere bereke
ning gemaakt, want we willen nagaan of een andere opzet
van deze kosten van onderhoud niet billijker werkt. Wat de
verhouding tussen openbaar- en bijzonder onderwijs betreft,
is er m.i. geen enkele reden tot klagen. Wat mij betreft,
zou dit eigenlijk een beetje meer naar elkaar toegetrokken
moeten worden.
De heer Visser: In grote lijnen ben ik het wel eens met
het antwoord van de Wethouder. Op een paar onderdelen
verschillen wij misschien nog van mening en vooral wat
betreft zijn standpunt t.o.v. de totale exploitatie-vergoeding
per leerling in verhouding tot de afzonderlijke componenten
daarvan. Een van die componenten is het bedrag voor
administratiekosten. De wethouder heeft gesteld, dat een
schoolbestuur vrij is in de wijze van besteding van de ver
goeding, uiteraaard binnen het raam van de exploitatie. Dat
ben ik met hem eens, maar wanneer men een aanzienlijk
bedrag meer voor administratiekosten moet betalen, dan
gaat dat uiteindelijk ten koste van de andere componenten,
die in de vergoeding zijn ingebouwd. Ik dacht, dat daar
geen verschil van mening over kon bestaan. Wat betreft de
overige kosten van het openbaar onderwijs; de Wethouder
heeft daar een nieuw element bij betrokken, n.l. de post
onderhoud t.o.v. de doorberekening door de Dienst Open
bare Werken. Ik kan dat niet beoordelen. Ik heb hier al
eens gevraagd, wat het uurloon is dat door de dienst Open
bare Werken wordt doorberekend aan de secretarie! Ik heb
daar toen geen antwoord op gekregen en ik zou het bij
deze graag ontvangen.
Ligt het ook in de bedoeling van het College de school
besturen in kennis te stellen van de gewijzigde vaststelling
van de exploitatievergoeding, nu de kosten van het school-
advieswerk buiten beschouwing worden gelaten? Dat zou
ik U wel in overweging willen geven.
De heer Hogendijk: In het voorstel staat vermeld, dat het
College bereid is, de vergoeding voor leermiddelen opnieuw